| |
| |
| |
Letterkunde en geestesleven in Frankrijk
door Pierre Berteloot
Het jaar 1953 heeft zich niet onderscheiden door groot werk, zo min op het gebied van het theater als op dat van de roman. Er is geen vergelijking mogelijk met de grote successen van het vorig jaar als: ‘Leon Morin prêtre’ of ‘Les saints vont en enfer’. Wie aan de boekhandelaren vraagt welke roman in de laatste tijd het meest verkocht werd, hoort dikwijls boeken noemen die het vorig jaar bekroond werden zoals de roman van R. Merle ‘La mort est mon métier’ of het boek van Jean Dutourd ‘Au bon beurre’. Anderzijds kwamen de schrijvers van avontuurlijke reisverhalen dit jaar de romanciers de loef afsteken, voornamelijk Dr Alain Bombard met zijn ‘Naufragé volontaire’ en Maufrais, die enige tijd geleden verdween in het hart van het oerwoud en wiens teruggevonden aantekeningen werden gepubliceerd onder de titel ‘Aventures en Guyane’.
Met ‘La mort est mon métier’ maakt R. Merle zich geheel los van het reportage-genre, dat zijn eerste boek ‘Week-end à Zuydkoote’ kenmerkte, om de problemen aan te snijden die aan het geweten van de soldaat worden gesteld. Het gaat hier om een ‘roman à thèse’, die tamelijk zwaar werd opgebouwd rondom schematische personages. De vader van de held, een eerzame handelaar uit Hamburg, is vroeger voor een zakenreis in Parijs geweest, waar hij een geslachtsziekte heeft opgelopen. Genezen, vervalt hij in ziekelijke vroomheid en wil dat zijn zoon priester zal worden. Maar deze zoon komt heel spoedig tot verzet tegen de koude hysterie, die de gehele gezinsatmosfeer beïnvloedt. Hij koestert haat tegen zijn vader; in Augustus 1914 verlaat hij het gezin en neemt voortijdig dienst in het leger. In het hospitaal, waar hij als zaaljongen in dienst is, ontmoet hij een oude onderofficier die hem doet herhalen ‘Deutschland ist meine Kirche!’. Daarna gaat hij vechten in Turkije, wordt er gewond en slaapt met de verpleegster, niet uit wellust maar uit conformisme omdat alle soldaten dat doen. Na de oorlog treedt hij als een der eersten tot de partij van Hitler toe. Op bevel van een oude officier die hem beschermt, trouwt hij een flinke Duitse vrouw, voor wie hij niets voelt en bij wie hij kinderen verwekt omdat dit een nationale plicht is. Tijdens de tweede wereldoorlog wordt hij tot chef benoemd van een concentratiekamp voor Joden, die hij
| |
| |
in een steeds sneller tempo moet doen verdwijnen. Het verwijderen van vele duizenden lijken per dag stelt hem moeilijke technische problemen. De komst van de geallieerde troepen verrast hem tijdens dit werk. Gearresteerd door de Amerikanen, verneemt hij dat zijn chef Himmler zelfmoord heeft gepleegd. Van dit ogenblik af houdt hij op in het nationaal-socialisme te geloven en als een rechter hem vraagt of hij werkelijk geloofde dat deze massale vernietiging van de Joden noodzakelijk was voor het heil van Duitsland, antwoordt hij: ‘tant que mon chef vivait je l'ai cru parce que je l'ai pris pour un vrai chef. Maintenant je ne puis plus savoir si ces ordres étaient utiles. Je viens de découvrir que je n'avais pas de vrai chef. Celui qui donne des ordres ne se suicide pas. Il assume la responsabilité des actes qu'il a commandés et couvre ceux qui lui ont obéi’.
De schrijver laat dit verhaal vertellen door de held zelf, die spreekt in de neutrale stijl van de soldaat die een rapport voor zijn overste opstelt. Het boek van R. Merle werd nogal vijandig ontvangen door de West-Duitse pers, doch heeft veel lof geoogst in de Franse linkse kringen. Meer nog dan een anti-nazi pamflet is het boek ene vernieuwde vraagstelling nopens de kwesties die meer dan honderd jaar geleden reeds door A. de Vigny behandeld werden in ‘Servitude et grandeur militaires’. Moet de soldaat geen mens blijven? Maar welke grenzen moeten in dat geval gesteld worden aan de militaire gehoorzaamheidsplicht? Het is gemakkelijk voor de soldaat zich achter die plicht terug te trekken. Dat hebben de beschuldigden van Oradour ook gedaan toen het tribunaal hen verweet dat ze geen gehoor hadden gegeven aan hun plicht als mens, wanneer ze de chefs die hen bevalen de bevolking te vernietigen niet hadden neergeschoten. Anderzijds echter is het een feit dat de militaire tribunalen altijd soldaten veroordelen die geweigerd hebben hun chefs te gehoorzamen omdat ze niet wilden deelnemen aan onmenselijke uitmoordingen. Het recht is het hier niet met zich zelve eens. Het boek van Merle stemt tot ernstige overwegingen, die niet alleen voor het Duitsland van Hitler belangrijk zijn.
