Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99
(1954)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Victor Leemans
| |
[pagina 229]
| |
1842): ‘Ma métaphysique est faite; c'est quelque chose de curieux et d'extraordinaire, je vous assure, mais qui ne sera pas compris d'emblée et va me mettre tous les kantistes sur les bras. Après cette métaphysique vient une Economie, puis une philosophie de l'histoire, puis bien des choses dont je n'ai pas encore trouvé le premier mot nulle part... Si je ne m'abuse pas et que ma métaphysique soit aussi certaine que je la suppose, elle doit entraîner une révolution dans toutes les sciences morales et philosophiques’. En mag dit boek ook een mislukking zijn, een poespas van onverteerde geleerdheid, een doorlopende critiek van heden en verleden, niettegenstaande hij positief wilde zijn, het blijft niettemin een getuigenis van Proudhon om aan zijn optreden een menselijk-verantwoorde maat te verbinden, die naar alle zijden de zekerheden heeft afgetast, die van een ‘chercheur de vérité’. Hij wilde een mens uitrusten die eerlijk zou staan tegenover een maatschappij geleid door een effectieve en consequente gelijkheid en wars van elke corruptie en van elke vulgariteit. Hoge aanspraken stelt hij, zodat de revolutionnairen hem uitkrijten voor misleider en reactionnair; doch hij blijft getrouw aan zijn zorg voor de mens, tot in de volslagen vereenzaming toe. In deze zin is hij met zijn totaalcritiek, met zijn beroep op de enkeling, met het rechtvaardigen van zijn houding door rede en ervaring, met zijn scepticisme zó tegenover de traditionele als tegenover de zg. nieuwe machten, een voorloper van Nietzsche. Hij behoort tot diegenen die met het verleden en het heden afrekenen - op de meest alzijdige manier in De la Justice dans la Révolution et dans l'Eglise waarin Proudhon de moraal van het christendom uiteenrafelt en tevens George Sand ontmaskert als ‘la femme irritée contre l'amour par l'impuissance de la volupté’ (aangeh. werk, vol. IV, p. 247) -, en die daardoor ‘Das Ende der Neuzeit’ honderd jaar voor Guardini hebben gediagnostiseerd. Alleen neemt hij het op tegen allen en midden de meest slopende vereenzaming. Op 20 September 1840 schrijft hij aan Bergmann dat hij een voetreis zal doen van Besançon naar Parijs - 80 mijlen! - om hem te kunnen ontmoeten; en op 15 November 1840 spreekt hij in een brief aan Ackermann over ‘un délaissement inexprimable’. Nochtans leefde in Proudhon nog een sterk traditioneel christendom, zoals blijkt uit de hartstochtelijkheid waarmee hij de onverbreekbaarheid van het huwelijk verdedigde en de heerlijkheid van het familiaal leven. Onbegrijpelijk lijkt het derhalve dat Proudhon voor Donoso Cortés de vijand van het christendom was, terwijl hij niets bemerkt heeft van de atheïstische instelling van Karl Marx. Proudhon behoorde nog tot een generatie die, niettegenstaande haar verklaringen, de nawerkingen onderging van de christelijke beschaving. In deze zin was hij zoals Bruno Bauer die, bij alle sympathie voor de jonghegelianen, een verdediger bleef van de Onbevlekte Ontvangenis der Heilige Maagd. De eigenlijke levenstaak van Proudhon was het achterhalen en verwezenlijken van de sociale rechtvaardigheid. Om deze te bereiken was gelijkheid nodig en opvoeding. Zonder gelijkheid geen voldoende middelen en zonder | |
[pagina 230]
| |
