Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99
(1954)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 307]
| |
de alles schragende religieuze inslag, van elk religieus fundament. Nu heeft het begrip de ‘Christenheid’ geen zin meer in de Europese verhoudingen. Materialisme, liberalisme, nationalisme voltrokken de ontbinding van de idee en van de werkelijkheid der Christenheid, waarna de twee wereldoorlogen de desintegratie van Europa tot resultaat hebben en meteen de bedreiging van de Europese cultuur door Europa zelf. Uit kleurrijke verscheidenheid is Europa gegroeid, en dit is ook zijn kracht - overal ‘onafhankelijkheid en verscheidenheid en een diepgaande ontwikkeling van het regionale leven’: militaire noch economische hulpbronnen, maar wel de historische rechten en de culturele verworvenheden bepalen de positie van de staten. Macht- en cultuurcentra zijn niet altijd dezelfde; ‘en de grote staten waren in dit verband gezien’ niet a priori in bezit van de sleutelposities. (Cfr. Vlaanderen in de XIIIe eeuw.) Thans wordt met die historische structuur geen rekening meer gehouden. In Oost-Europa merken wij een andere ontwikkeling: uniformiteit treedt in de plaats van verscheidenheid, het individu wordt verdrongen door de massa. Niet de aardrijkskundige grens tussen Europa en Azië is beslissend, maar wel de scheiding tussen het Westen en het Oosten, dat eeuwenlang onderworpen is geweest aan sterke militaire machten; die militaire dressuur heeft de bevolkingen van Oost-Europa na de val van die militaire machten (o.a. Turkije en Rusland) rijp gemaakt voor staatssocialisme en massa-organisatie; ook de kleine staten, die na die val in Oost-Europa ontstonden (o.a. de Balkanstaten) werden na een poging zich bij het Westen aan te passen aan de vooravond van de tweede wereldoorlog door de twee totalitaire superstaten - Duitsland en Rusland - platgedrukt. Even na de eerste wereldoorlog, had men kunnen hopen, dat door de politieke en culturele kracht van het Westen, de scheiding tussen Oosten en Westen zou zijn opgeheven. Dit is door de tweede wereldoorlog misluktGa naar voetnoot(1). Daarbij komt dat, zo de kleine als de grote, staten in het Westen hebben geleerd dat hun situatie alleen kan worden behouden wanneer zij verenigd, gebundeld staan als West-Europa. Ook in de Organisatie van de Verenigde Volken hebben de Europese staten maar geringe zeggingschap: het bestaan van een Europese organische volkengemeenschap wordt bovendien niet eens in overweging genomen: een Europese cultuurgemeenschap wordt niet gezien. Het Europees bewustzijn is verzwakt: daarom moeten de Europese volkeren leren, dit Europees burgerschap even intens aan te voelen en te beschermen als hun nationaal burgerschap. Het samengaan van de groten, of een militair imperialisme hebben, - dit blijkt uit het verleden - geen vrucht afgeworpen. ‘De Europese orde moet derhalve opnieuw opgetrokken worden op nieuwe fundamenten, waarbij de rechten en verantwoordelijkheden van de relatief kleine volkeren, die de meest typische sociale eenheden vormen en van wie | |
[pagina 308]
| |
de toekomst van Europa in zo grote mate afhangt, de hoekstenen van het nieuwe bouwwerk dienen te zijn.’ Wat de moeilijkheden betreft om de Europese volkerengemeenschap op te bouwen, wij vinden ze terug in de moeilijkheden die Midden-Europa heeft gekend: Midden-Europa is een samenleving van volkeren met een gemeenschappelijke cultuur, maar politiek verdeeld en vol onrust. Het lot van Duitsland - aldus Dawson - is het lot van Europa en het bestaan van Europa hangt af van het bestaan van Duitsland. De auteur behandelt de geschiedenis van Duitsland en Oostenrijk, het verval van het prestige van het Heilige Roomse Rijk door de opkomst van Pruisen, dat ten slotte Midden-Duitsland oplost; over het Bismarck-Duitsland heen stort Midden-Europa in mekaar en die ondergang wordt voltrokken door de Hitlertijd en de militaire nederlaag: de opmars