‘Au bon beurre’ (prix Interallié, 1952) van Jean Dutourd was ongetwijfeld een van de best-sellers bij het begin van dit jaar. Het is een sociale satire op de handelaars die zich tijdens de laatste oorlog door de zwarte handel verrijkten. De schrijver wil ons op grappige manier de schandelijke en revolterende geschiedenis vertellen van een handelaar in zuivelproducten die eerst collaborateur en Vichyst is, ten slotte naar het verzet overgaat aan de kant van de Gaulle en zich een fortuintje vergaart door levensmiddelen, die hij met zijne camionnette op het land gaat zoeken, zonder bons boven de vastgestelde prijs te verkopen. Uit pure boosaardigheid verraadt zijn vrouw de zoon van één der buren die ontsnapt is uit een gevangenenkamp in Duitsland. Een arm meisje, dat bij hen in de winkel helpt, behandelen zij zo slecht dat zij hen ten slotte verlaat. Zij wordt vervangen door een andere, een brutale ditmaal, die hen besteelt, met hen aan tafel wil eten en hen intimideert door te dreigen dat zij aan de politie zal onthullen welke
| |
| |
vervalsingen de boter en de melk, die aan de klanten verkocht worden, ondergaan. Als de geallieerde troepen Parijs binnenrukken gaat de koopman de held spelen en levert aan de Gaullistische autoriteiten een onschuldige Duitse soldaat uit, die gewoonlijk bij hem aan huis werd ontvangen. Na de oorlog doet zijn dochter een schitterend huwelijk met een lid van de adel, vroegere minister van Pétain, die tijdig naar de kant van de Gaulle is overgezwaaid. Op de achtergrond beweegt zich de dwaze figuur van Léon, ontvluchte gevangene, student in de letteren, die gevangen wordt ten gevolge van zijn poging om Laval te vermoorden, doch nadien trouwt, leraar wordt aan een lyceum en de eindtriomf van de zuivelhandelaar bijwoont die hem de ontgoochelde woorden ontlokt: ‘Mon fils sera crémier!’ Ondanks zijn dwaasheden is Léon de meest sympathieke figuur van het boek. De andere personages, of zij nu al Maurassianen, collaborateurs, pétainisten, communisten of gaullisten mogen zijn, hebben de allures van opgeschroefde marionetten, die in een wereld leven waarin geen gezond verstand meer bestaat.
Het meesterlijke fragment is de beschrijving van de ontvangst van de koopman en zijn familie door maarschalk Pétain te Vichy. Het doet denken aan een caricatuur, maar men moet slechts zekere brochures herlezen die tijdens de bezetting de lof van de maarschalk verkondigden, om er zich van te vergewissen dat de schrijver niet heeft overdreven. Onder het mom van een grap behandelt het boek een ernstig onderwerp: het epos van de handelaar, echte winnaar van de oorlog, die los van elke moraal en in de meest volslagen oneerlijkheid, een rustig geweten heeft bewaard. De wereld waarin J. Dutourd ons leidt laat een verwarde indruk van vulgariteit, stommiteit en lafheid. Zij die zoals Léon in het verzet strijden voor de eer van het land lijken onnozelaars en bedrogenen. De slimmen draaien met de wind en weten zich tijdig in veiligheid te stellen. De klemtoon wordt sterk gelegd op de corruptie van een gehele sociale klasse: die van de parvenu's in de levensmiddelen-handel.
Onder de romans van dit jaar, die de sociale critiek beoefenen, citeren wij nog ‘Allons-z-enfants...’ van Yves Gibeau, een antimilitaristisch werk dat de opstand verhaalt van een ‘enfant de troupe’ tegen zijn vader, gewezen beroepsadjudant en tegen het hele militaire beroepsmilieu, en verder ‘L'enclume et le marteau’ van Marc Soriano, de getuigenis van een jonge leraar die met zijn leerlingen de waarde ontdekt van het marxisme als critiek op de burgerlijke maatschappij.