opvoeding geen begrip voor de gestelde taak. De leer van de sociale rechtvaardigheid vinden we in de zedenleer, die uiteraard anti-christelijk is. De deugd kan slechts begrepen worden als oorlogsmachine. ‘Il faut attaquer l'Infâme, schreef hij in een brief van 25 Juli 1858, par la morale, vous dis-je; faire de la vertu une machine de guerre, est le mot de guet de la Révolution’. Het essentiële immers waarop het aankomt om midden een revolutionnaire tijd de rechtvaardigheid te bereiken is het verloochenen van het verleden en het heden. Het ideaal der rechtvaardigheid ligt in de toekomst, zij is een product van de tijd - ziedaar de stelling door Proudhon uitgewerkt in zijn Philosophie du Progrès (1853) en met varianten en tegenstrijdigheden hernomen in zijn groot werk van 1858 De la Justice dans la Révolution et dans l'Eglise (IXe Etude, Progrès et Décadence). In La Justice poursuivie par l'Eglise - de Memorie door Proudhon geschreven om de veroordeling te wraken van zijn De la Justice... van 1858 -, beroept hij zich op het recht door de Revolutie ingesteld, om aan te tonen hoezeer dit recht in tegenspraak is met de aanmatigingen van de Kerk die een goddelijke grondslag van het recht verdedigt. De Revolutie heeft een recht ingesteld waarvan de mens de drager is, gelijk hij verbonden leeft met het algemeen geweten van de natie. Dit recht huldigt de scheiding tussen de godsdienstige en de openbare moraal. De Kerk kan derhalve, tenzij zij de rechten van de mens en de burger miskent zoals die in 1789 werden vastgelegd, niet als aanklager optreden tegen iemand die haar rechten en haar opvattingen aanvalt. De enige deugd welke een gerecht te beschermen heeft, dat waken moet op het recht uit de Revolutie gesproten, is noch de deugd van Fénelon of Bossuet, noch de deugd van Jezus Christus, maar de deugd van Robespierre, de deugd van de Revolutie. ‘La Révolution, voilà la grâce sanctifiante du peuple; et c'est par la vertu révolutionnaire que le magistrat, affranchi des servitudes politiques, gouvernera tout à la fois et le peuple et le pouvoir, sans plus se soucier des sophistes que des hommes d'Etat, convaincu d'ailleurs que le plus grand mal qu'il pût faire à l'Etat serait de laisser croire au peuple, par l'arbitraire de ses jugements, que l'Etat est secrètement et systématiquement hostile à la Justice de la Révolution, hostile à la morale’Ga naar voetnoot(1). Niet alleen het recht, maar de wet en de wettelijke instellingen moeten derhalve, volgens Proudhon, gericht zijn op het voltrekken van de Revolutie. Zij moeten vernietigen en dienen hun oordelen te ontlenen aan een ideaal dat eerst in het morgen en door de tijd zal verwezenlijkt worden. De anarchie is hier tot recht en wet verheven. Wat niet overeenstemt met de ‘Justice de la Révolution’ en de ‘vertu de Robespierre’ is volgens Proudhon illegitiem. Legitiem is wat beantwoordt aan ‘la communion sociale’, aan het geweten van de natie. Legitiem noemt hij de regering die is ‘en communion parfaite de sentiments et de tendances avec la nation’ (idem. p. 321). | |
[pagina 231]
| |
Voor dit begrip der legitimiteit moet elke legaliteit, van welke aard ook, wijken; het huldigt de permanente revolutie. Het is zo rekbaar dat het Proudhon toeliet de staatsgreep van Louis Bonaparte van 2 December 1851 te begroeten als een grote kans voor de sociale rechtvaardigheid, en daarna in de rij te treden van Victor Hugo (L'Histoire du Crime) en van Karl Marx (Le 18 Brumaire de Louis Bonaparte) om die machtsovername aan de wand te spijkeren als een vergrijp tegen de sociale revolutie, amper zeven maand na de staatsgreep (in zijn boek La Révolution sociale démontrée par le coup d'Etat du Deux Décembre). De legitimiteit is geen staatsrechtelijk structuurbegrip. Zij is of een politiekzedelijke of een strategische vordering van een der politieke partijen tegen deze die in de legaliteit is; zoals deze van de Vietminh tegen de Vietnam. Herinner U ook de rol door deze controverse gespeeld in l'Affaire Dreyfus! en verder in de polemieken van de Action Française. In 1931-1932 was zij het geliefkoosde argument voor allerlei rechtse kringen in Duitsland - van Die Tag & Der Ring, de Tägliche Rundschau en de Germania, van Papen en Hitler tot Ernst Niekisch - om Brüning uit het zadel te lichten, de Pruisische regering overboord te gooien en Hindenburg over te halen tot een Präsidial-Kabinet of een volmachtenregering. In 1936 was het onder de slogan van ‘Le pays réel contre le pays légal’ dat Léon Degrelle de legitimiteit opstelde tegen de legaliteit. Vijftien jaar later diende de legitimiteit in België om de legale koningsmeerderheid te disqualificeren, en naderhand heeft dhr Rey haar voorgewend om de legaliteit van de homogene C.V.P.