Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99
(1954)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Thilda Deckers
| |
[pagina 133]
| |
aan, zodat geen enkele voorbijganger de mooie kleuren opmerkt. Een zó vreselijke ontnuchtering dat niemand spreekt, noch klok, noch ei, noch wilgenkatjes, noch kuikentje, noch strik. Zelfs de gouden letters, die men het anders wel zou aangeven, zijn ditmaal niet in staat tot een woord conversatie, laat staan tot een hoorbare vaststelling van de slag die het hele gezelschap zo plots en onverwachts komt te treffen. De strik bekomt het eerst van de algemene ontroering en werpt de wind een knipoogje toe. Deze wordt daar van de weeromstuit eens zo dartel van, zodat de knipoogjes van de strik tot onbeschaamdheid aangroeien. De klok ergert zich dood en juist op het ogenblik dat een van haar bronzen zusters vanuit de kathedraal haar stem verheft, bromt zij mee met heel haar ziel: - Foei strik, foei strik... Ik heb met uw lichtzinnigheid geen uitstaans! Hoor hoe mijn zusters roepen... ik moet wèg, wèg van hier. - Weg van hier? vraagt het ei verbaasd. Wèg, ver weg... gonst de klok bijna smekend. En als de anderen niet dadelijk antwoorden: - Uit de weg, laat me door! - Dan rol ik opzij, jammert het ei, en de strik: - Dan word ik verkreukt! Het kuikentje luistert met grote ogen doch zegt niets, want het houdt de wilgenkatjes tussen de bek, die zich op hun beurt stil houden. Er is geen ontkomen aan! De klok klepelt plots zo fel voorwaarts dat het ei rolt, het kuikentje fladderwiekt, zonder de wilgenkatjes los te laten, de strik... O, de strik probeert slim te zijn... zij knipoogt, ditmaal zeer heimelijk als voor een afspraakje en als de anderen reeds op weg zijn in de mening dat zij volgt, laat zij zich vlug terug naar het magazijn waaien. Zij wordt langs de draaideur mee naar binnen gezogen en laat zich in een fluwelen zetel neer. Haar mooi geknoopt hoofd rust tegen de armleuning en zij slaat de benen over elkaar in de hoop op een ongestoord dutje. Maar buiten, uit de hoge Lentelucht, daalt een witte, onzichtbare engel neer! Met de rechterhand plukt hij de gouden letters een voor een van de postkaart weg om ze, zeer zorgvuldig, weer een voor een, in het klein bloedrood hartje, waarvan het klepje openstaat en dat hij in de linkerhand houdt, weg te bergen. Dan stijgt de engel, altijd even onzichtbaar, weer hemelwaarts. Ondertussen is het kleine meisje thuisgekomen. Zij onderzoekt haar schat opnieuw. Maar wat is dat? De mooiste kaart is weg! Zij schreit tranen met tuiten en loopt terug om haar te zoeken, maar... vruchteloos. In de goot vindt zij slechts een stukje blank papier, geheel waardeloos, want er staat niets op! Inderdaad, ons gezelschap heeft reeds de richting van het Zuiden ingeslagen. De klok is opgewonden van vreugde en klepelt zo fel voorwaarts dat het wel lijkt of zij twee benen heeft; het ei rolt moedig mee maar is bang te barsten en het kuikentje fladderwiekt het tweetal nieuwsgierig achterna. - Volg mij maar, zegt de klok tot het ei. Hoe langer gij rolt, hoe sterker gij wordt. Hoe sneller wij vorderen, hoe warmer de zon gaat schijnen. Ik verwed dat gij hardgekookt te Rome zult aanlanden! | |
[pagina 134]
| |
Het kuikentje schuift de wilgenkatjes in zijn linkerbekhoek en vraagt beleefd waar Rome ligt. - Dat zult ge wel zien, juicht de klok! Reken maar vast op een buitengewone verrassing, op een énige kans in uw kippenleven... En zo reist het trio verder; dagen, nachten gaan voorbij. De klok houdt er de moed in, het ei begint zich al aardig gehard te voelen, het kuikentje krijgt al zijpennen en op de wilgenkatjes is niets aan te merken. Ja, zij volharden in hun tocht, over bergen en dalen, langs stromen en door donkere wouden, tot zij eindelijk hun doel bereiken. Maar eens zo ver worden zij bijna onder de voet gelopen, zo talrijk zijn de pelgrims toegestroomd. Er hangt een feestelijke stemming over de oude straten en pleinen, en