van het Oosten neemt een aanvang. Het blijkt nu meer en meer dat Duitsland in de idee van een Europese Federatie een sleutelpositie inneemt, wat ook in 1940 beweerd werd. Dawson ziet twee mogelijkheden voor het herstel van de Duitse eenheid: inlijving van Centraal-Europa in een West-Europese federatie - of het opgaan van West-Duitsland, en dan tevens van West-Europa, in een communistisch wereldrijk. Er is geen alternatief. Het komt ons voor dat - alhoewel vrij laat - ook op het internationale politieke plan deze perspectieven worden erkend. In het verleden drong de Europese volkerengemeenschap ook door in Oost-Europese richting: er is nu een nieuwe grens gekomen, een grens aangegeven door politieke ideologie en partijtrouw. Oost-Duitsland behoort tot het blok van Noord-China, West-Duitsland tot dit van Australië: dit tekent ten slotte de desintegratie van het Europese gemeenschapsbesef. In aparte hoofdstukken behandelt de auteur het probleem: Oost-Europa en Rusland, en dit van Rusland en Azië. De wereld heeft te veel op Rusland gestaard en niet gemerkt dat Oost-Europa niet Rusland is, dat veel Westerse elementen in Oost-Europa aanwezig zijn en dat ten slotte van oudsher Rusland gepoogd heeft dit Oost-Europa, waarbij Dawson ook Pruisen rekent, te beheersen. In de Middeleeuwen lopen Oosten en Westen een zelfde weg: eerst in de moderne tijden komt de scherpe scheiding: en wel in de 18e en 19e eeuw. Hier regeren militaire dictaturen - o.m. Rusland, Turkije, Pruisen - waarin het leger de Staat beheerst en als het ware o.m. in Rusland de plaats van de Kerk heeft ingenomen. De grote militaire macht van Oost-Europa verbreekt het Europese evenwicht. Pruisen is stellig een merkwaardig geval: het kijkt naar het Oosten en naar het Westen. Het Westen heeft ook over Pruisen heen Oost-Europa sterk beïnvloed: Polen, Bohemen, Hongarije dragen de merktekenen van die invloed. In de negentiende eeuw hebben de gezonde krachten in Rusland, die naar het Westen hebben gekeken, in het ondergrondse moeten werken: de uitgroei van deze Westers georiënteerde krachten, de invloed van het Westers marxisme hebben in die militair-totalitaire staat, in die staat met een bevolking klaar voor de massabeïnvloeding, de communistische staat mogelijk gemaakt: | |
[pagina 309]
| |
men was er voorbereid op een slavernij. De U.S.S.R. is nu een natie in wording, ze bouwt een supranationale staat: de invloed van het communisme botste op het nationalisme in enkele Oost-Europese staten o.m. Finland! Maar die remmen vond Rusland niet op zijn weg naar Azië; hier heeft Rusland het meesterschap verworven: Rusland is een Eurazische wereldmacht. Eurazisch maar reikend tot in het hart van Midden-Europa. Dat is het bedenkelijke. In Azië heeft het Westen gefaald: Europa en Amerika kunnen er voor wetenschappelijke en technologische leiding zorgen, maar moeten zich buiten het politieke leven houden: het cultuurmedium waarop Oost en West elkaar kunnen ontmoeten is echter niet aanwezig. Hier ontbreekt de ‘christenheid’! Interessant zijn de beschouwingen welke Dawson wijdt aan het Europa overzee: enerzijds de wijze waarop het jonge Europa koloniseerde, met uitvoerige behandeling van het Britse Imperium - zeer academisch en soms buiten de werkelijkheid beschouwd; anderzijds de opgang van Amerika. Amerika is het grootste succes van de Europese expansie: het bestaan van Europa is nu echter afhankelijk van de economische en militaire macht van Amerika; maar Amerika is ook wezenlijk deel van de Westerse beschaving. Het vormt een deel van de Westerse beschaving: maar is niet een deel van Europa. En dat is een merkelijk onderscheid. Amerika voelt zich een individualiteit, uitgroei van Westerse cultuur, maar met de aparte beschaving van een Nieuwe Wereld. De geschiedenis van Amerika toont aan dat de fundamentele wetten en de Constitutie gericht zijn op de bescherming van de vrijheid; de uitgestrektheid scheen Amerika te zullen