-regering te betwisten. Ik heb over deze aangelegenheden geen polemiek te voeren. Ik meen echter dat een veelvuldig gebruik van de legitimiteit het politieke handwerk overlevert aan stemmingmakerij. De beroemde brochure van Carl Schmitt van 1932, Legalität und Legitimität, destijds geschreven van het perspectief uit ener inhoudsloos wordende legaliteit, is een der meest actuele geschriften van 1954. Wie van Proudhon tot op onze dagen nagaat welke ladingen de legitimiteit dekt, welke uiteenlopende bewegingen opstappen achter het vaandel der legitimiteit, geeft zich rekenschap welke oncontroleerbare springstof aan de meest uiteenlopende bewegingen werd ter hand gesteld. Meteen begrijpt hij ook hoe gevaarlijk het is de legaliteit te onttronen omwille van een vage nationale stemming, van een sociaal geweten en van een onbepaalbaar volksrecht. Even gevaarlijk is het echter de legaliteit te laten ontaarden tot een casuïstische rechtsverhouding, tot een wettelijke structuur achter dewelke de meest tegenstrijdige groepen zich verschuilen om hun twisten uit te vechten of hun wederzijdse posities te versterken. Men kan uit naam van de koning, als symbool van de eenheid der natie, geen wettelijk bestand verkondigen waarbij de legale algemeenheid enkel dient ter bescherming van belangengroepen; overeenkomstig de beroemde karakteristiek van Adolphe Tiers in de ‘National’ van 4 en 19 Februari 1830: ‘Le roi règne et il ne gouverne pas’. Waar zulks geschiedt delven de wetgevers zelf het graf van de legale | |
[pagina 232]
| |
staat en lenen zij de hand aan revolutie en plebiscitaire democratie, zoals blijkt uit de politieke ontwikkeling in Frankrijk van 1848 tot de staatsgreep van Louis Bonaparte. Niets is gevaarlijker voor een rechtsstaat dan het scheiden der legaliteit van de diepere symboliek die aan elke nationale eenheid ten grondslag ligt. De Coronation Day heeft getoond hoezeer de Engelsen dit begrijpen. Door politieke begrippen om te zetten in absolute zedelijke eisen en in idealen welke door de tijd zullen gesmeed worden, wordt de concrete politieke verantwoordelijkheid overgeleverd aan een zedelijk geweten of een morele stemming die ten overstaan van het concrete, een totaal gemis aan maat vertoont. Ja, die onbekwaam is om een houvast te kiezen onder de feitelijkheden tegenover dewelke de politieke activiteit gesteld is. Vandaar dat Proudhon van het ene uiterste in het andere vervalt, de ene tegenstrijdigheid door de andere verjaagt; om steeds weer te vluchten - Oh verleiding der romantiek! - in de ongenaakbare sociale rechtvaardigheid. Elke oplossing heeft hij ad absurdum geleid; zodat rusteloze beweging zijn enige uitweg werd, en schrijven en nog schrijven, altijd maar en onophoudend schrijven, zijn enige vorm van leven. Zo vol innerlijke tegenstrijdigheid is dit moraliseren van Proudhon dat zijn geschrift tegen de staatsgreep van Louis Bonaparte er, naar een treffend woord van Karl Marx, de verdediging van geworden is. Zijn vlucht in de algemeenheden liet ten slotte de dialectiek van de werkelijkheden onberoerd en verwekte koepel-waarheden onder dewelke nu eens deze en dan gene gebeurtenis of handeling dekking vonden. Deze dubbelzinnigheid spruitte niet voort uit een gemis aan rechtzinnigheid bij Proudhon, noch aan een gebrek aan moed - voor het ene en het andere kunnen wij hem als toonbeeld nemen -, doch uit een objectiviteit die zoveel heeft verminkt en afgehakt, dat haar algemeenheden maskers geworden zijn die bij elke carnaval van drager veranderen. Bijzonder typisch blijkt zulks nog uit de karpelsprongen welke de fameuze slogan begeleidde waarin Proudhon zijn strevingen had samengebald ‘La propriété c'est le vol!’ Toen hij, lid geworden van de ‘Assemblée Nationale’, voor de vraag stond wat hij inzake eigendom zou trachten in te lassen in de grondwet van November 1848, zweeg hij in alle talen in de Assemblée zelf; doch hij voerde drukke perspolemieken om de nadelige indruk van zijn slagwoord uit te wissen. In deze polemieken verdedigde hij o.a. aldus de eigendom. ‘Mais si vous ne voulez pas que la liberté périsse avec la propriété, il faut à la coalition des travailleurs opposer la coalition des propriétaires’Ga naar voetnoot(1). Beide, zo gaat hij verder, zijn onontbeerlijk voor het voortbestaan van de maatschappij. Is deze zwenking niet kenschetsend voor de innerlijke onzekerheid waardoor zijn scherpste anathema zijn aangevreten? Gelijkaardige afwijkingen kunnen wij ook nagaan in het optreden van | |
[pagina 233]
| |
Proudhon tegenover de staat. Vandaag wil hij U overtuigen dat geheel de geschiedenis in de richting gaat van de anarchie, predikt hij een houding die U in de onmogelijkheid stelt nog ergens een houvast te vinden, slaat hij de trom van de permanente revolutie ter verovering van de sociale rechtvaardigheid. In zijn oudere dagen daarentegen lijkt zijn geloof in de genezende macht van de geschiedenis, en meer bepaald van een steeds neen-zeggende, uitgedoofd. Zeker, omstreeks 1860 ontbreken bij Proudhon al evenmin de tegenstrijdigheden die zijn gehele loopbaan hebben begeleid - doch een positieve toenadering tot de bestaande staat is onbetwistbaar. Wij vergeten de strijd niet door hem gevoerd om de onthouding te prediken bij sommige verkiezingen, zelfs nog in 1863 (door zijn pamflet Les Démocrates assermentés et les Réfractaires). Overheersen doet tijdens deze vermoeide en ontgoochelende levensavond de opflakkerende zorg voor het behoud van staten zoals die zich sinds het Congres van Wenen ontwikkeld hebben en voor het Europees evenwicht dat aldus werd verwezenlijkt. Lees liever zelf wat Proudhon schreef in de brochuur van 1864. Si les traités de 1813 ont cessé d'exister: ‘Les nations ont véritablement changé de face. L'Etat, auparavant amorphe, une sorte de monstre, s'est donné des organes de production et même de bienfaisance; il a pris des membres, des idées, une conscience, il s'est mis à marcher et à agir comme un être moral, intelligent et libre. Son éducation est loin d'être faite; mais l'on ne doute déjà plus que cette bête féroce ne puisse avec le temps, devenir l'ange du bien-être, de la paix. Les peuples dévastés sont revenus à l'espérance; ils ont compris que l'avenir de l'Etat, pour satisfaire ses appétits d'anthropophage, ne leur ferait plus rendre leur dernier écu et leur dernier enfant. Est-ce que la révolution des Césars, est-ce que celle du Christ lui-même ont produit rien de plus sublime’. (Oeuvres Complètes, Contradictions Politiques..., p. 378). In deze oproep keert Proudhon zich ook - moet het nog worden onderstreept na dit hartstochtelijk pleidooi voor het status quo? - tegen de ‘passions subversives’ welke de nationalistische opstanden prediken, en die door hem reeds in andere schriften waren aangeklaagd. Niettegenstaande de anti-oorlogsstemming die spreekt uit zijn bestendige zorg om het behoud van het Europees evenwicht, alhoewel hij de verdragen van 1815 aanziet als de voorlopers van een Europese federatie, toch heeft zijn boek van 1861, La Guerre et la Paix, grote opschudding verwekt onder zijn bewonderaars. Talrijk zijn deze die hem ervan beschuldigen dat hij de verdediging van de vrede, zo sterk door hem verdedigd in 1851, heeft prijsgegeven om over te gaan naar de militaristen. Het was niet de eerste keer dat Proudhon misbegrepen werd en alle weerleggingen zijnerzijds bleken onvoldoende om het wantrouwen, door zekere uitlatingen verwekt, weg te nemen. Men vergat weleens dat Proudhon een goede dosis ironie bezat en dat verklaringen van hem in een ander perspectief dienden gezien dan een woordelijke interpretatie. Dit was b.v. ook het geval met zijn artikel tegen Mazzini in het Office de Publicité (Brussel) van 7 September 1862 en waarin | |