geen wonder... een plezierreisje, gepaard aan de vergiffenis der zonden, is allerminst te versmaden. Maar ons gezelschap dat de hele tocht op eigen krachten heeft moeten verwezenlijken denkt daar helemaal niet aan. Het voelt zich buitenstaander en zo eenzaam als een hart dat zijn roeping niet kent. - Nog een beetje geduld, troost de klok... Rechtdoor en niet omzien; ik zet koers naar Zijne Heiligheid. De Paus, die onfaalbaar is en dus ook gevoel voor sprookjes heeft, komt zelf opendoen. Hij kijkt verbaasd op het drietal neer maar houdt de poort toch wagenwijd open. - Verontschuldig ons toilet, Heilige Vader, zegt de klok met bevende stem, maar we hebben alle klimaten getrotseerd om tot hier te geraken, tot en met dit van het Aprilheldere Rome. Dit laatste is er eigenlijk niet bij nodig, maar het is er uit voor de klok het zelf weet. De anderen voelen dat zij van haar vaderland spreekt en zwijgen eerbiedig. De Paus ziet er moe uit. - Ge zijt hier nog vóór de anderen... zegt hij traag en nadenkend. Dan zijt ge voorzeker wel héél vroeg vertrokken? En niet langs de gemakkelijke luchtweg die het element van de klokken is?! voegt hij er met een lichtende glimlach aan toe. - Ik was in gezelschap Heilige Vader, antwoordt de klok bescheiden, wij bleven samen... om de weg beter te vinden. - Goed, zeer goed... mompelt de Paus en Hij gaat het drietal, dat popelt van angst en blijde verwachting, voor; na een paar gangen blijft hij plots staan om een kleine zijdeur te ontgrendelen, die hij met de vlakke hand open houdt. Hij doet het drietal binnen treden en volgt dan zelf. Tegen alle wetten in gaat een golf van geroezemoes door de audiëntiezaal. Zulk tafereel is nog nooit binnen de Vaticaanse muren te zien geweest! De ordedienst is wanhopig! De Paus zélf, die uit zijn zetel wegwandelde en al die vertegenwoordigingen een kwartier aan hun lot overliet! Zijne Heiligheid, anders een model van stiptheid, is op onverklaarbare wijze verstrooid geweest! Hoe gaan de bezoekers die afwijking uitleggen? Gelukkig is Zijne Heiligheid weer gaan zitten. Was er niet de maskerade, die daar voor zijn voeten | |
[pagina 135]
| |
halt houdt en die hij in bescherming schijnt te nemen, alles was opnieuw normaal. Maar de Paus houdt er vandaag beslist eigenaardige gedachten op na. In plaats van de aangekondigde redevoering te houden praat Hij doodgewoon in négligé: - Wel, wel, mijn goede klok, zegt Hij met een tevreden zucht... En waarmee kan ik u van dienst zijn? - Ik kom niets vragen, Heilige Vader, verdedigt de klok zich vurig. - Niets? oppert de Heilige Vader... Geen algemene omhaling of zo... voor een of andere caritatieve organisatie? En Hij wacht vriendelijk en verduldig op antwoord. De klok gonst van afkeer en weemoed...: O neen... Heilige Vader. Wij zijn slechts een verloren Paaswens - wij willen alleen maar onze bestemming terugvinden! - Wel, wel... zegt de Paus. Hij bekijkt het groezelige ei en hij bekijkt de volwassen kip, die er erg stoffig uitziet, maar bij haar vertrek nog een donzig kuikentje moet geweest zijn. En in zijn verbazing herhaalt Hij: - Wel, wel... Dan denkt Hij even na, terwijl een dankbare blijdschap Zijn moede trekken stilaan verheldert: - Uw bestemming, die kent ge toch al lang, goede klok. Gij waart toch steeds de stem der waarheid? Hoe kondt ge dat vergeten? - Ik was het niet vergeten, Heilige Vader, ik wilde het alleen nog eens... nog maar eens horen... - Wel, wel... Mijn goede stem der waarheid... zegt de Paus warm. Dan richt Hij zich vragend tot het ei. - Ik heb veel meegemaakt, Heilige Vader, begint dit zenuwachtig, vèèl ondervonden! En het wil vertellen van de hobbelige wegen, de keiachtige paden en vooral van die gevreesde hagelbuien, die zo onbarmhartig op zijn broze schelp neerkwamen. Maar de Paus begrijpt alles met een half woord: - Ondervinding is de beste leer, beaamt Hij vriendelijk, zij voedt de deugd der sterkte. Blijft dus maar trouw bij elkaar, klok en ei. Want de