behoeden voor sociale spanningen en conflicten. Men had er de traditie van persoonlijke vrijheid geërfd, en men had er ook de begrippen van Christendom en vrijheid aan elkaar verbonden. Maar thans staat Amerika voor dezelfde problemen als Europa: ontwrichting van geloof met nog slechts een relict van zedelijk idealisme, niet sterk genoeg om aan de irrationele machten weerstand te bieden; weergaloze economische expansie en materiële welvaart, maar verwaarlozing en verlies van geestelijke bronnen. In Europa ging deze ontwrichting in acuter stadia dan in de U.S.A.; maar hier in Amerika is men zich schijnbaar minder bewust van de teloorgang. Voornaam is het besluit van Dawson: De Westerse beschaving kan noch door Europa, noch door Amerika (alleen!) gered worden; zij vraagt een gemeenschappelijke inspanning, die niet beperkt mag blijven tot onmiddellijke politieke doeleinden, doch zich dient uit te strekken tot een grondige samenwerking, gebaseerd op gemeenschappelijke geestelijke beginselen. Dawson ontleedt de crisis van de Europese cultuur. Een groot bezwaar is dat geen tijd wordt gelaten tot een academisch beschouwen van deze crisis; zij is acuut en wordt derhalve onmiddellijk, d.i. door politici behandeld: die behandeling mist perspectief en terugblik. Niet politici zijn aansprakelijk voor de culturele teloorgang, doch wel wetenschapsmensen, technici, filosofen, geleerden. De meest irrationele verschijnselen en stromingen zijn door filosofen in het leven geroepen. Voornaam is in dit verband het beeld van de | |
[pagina 310]
| |
allesbeheersende Staat, dat door Hegel wordt ontworpen: machtspolitiek, anti-democratie, machiavellisme, oorlog worden geaccepteerd door de gehele generatie, die ten tijde van Hegel heeft geleefd. Hegel en zijn volgelingen zijn echter alleen in en door hun tijd te begrijpen, mede uit de verzwakking van de Christelijke idee, die stellig in haar protestantse versie de Staat had verheven - en dit juist in een tijd die door de oorlogen versterking van de Staat vergde. De Hegelse staatsidee - waartegen o.m. Hölderlin protesteerde - vond weerklank. Mede met de secularisatie van het denken, was zij een ontwrichtende kracht voor de Christelijke cultuur. Maar o.i., was ook zij gegroeid uit een reeds verzwakt Christendom, een geseculariseerd Christendom, buiten de bovennatuurlijke sfeer. Tekenend voor onze tijd is het wel, dat wij zelf het geloof hebben verloren in de kracht van de Europese cultuur. Dit is vroeger nooit voorgekomen. Erasmus maakt critiek, maar twijfelt nog niet! En juist door het verliezen van dit geloof, is ook de politieke machtscontinuïteit van Europa verzwakt. Willen wij Europa redden, dan moet dit geloof herwonnen en behouden blijven. De gemeenschap van cultuur moet hersteld, ondanks de scheidende elementen, die zich doen gelden: o.a. exclusivisme van de nationalistische culturen, sociale tegenstellingen. De ontbindende krachten, die o.m. door de Franse Revolutie werden uitgezaaid, hebben in Rusland een andere, meer ontwrichtende vorm gekregen; deze gepaard aan de wijzigingen opgeroepen door de snelle technische industrialisatie, hebben mede tot gevolg gehad dat de Christelijke cultuurwaarden geleidelijk zijn gedevalueerd. De economische waarden bleven in deze ‘technische’ wereld de voornaamste, maar zij vormen geen gemeenschap van culturen. Het Christendom wordt verdreven en dit Christendom was toch in staat allen en alles te verzoenen in één geloof, alle sociale tegenstellingen te vergeten in de communie van dezelfde sacramenten: ‘Slechts door herontdekking van de geestelijke macht, en herstel van de drievoudige betrekking tussen geestelijke doeleinden, zedelijke waarden en maatschappelijke werkzaamheid kan Europa de tegenwoordige crisis te boven komen; maatschappelijke wedergeboorte, geestelijke vernieuwing’. Want ook dit mag niet worden vergeten: onze opvattingen - o.m. over democratie - dateren uit een tijd, dat een natie 10 of 