Roger Peyrefitte, vroeger ambassade-attaché, die zich aan het schrijven zette en bekendheid verwierf door zijn eerste roman ‘Les Ambassades’ heeft voor kort ‘La fin des Ambassades’ laten verschijnen, een soort sleutel-roman die nogal triest licht werpt op de zeden van de Franse diplomatieke milieu's. Het boek is zonder groot talent geschreven. Het heeft een klein schandaal-succes verwekt en van de zijde van het Ministerie van
| |
| |
Buitenlandse zaken een antwoord uitgelokt, dat gepubliceerd werd in de pers.
Sociale critiek is ook schering en inslag in de koloniale romans van dit jaar. De beschrijving van het ellendig bestaan van een Algerijnse familie vinden wij in ‘La grande maison’ van Mahommed Dib; de geschiedenis der morele eenzaamheid van een jonge Tunesische Jood in ‘La statue de sel’ van Albert Memmi; het verhaal van de jeugd van een negerkind in ‘L'enfant noir’ van Mouloud Mammeri. Ten slotte herinnert de oorlog in Indo-China, die steeds maar voortduurt, het publiek voortdurend aan de boeken van Jean Hougron die gewijd zijn aan het Indo-Chinese avontuur en waarvan het laatste gepubliceerde als titel heeft: ‘Mort en fraude’.
Met Giono en zijn ‘Hussard sur le toit’ keren wij de sociale critiek de rug toe om het poëtische universum van het verleden te betreden. De auteur beschrijft met zijn gewoon talent de cholora-epidemie die in Zuid-Frankrijk woedde in de eerste helft van de vorige eeuw. Zijn beschrijvingen zijn realistisch, met die ruwe zinnelijkheid die ook zijne voorgaande romans karakteriseert. De centrale persoon, Angelo, is soldaat en een soort Stendhaliaanse held, die erin slaagt de gunst te winnen van een markiezin, die hij van de ziekte gered heeft. Overal waar hij passeert poogt hij het grootst mogelijke aantal zieken aan de dood te ontrukken door hun dijen met alcool in te wrijven.
Enige tijd wordt hij hierin bijgestaan door een vreemdsoortige non, die cigaren rookt en als Gods goede helpster de zieken en de doden wast opdat ze netjes voor God zouden verschijnen. De lichamelijke zuiverheid van de lijken is voor haar belangrijker dan de genezing van de zieken, want aangezien wij toch moeten sterven is het van weinig belang of het nù gebeurt of iets later. De personages van Giono blijven altijd wonderlijk primitief. Ze zijn bijgelovig, sensueel, maar een intense poëzie straalt ons uit hun wezen tegemoet en ook uit het milieu waarin ze leven.
We zullen dit overzicht van de roman beëindigen met enkele woorden over Louis Hatzfeld, dominee en romancier, wiens boek ‘La flamme et le vent’ het leven verhaalt van een dominee die strijdt tegen de onverschilligheid en het ruwe heidendom van zijn parochianen. Men heeft beweerd dat deze roman voor het protestantse publiek is wat de ‘Journal d'un curé de campagne’ van Bernanos voor de katholieken is geweest: het verhaal van de zielenmarteling van een geestelijke, die geïsoleerd is in een bijna geheel ontkerstende plattelands-wereld.
Wat het theater betreft, was er dit jaar geen enkel werk van betekenis. Men heeft te Parijs veel vreemde stukken gespeeld waaronder ‘La mort de Danton’ van Büchner in de bewerking van Adamov. Op het gebied van de toneel-opvoering, zouden wij het werk van het Théâtre National Populaire onder de directie van Jean Vilar niet willen verzwijgen. Openluchtvertoningen van Molière's ‘Don Juan’ en van Shakespeare's ‘Richard
| |
| |
II’ hebben deze zomer te Avignon plaats gehad. De ensceneringen van Vilar zijn grandioos: tromgeroffel en vlaggen-gezwaai. De mistral-wind doet soms mee en schenkt het treurspel een sonore achtergrond. Grote klassieke werken zijn hierdoor voor het volkspubliek bereikbaar geworden en men hoort te Avignon de taxi-chauffeurs praten over Richard II.