sterkte schraagt de waarheid en de waarheid schraagt de sterkte. En die twee samen bestendigen de vrede. Ja, de vrede, beklemtoont Hij, en hier kijkt Hij het kuiken zo aandachtig aan dat het arme dier zich voelt als een kip zonder kop, waarvan al de botjes bloot liggen. - Wees niet bang, vervolgt Zijne Heiligheid, terwijl Hij zich vol toewijding overbuigt, want ik benoem u tot dienstdoende vredesduif en deze wilgenkatjes, - hier neemt Hij ze het kuiken behoedzaam uit de bek - deze lieve, eenvoudige schoonheid, die troost geeft, zal de olijftak verbeelden. - O... Heilige Vader... stottert het kuiken, O... Heilige Vader... hoe kan ik, een echt kieken, de oorlog vermijden? - Dè oorlog is niet te vermijden, dat zou een al te zware opgave ineens voor het arme, zondige mensdom zijn, antwoordt de Paus terwijl Hij zich even met de wilgenkatjes langs de kin strijkt, maar ‘een’ oorlog, en wel de eerstkomende kan tegen gehouden worden. Gaat daarom vrij uit, rechtgeaarde klok, volhardend ei en nederige kip. Laat u tot een onafscheidelijk geheel | |
[pagina 136]
| |
verbinden door de goede wil... die zo vaak onvindbaar is... of laks... zèèr laks... zucht de Heilige Vader... - Wij dachten dat de strik volgde, maar kort na ons vertrek was ze al weg en we hebben haar niet meer gezien... legt de klok uit. - Vraagt de mensen haar terug te vinden, en, goede, dappere pelgrims, waarvan het bezoek mijn vaderhart zozeer verblijd heeft, ontvangt Mijn zegen. Hier, vergeet uw olijftak niet! besluit de Paus opgewekt en weer vergezelt Hij het drietal, ditmaal om het uit te laten en, met een gebaar naar de April-heldere hemel, de luchtweg aan te wijzen. Onze vrienden klampen zich aan elkaar vast en vliegen opgetogen van blijdschap het Paasfeest van de mensen tegemoet. Ondertussen zit de blanke engel, die de gouden letters van de Paaskaart wegplukte, moedeloos bij de weggewentelde steen van het graf der Verrijzenis te wachten. Vrede aan de mensen van goede wil... Kerstmis is al voorbij... Zal Pasen ook zo weinig opleveren? Wat zou hij gaarne de kroon op het werk zetten door de gouden letters werkelijkheid te zien worden! - Dat kàn, roept de kleine jongen, die terug over mijn schouder is komen lezen wat ik schrijf, overmoedig uit! En hij zweert dat hij de strik uit haar luie slaap gaat wekken! Zonder antwoord af te wachten stormt hij naar buiten, recht naar het magazijn! Gelukkig! Daar ligt zij nog altijd in die fluwelen zetel te soezen! De kleine jongen grijpt haar zonder plichtplegingen vast, schudt het stof er buiten in de wind hardhandig af en holt terug naar huis. Hij komt juist op tijd om de klok, het ei en het kuikentje met de wilgenkatjes, die allen een verjongingskuur ondergaan hebben, midden een bloemperk te zien neerstrijken. Allelujah! Op het ogenblik dat hij de weergevonden strik, die zijn eigen goede wil is, geestdriftig rond het teruggekeerde gezelschap strengelt, begint de engel, naast het verlaten graf, helderder te stralen dan ooit. Hij wiekt op, recht naar de tuin van de kleine jongen. Het bloedrood hartje der liefde ontsluit hij in zijn vlucht, om eindelijk de gouden letters neer te zaaien, recht onder de klok, het groot ei, het takje wilgenkatjes, het kleine kuikentje en de kleurige strik! Misschien hebt ge op Paasmorgen die letters wel naast uw ontbijt verwacht en verdroot het u dat de vriendschap u verwaarloosde. Maar dat is een vergissing. Voor wie was anders de kaart bestemd die het lieve, kleine meisje uit haar knuistje liet glijden? Hiermee gaat ze toch nog op uw adres belanden! Want uw hart is dat onaandachtige kleine meisje zelf. Als ge nu maar niet vergeet dat het blank papier, waarop deze letters geschreven staan, zo waardeloos is als de ledige postkaart in de goot. Tot wat dient zij? Tot niets meer, want haar mooie wensen willen eerst en vooral levend worden in de harten van allen, groot en klein, wie dit sprookje, dat toch zo gaarne echt gebeurd zou zijn, onder de hand valt. |
|