15 millioen inwoners telde; wij moeten nu met het tienvoudige rekenen, en de feiten van de massabeschaving eenvoudig en realistisch onder de ogen zien. Terugkeer tot de geestelijke bronnen, regeneratie van de beschaving, terugkeer tot de geestelijke stuwkracht, het Christendom. Het begrip van Christendom - en Kerk - is gedevalueerd; het onwankelbaar en eeuwig beginsel van de Europese en van culturele, geestelijke eenheid hebben wij verloren. Het is zaak dit terug te winnen. De opvoeding van jeugd en maatschappij in christelijke zin eist ook een inwijding in een andere wereld, een ontsluiering van geestelijke werkelijkheden die de zin van het bestaan veranderen. In onze moderne opvoeding is geen zin voor openbaring | |
[pagina 311]
| |
aanwezig. En waar de overweging van goddelijke mysteries ontbreekt, is de gehele cultuur broos en gespleten. Eredienst en opvoeding kunnen niet worden gescheiden: en dit juist is al te veel gebeurd. De Kerk is nu ‘een’ der vele instellingen, die de cultuur vormen, doch er was een tijd dat zij door hare activiteit alle beschaving beïnvloedde, en juist daardoor het machtige geestelijke bindmiddel was in de Europese cultuur. Het geloof is begin en einde van de Christelijke cultuur en van de zedelijkheid. De geestelijke vermogens van de mens moeten hersteld worden, en dit is de taak van de Christelijke opvoeding in de meest brede zin; en daardoor zal ook het sociaal ideaal van het Christendom worden gediend, dat door het individualisme en de secularisatie zo verbleekt is. De christelijke cultuur was ook de voortzetting van de Helleense cultuurtraditie. Die traditie werd door het Christendom behoed en versterkt. ‘De grote hinderpaal is echter het falen van de Christenen zelf, die noch de diepte van deze traditie, noch de onuitputtelijke mogelijkheden van het nieuwe leven dat zij bevat, begrijpen.’
***
Een dergelijk cultuurhistorisch betoog, saamgeperst in een boek van amper 200 pag., moet in verklaring en motivering stellig onvolledig zijn. Een synthese van de Europese Geschiedenis - trouwens een poging, waarin zovele historici hebben gefaald - moet rekening houden met zovele imponderabilia, met zovele plotse afwijkingen, inversies en reversies, dat het wel moeilijk is hierin een bepaalde lijn te ontdekken. En vooral is het moeilijk een formulering te vinden, die ook in hare beknoptheid, rekening houdt met de golvingen in het historisch gebeuren. Het komt ons voor dat juist in deze formulering, Dawson niet gelukkig is geweest, en dat, hoe men het ook bekijkt, de Engelsman niet vrij blijft van de invloeden der Engelse historische visie. Stellig in de wording van Europa en van die Europese Christenheid is de culturele, geestelijke grondslag het beslissende element, maar ook aan de politieke ontwikkeling moet - al dan niet gevolg van culturele stromingen - een ruime aandacht worden geschonken, en mede aan de imperialistische elementen, aan de krachten die een bijna dierlijk machtsbewustzijn bij de dynasten hebben opgeroepen. Er is bovendien een soort van continuïteit, een wet van oorzaak en gevolg na te speuren, waarop Dawson al te weinig de nadruk legt! De Poolse gebeurtenissen kan men niet zien los van Versailles, en de bewering dat de Oost-Europese staten - o.a. de Balkanstaten - zich altijd naar het Westen hebben gekeerd moet worden afhankelijk gesteld van het feit, dat juist het Westen om politieke en economische redenen (veiligheidsgordel rond Duitsland) die Oost-Europese staten onder voogdij wilde stellen. Inderdaad na 1920 komen de Oost-Europese staten onder Westerse invloed; maar reeds in 1815 richten Frankrijk, Engeland en Rusland hun aandacht op de Balkan; de Dardanellenkwestie bestond lang voor 1920; en de | |
[pagina 312]
| |