Op het domein van de critiek heeft de doctorale dissertatie van Etiemble over ‘Le Mythe de Rimbaud’ de meest geestdriftige discussies verwekt. Getrouw aan de wetten van de universitaire critiek heeft Etiemble al de inspiratiebronnen van de dichter onderzocht en samengebracht op gevaar af zijn werk tot een secure school-oefening te reduceren. Hij vernietigt met een slag alle interpretaties, die men van de persoonlijkheid van Rimbaud heeft gegeven: mysticus, ziener, schurk. Na heel dit vernielingswerk blijft de poëzie van Rimbaud geschonden achter. Men heeft zich afgevraagd of een dergelijke methode niet het zelfde negatief resultaat zou opleveren indien ze op alle schrijvers wordt toegepast. Aldus daagt weer de oude twist op, die veertig jaar geleden Charles Péguy in het veld bracht tegen Lanson, de meester van de universitaire critiek, en die ging over het nut van de studie der inspiratiebronnen voor het begrip van litteraire werken.
De belangrijkste gebeurtenis in de poëzie van dit jaar is ongetwijfeld de publicatie der complete werken van de dichter Robert Desnos door René Bertelé. Onder de titel ‘Domaine public’ omvat het boek alle gedichten door Desnos gepubliceerd tijdens zijn leven en bovendien zijn nagelaten gedichten. Desnos is in 1945 in een concentratiekamp gestorven. Na een debuut in het surrealisme, kreeg hij in 1930 ruzie met Breton en oriënteerde zich naar een andere vorm van poëzie, die toegankelijk is voor de massa. Als dichter van de vrijheid en de liefde tracht Desnos, evenals François Villon, te leven in het hart van de huidige en komende generaties. Hij ontdekte dat de poëzie niet de uitdrukking moet zijn van een hermetische gedachte noch van de droom van een eenzame, maar het medium der universele sympathie:
Ecoutez à votre tour, marins, pilots, soldats
Nous vous donnons le bonjour
Nous ne vous parlons pas de notre souffrance mais de notre espoir.
Au seuil du prochain matin, nous vous donnons le bonjour.
Bij het verdwijnen van Paul Eluard, voorbeeldig lid van de communistische intelligentsia, verliest het publiek een van zijne grootste dichters. Evenals Desnos is Eluard uitgegaan van het surrealisme om zich daarna te richten naar een opvatting van de poëzie, die verwant is met die van Victor Hugo en van Walt Withman. Boven zijn boek ‘Poésie involontaire et poésie intentionnelle’ had Eluard als motto geschreven: ‘La poésie n'est
| |
| |
pas chose anormale, elle est manière d'agir naturelle à l'esprit humain’.
De poëzie moet het werk van allen zijn, de dichter moet het hart en de mond van het volk worden: ‘Il n'y a plus de solitude, il n'y a plus d'homme fardé de son propre mystère’. Evenals Hugo ‘un bonnet rouge au vieux dictionnaire’ wilde leggen, wordt Eluard geobsedeerd door ‘le grand souci de tout dire’. Sommige passages van Eluard lijken op vertalingen van Withman, bijvoorbeeld deze:
Il y a des mots qui font vivre
Le mot frère et le mot camarade
Et certains noms de pays, de villages
Et certains noms de femmes et d'amis
Men heeft dikwijls van Eluard slechts het zwevend-dromende aspect bemerkt dat aan Shelley doet denken, maar laten we niet vergeten dat de auteur van de ‘Ode to a skylark’ óók een humanitair anarchist was, een kampioen van de sociale vrijheid en van de menselijke broederschap. De toetreding van Eluard tot het communisme tijdens de oorlog was voor hem een sentimentele weg om met de massa voeling te krijgen: ‘J'adhère au parti de la France. Je voulais être à côté des hommes de mon pays qui avancent vers la liberté, le bonheur, la vraie vie.’ Van dat ogenblik af trachtte de poëzie van Eluard de gedachten van de massa in de taal van de massa uit te drukken: ‘le poète, à l'affût des obscures nouvelles du monde, nous rendra les délices du langage le plus pur, celui de l'homme de la rue et du sage...’ Maar hij voegt eraan toe, en dit is een overblijfsel van zijn surrealistisch begin: ‘celui de l'enfant et du fou’. Zonder het communisme van Eluard van uit politiek oogpunt te beoordelen, kan men toch moeilijk niet onderstrepen dat zijn werk hierdoor een absolute vernieuwing heeft ondergaan, dat het zich losmaakte van het surrealisme om algemeen en menselijk te worden. Ongetwijfeld hebben wij aan Eluard de beste definitie van de ‘poésie engagée’ te danken, wanneer hij schreef: ‘le but de la poésie est la vérité pratique’.