[pagina 234]
| |
men zijn spot op de dictatoriale neigingen van Napoleon III, opnam als een opwekking om België te annexeren. Betogingen voor de woning van Proudhon te Elsene waren er het gevolg van, zodat hij verplicht was op 17 September de trein voor Parijs te nemen. La Guerre et la Paix was zoals zijn vroegere geschriften een betoog tegen de oorlog en vóór de vrede; zowel om sociale redenen als uit politieke motieven. In de besluiten van dit boek heet het o.m. ‘Les traités de 1815 ont créé en Europe un ordre de choses nouveau, indestructible, que le temps et l'expérience peuvent apprendre à perfectionner, mais auquel on ne pourrait porter atteinte qu'au détriment des peuples et des civilisations’. De oorlog op de Krim en in Lombardije aanziet hij voor volkomen nutteloos. Ja, als een gevaar voor de politieke vrijheden en voor de sociale vooruitgang. De strijd die hij wil is ‘la lutte de travail et d'industrie’. In scherpe bewoordingen keert Proudhon zich tegen de democraten die de strijd der nationaliteiten, voornamelijk in Italië en in Polen, ondersteunen. Niet omdat hij de culturele en sociale ontwikkeling van het volkseigene verwerpt, doch omdat hij in de opkomst van de nationaalstaat, vooral in Midden-Europa, een onmogelijke opgave ziet, het verbreken van het Europees evenwicht en het verhinderen van een komende continentale éénwording. Daarom zegt Proudhon: ‘Les nationalités doivent aller s'effaçant de plus en plus par la constitution économique, la décentralisation des Etats, le croisement des races et la perméabilité des continents’. Het is alsof wij een propagandist der Europese eenmaking van 1954 aan het woord horen. Zijn angst voor het oplossen der politieke moeilijkheden in Midden- en Oostelijk Europa door het gelijkschakelen van de staatsgrenzen met de nationale grenzen, had wellicht beter Wilson geïnspireerd dan Proudhon. Zie liever met welke scherpzinnigheid hij de gevaren, die na 1918 zouden werkelijkheid worden, voorzien heeft: ‘une demi douzaine de zones au moins pour lesquelles on ne peut tracer de lignes frontières acceptables; dans cette partie de l'Europe, on ne peut créer aucun Etat qui comprendrait une population d'une seule nationalité; on ne peut tracer de frontières ethniques parfaites, ni entre l'Italie et l'Autriche, ni entre la Hongrie et la Roumanie, ni entre la Pologne et l'Allemagne... Dat men La Guerre et la Paix als een opwekking tot de oorlog heeft kunnen zien wijst er op hoe gemakkelijk misverstanden ontstaan over delicate en omstreden vragen. Erger is het als honderd jaar later gezaghebbende historici - als Gerhard Ritter in zijn boek Europa und die deutsche Frage (1948) - de misverstanden der opwinding napraten en Proudhon's reputatie van verheerlijker van de oorlog trachten te bestendigenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 235]
| |
