André Demedts
Limburg
Lag er niet ergens een ven,
althans in mijn herinnering?
Wat ik toen was, wat ik nu ben,
wat ik ook word, onthoud, vergeet,
met je verenigd, lieveling,
blijft de heide van Limburg,
paars en geel, waar een wolk over gleed,
een den, een wulp en een ven.
Wij herhalen vergeefs en om niet
dat alleen de herinnering blijft,
een glimlach verdoezelt het leed,
een glimlach verdoezelt verdriet;
de herinnering blijft een tijdje bestaan
aan een ven, een wulp en een den,
tot het beeld in de koude verstijft;
de koude, lief kind, van de dood,
is de koude waaraan ik nu denk.
Waarom die warme, donkere toon,
zo ineens na het helle van heide en ven?
Waarom nog herhalen, vergeefs en om niet,
dat ik ben wat ik was, dat ik was wat ik ben?
Waarom huilt mij een kind? Is het niet
omdat het straks, aan zijn huilen gewoon,
niet meer weet of het huilt
uit gewoonte of verdriet?
In Limburg ligt er een ven,
de hemel is blauw, de heide is paars,
misschien is het maar dat ikzelf mijn herinnering ben,
misschien is het alles om niet, lieveling,
die wulp in de lucht, en saam met dat ven,
wolken en heide en dat huilende kind.
|
|