Franse invloed in de Balkan na 1920 houdt verband met het pactensysteem Trianon-Neuilly, en met de oprichting van Klein-Entente en Balkan-Entente, als politieke machtshefbomen. En dit heeft o.i. met een verlangen naar Westerse cultuur niets te maken. Waar Dawson cultuur ziet, menen wij vooral zuiver politieke krachten te moeten onderscheiden. Dat de Heilige Alliantie de nadruk legde op eenheid en solidariteit van Europa klinkt mooi - relicten van cultuurgemeenschap! - Maar wie de politici, de staatslieden bekijkt, die toen aan het bewind waren, ziet de ‘Europese IJver’ toch in een ander licht: machtsbehoud van de mogendheden, wantrouwen voor mekaar en vrees voor het revolutionnaire element overal. En die heilige Alliantie duurt niet eens drie jaar. De Volkerenbond moge door Wilson als een Statengemeenschap gezien zijn, hij is geworden tot het instrument van de overwinnaars; en Wilson zal zeer spoedig de devaluatie van zijn vinding aanvoelen. Het is werkelijk niet uit bezorgdheid voor Midden-Europa dat de mogendheden in 1648 en ook later zich over de status van Duitsland gaan bekommeren, enz. Het geestelijk-gemeenschappelijke is de beslissende kracht. Maar laat ons voor de moderne geschiedenis de blik niet afwenden van de economische factoren en vooral van de maatschappelijke toestanden. Dat de massa-staat in bepaalde gebieden kon ontstaan moet mede worden verklaard uit de miserabele sociale toestanden, die ook in Christelijke staten werden bestendigd, en die de kleine man bereid maakten als ‘experiment’ het andere, het totalitaire regiem te aanvaarden, met de gevolgen die wij kennen. Wie de sociale toestanden in het vooroorlogse Rusland kent, verbaast zich niet over de omwenteling; wie de nood kent die in het Weimar-Duitsland heerste - in de hand gewerkt door enkele Westerse staten - kan het succes van Hitler verklaren. En wie weet, welke onmenselijke sociale verhoudingen in Vlaanderen werden bestendigd, voor 1900, begrijpt de ontwikkeling van het socialisme en het verder seculariseren van de geestelijke stromingen. Het universalisme van de Kerk was de voornaamste kracht van de Europese eenheid! Het nationalisme heeft die eenheid verzwakt. Maar rijst ook niet de vraag, in hoeverre de Kerk zichzelf bij dit nationalisme en bij de nationale staten heeft aangepast, en zich zelf in zekere zin van haar Europese functie heeft beroofd? Het gebeurde onder de druk van de politieke omstandigheden - o.a. Engeland en de Anglikaanse Kerk - of uit bepaalde overwegingen van locaal-politieke aard, die stellig strijdig waren met de geest van de Kerk. En juist die verbondenheid van Staat en Kerk in bepaalde staten, heeft de Kerk soms verhinderd als de geestelijk remmende kracht op te treden, wanneer bepaalde onchristelijke gevoelens en overwegingen de overhand hadden. De naoorlogse ontwikkeling heeft zulks scherp belicht. Alleen een Christenheid, die in al haar geledingen, voor dit universalisme van de Kerk manifest getuigt en optreedt, kan die bindende rol vervullen, zonder dewelke inderdaad een Europa niet kan herboren worden. Een Christendom dat de hoogste kracht van zijn belijdenis ontleent aan het goddelijk mysterie, | |
[pagina 313]
| |
inderdaad, maar juist in deze door eeuwen ontwikkeling gewijzigde wereld, mag de Kerk niet blind blijven voor de vormen van maatschappelijke rechtvaardigheid, die inhaerent waren aan het eerste Christendom. Herstel van de Christelijke cultuur, als de bindende kracht voor het herrijzen van het in de historie gegroeide Europa! Godsdienstig réveil, dat evenwel niet mag vervreemden van het sociaal ideaal van het Christendom, dat door zo vele factoren, niet het minst door de schuld van de Christenen zelf, hun individualisme vooral, is verloren gegaan. Dit sociaal ideaal is verbleekt, maar juist in die gewijzigde en veranderde wereld is het geworden tot de hoeksteen van de maatschappelijke orde, de hoeksteen, waarop de aanval van het totalitaire Oost-Europa is gericht. Godsdienstig réveil - dat méér moet betekenen dan gewoon het vermelden van ‘Christelijke geest’ in de statuten van het nieuwe Europa! Het Godsdienstig réveil moet bovenal ‘daad’ zijn! |
|