Positief zou ten slotte ook het nagelaten fragment zijn, Contractions politiques (1864) door Proudhon als een voortzetting gedacht van zijn Système des contradictions économiques ou Philosophie de la misère (1846), waarin hij naast zorgvuldige ontleding van de vijftien opeenvolgende constituties welke Frankrijk sinds de Revolutie had gekend, een weerlegging brengt van het ‘Contrat social’ en optreedt als de voorkamper van een ver doorgedreven decentralisatie, met de gemeente als administratieve eenheid en het algemeen stemrecht als wettelijke grondslag. Nog spreekt Proudhon zijn waardering uit voor de anarchisten in dit onvoltooid geschrift, doch slechts om hun verdiensten te stellen tegenover de aberraties van de practische politiekers en om het anarchisme te huldigen als het beginsel, niet meer van een onttroonde eigendom maar van een federatieve organisatie van alle positieve elementen der gemeenschap: de gemeente, de familie, de corporatie, groeiend van onder-uit en derhalve met de vrijheid als grondslag. Overziet men de rusteloze polemieken van Proudhon, de onoverzichtelijke beweeglijkheid van zijn belangstelling, de bontkleurige onstandvastigheid in zijn onkreukbare onveranderlijkheid, zijn uitdagende luidruchtigheid en zijn naïeve trouw aan een gedeeltelijk archaïsche overtuiging, dan is men geneigd hem te aanzien als de telescriptor die de botsing van verleden en heden optekent. De inspanning waarmee Proudhon beproefd heeft de gebeurtenissen van zijn tijd, en voornamelijk van het symbolische Frankrijk te volgen, bij te houden en ze te richten naar de sociale rechtvaardigheid, is waardig van een erfgenaam van de encyclopedisten. Steeds opgejaagd, in onmin met allen en alles, vandaag in het parlement en morgen in de gevangenis of als banneling te Brussel, verloochenaar van het bestaande, prediker van de revolutie, was Proudhon terzelfdertijd een hartstochtelijk verknochte aan de traditionele ambachtelijke werkzaamheid, aan het gildelijk zelfbeheer, aan de gemeentelijke autonomie en de familiale geborgenheid. Helaas! hij zocht dit alles, dit voorrecht van het verborgen leven, waar het niet te vinden was: in de openbaarheid der revolutionnaire woelingen en met behulp van een ontwrichte intellectualiteit. Zo blijft dan bij hem een diepgrondig pessimisme overheersen, de angst over de komende moordpartijen en voor de afgrijselijkheid van ‘la prostration qui suivra ces bains de sang’. Niets is in de plaats getreden van de vernieling van het christendom aan dewelke hij zulk een ruim aandeel heeft genomen. Wat een ontgoocheling spreekt niet uit deze bekentenis van 1860: ‘Toutes les traditions sont usées, toutes les | |
[pagina 236]
| |
croyances abolies; en revanche, le nouveau programme n'est pas fait, je veux dire qu'il n'est pas entré dans la science des masses; de là ce que j'appelle la dissolution. C'est le moment le plus atroce de l'existence des sociétés. Tout se réunit pour désoler les Hommes de bien: prostitution des consciences, triomphe des médiocrités, confusion du vrai et du faux, agiotage des principes, bassesse des passions, lâcheté des moeurs, oppression de la vérité, récompense ou mensonge’. Proudhon vergiste zich doorlopend bij de keuze der middelen. Een goede diagnose werd bij hem gemakkelijk, door een bijzondere levendigheid van zijn geest, omgezet in het geschikte heilmiddel voor een bepaalde kwaal. In deze zin verwachtte hij een belangrijke sociale omwenteling van de opkomst en de verspreiding van het giraal geld. Proudhon had een juist zicht op de evolutie van de credietverlening: ‘banque d'argent convertie en banque d'échange: le rôle du métal supprimé et remplacé par une sorte de virement’. Doch de verwachtingen die hij bouwde op deze vooruitgang van de geld- en crediet-techniek - in zijn Solution du problème social et Banque du peuple (1855) - voor zijn sociale rechtvaardigheid, waren even misplaatst als de wonderen welke hij voorspelde van zijn Projet d'exposition perpétuelle (1855) om het vraagstuk der distributie op te lossen. Deze voorbeelden kunnen gemakkelijk vermenigvuldigd worden. Zij verlenen aan zijn profetisme het indrukwekkende van een meteoor in de nacht, waarmee niemand iets kan aanvangen als bij het ochtendgloren de dagtaak begint. Het wil mij voorkomen dat de mooiste interpretaties, als die van Sainte-Beuve en Pater de Lubac, aan deze tragische positie niets vermogen te veranderen. |
|