Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99(1954)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Jos de Haes De pool I Alleen mijn schuine blik, alleen grondzichtbaarheid tussen de voorpoten, gespreid als in een pooldierschrik. Ik ben een beer die bidt, ik bid, een witte beer, en wat ik huil is wit, lood wat ik contempleer door 't glazen sledespoor in 't godlijk poolgezicht. Elk ogenblik slaat licht een bijl mij middendoor, want koudood komt van Haar, een bijlslag onvoorzien. Geef mij de zon gewaar, geef mij mezelf te zien, Pool, doodwit tot de kin een loodlijn in 't gelaat, Gij loden IJsgodin die zonder mij bestaat. [pagina 144] [p. 144] II Zeehond Het is te vinden 't ademwak. het ijsgat met de smalle schacht, waardoor ik aan het oppervlak, liggend in reukzout en koud water, leven zuig uit sneeuwlichte nacht. IJspegels brekend met mijn tand, zoek ik in 't licht der sneeuw rondom en vind Haar engel aan de rand: de vogel keizerpinguïn staat er, een kegel als Haar wijsheid stom en als Haar eeuwig willen strak. Het is te vinden 't ademwak, longpijp in 't rustigste der vlezen. diep ademhalen en genezen. [pagina 145] [p. 145] III De bek vol schuim, het brandend lijf van zwavel, de stekende ingewanden brokken puim, honderd zinnen krijsen in rug en navel, en woorden springen op als bekken schuim, mosbundels hunkeringen, sponsen weeën slaan op de deining los in de wind, roetvlokken uit de krater der ideeën stuiken in zee waar de waanzin begint. Tot ons, ellendig Noord of Zuid gedreven, de Pool bevriest en uitroeit het gekrijs, en wij gezuiverd worden van het leven, drijvende schotsen naar het eeuwig ijs. IV Oneindig oppervlak van zerken ineengevroren, helder tapijt, ijs, Patmos en de zeven kerken, gegleisde staat der eeuwigheid. Vorige Volgende