Hans Friedrich Blunck (65 jaar, ‘Mittelsmann der flämischen Bewegung’ tijdens de eerste wereldoorlog, voormalig president der Reichsschrifttumskammer, die o.a. op zijn actief heeft: ‘Streit mit den Göttern, Roman der germanischen Bronzezeit’ en ‘Werdendes Volk’, met als thema: ‘Heimat und Ahnen’...), verder nog Heinrich Zillich (55 jaar, hoofdredacteur van het vroegere tijdschrift ‘Klingsor’, vechtjas op allerlei fronten, zanger van de ‘alte, ewige Volkskraft’), dan Will Vesper (71 jaar, ‘Kulturschriftleiter’ van de Deutsche Allgemeine Zeitung, die een lange reeks oude Duitse volksliederen, sagen en sprookjes moderniseerde) en tenslotte Hans Grimm (76 jaar, auteur van de gekende ‘Olewagen Saga’ en van ‘Volk ohne Raum’, waarin hij zijn landgenoten oproept levensruimte in koloniën te zoeken).
Nogmaals, oppervlakkig gezien heeft deze hulde aan Kolbenheyer weinig belang, maar wie in Duitsland leeft als buitenlander en in universitaire milieu's relaties heeft, die beziet deze manifestaties met groeiende zorg. Het Duitse volk verwijt zijn huidige schrijvers chaotisme, gebrek aan zelfvertrouwen, twijfel en zelffoltering, juist zoals na de vorige oorlog. Toen sloeg echter Timmermans' Pallieter als een knallende bom van uitzinnige, bevrijdende levensvreugde diep in de vertwijfelde harten (het boek bereikte ondertussen zijn 250.000e Duitse exemplaar). In talrijke studies, artikels en gesprekken werd de magische heilzame kracht van dit werk beschreven als de redder van vele overspannen geesten (kreeg de onthutste Vlaming niet verschillende dankbrieven van jonge Duitse zelfmoordenaars, die tot het inzicht waren gekomen dat het leven toch levenswaard was?). Een tweede Pallieter is nu niet meer verschenen; wel heeft een enorme vloed Angelsaksische literatuur de nieuwsgierigheid van het Duitse lezerspubliek voorlopig gedempt, maar thans rijzen stemmen op: waar zijn onze nationale auteurs?
Deze vraag is van veel groter belang hier dan in Frankrijk, Engeland of bij ons; wij zijn de wisselvallige verscheidenheid van de literaire produkten gaan beschouwen als een normaal teken van de geestelijke autonomie; de Duitse intellectueel staat afkerig tegenover deze complexiteit, volgens hem een ondraaglijk bewijs van de innerlijke onzekerheid. En is er een hedendaagse literatuur waar de ‘Umwertung aller Werte’ zo onlogisch brutaal geschiedde?
Vóór 1933 heersten het esthetisch subjectivisme, het expressionisme (Werfel, Döblin) en later de ‘neue Sachlichkeit’ met vooral sterke oorlogsromans (Remarque, Renn), maar ook de nazi-literatuur avant la lettre (Kolbenheyer en co.). In 1933 kwam het ‘Eis-und Feuerbad’ en de dictatoriale triomf van de volksverbonden literatuur; de andersgezinden werden gesplitst in twee groepen: de uitwijkelingen: Döblin, de gebroeders Mann, Zweig, Werfel, Brecht, Zuckmayer, Remarque, Renn (wat een aderlating op een aantal dagen...) en de achterblijvers: Huch, de oude Hauptmann, Schröder, Carossa, Wiechert, Bergengruen, von le Fort, Siedel, Edschmid en Thiess, die echter in min of meerdere mate verhinderd werden zich vrij