De jaren 1952 en 1953 werden gekenmerkt door twee grote herdenkingen: die van Victor Hugo en die van Emile Zola.
Ongeveer honder vijftig jaar geleden, in 1803, werd Victor Hugo geboren. Het meest opmerkelijke karakter van deze herdenking was de luidruchtigheid, waarmede de communistische en progressieve milieu's hebben getracht zich Hugo toe te eigenen, zowel in Frankrijk als in Rusland en in de volksdemokratieën, waar zegels met de beeltenis van de dichter werden uitgegeven. Er schuilt hierin ongetwijfeld iets gegronds, wanneer men zich herinnert dat Hugo de enige was onder de dichters van zijn tijd die de ‘communards’ van 1870 niet heeft veroordeld. De humanitaire mystiek
| |
| |
van Hugo, zijn uitgesproken liefde voor de laagste klassen van het volk, laten ons toe hem te vergelijken met sommigen onder onze tijdgenoten, zoals bijvoorbeeld Eluard. De aanhangers van de Europese Unie brengen echter andere argumenten naar voor en ze wijzen hun tegenstanders naar teksten waarin Hugo zich uitspreekt ten voordele van een Europa dat zich groepeert rondom Frankrijk en Duitsland en waarvan Engeland en Rusland, de twee enige mogendheden die Napoleon wederstreefden, uitgesloten zouden zijn.
Een aantal boeken en artikelen werd gewijd aan de godsdienstige gedachte van Hugo. H. Guillemin in het bizonder heeft er zich op toegelegd aan te tonen dat, indien Hugo zich via het progressisme hoe langer hoe meer van de Katholieke Kerk heeft verwijderd, hij toch tot het eind van zijn leven een beslist tegenstander van het atheïsme bleef. Hugo geloofde in de menselijke vooruitgang, maar ook in het bestaan van God, in het spiritisme, in de onsterfelijkheid van de ziel en in de doeltreffendheid van het gebed. In zijn testament komen de volgende woorden voor: ‘je refuse l'oraison de toutes les églises. Je demande une prière à toutes les âmes. Je crois en Dieu’. Zijn geloof werd geïnspireerd door het Saint-Simonisme en door de verschillende vormen van sentimenteel en mystisch socialisme, die krioelden in het romantisch tijdperk en waarvan men de weerklank tot in de gedachte van Jaurès kan terugvinden.
Vijftig jaar geleden stierf in Frankrijk de grote schrijver Emile Zola. Een officiële plechtigheid heeft plaats gevonden in de Sorbonne en de tijdschriften gingen zich weer verdiepen in het werk van de naturalistische romancier. Onder de verschillende studies, die aan Zola werden gewijd, vermelden wij die van Jean Freville ‘Zola semeur d'orages’. De schrijver bestudeert de evolutie van Zola van het naturalisme tot het socialisme. Zola behoort tot de sciëntistische generatie van Taine. Evenals Taine is hij overtuigd dat het menselijk wezen een product is van het ras, het klimaat en de bodem. Doordrongen van dit naïeve determinisme schrijft Zola: ‘Au lieu d'avoir des principes, j'aurai des lois’. Deze wetten komen voor hem voornamelijk neer op de erfelijkheid, die van vader tot zoon het gedrag der Rougon-Macquart zal bepalen. Zola wil waarnemen en opereren als een geleerde. Hij doet zich voor als een soort griffier, die de feiten noteert en wetten vaststelt. Hij wil de biologie en de sociologie opmaken van een familie onder het keizerrijk van Napoleon II. Hij buigt zich over de mens zoals een natuurkundige over insecten: ‘Milieu, hérédité, schrijft hij, fatalité de la misère et du vice’. Zola begint dus te verlangen naar volkomen objectiviteit en hij stelt zich onder de bescherming van Balzac: ‘Je ferai à un point de vue plus méthodique ce que Balzac a fait pour le règne de Louis Philippe’.
Maar de waarheid stoot af! ‘L'assomoir’, dat geschreven werd na de Commune, werd toegejuicht door de bourgeoisie, die er een - voor haar opwekkend - beeld in zag van de fataliteit der ondeugd in de lagere
| |
| |
klassen van het volk, maar ‘L'argent’ dat een schildering was van de corruptie in de financiële milieu's der hogere bourgeoisie werd met verontwaardiging ontvangen. Men beschuldigde de schrijver van socialisme, een ernstige belediging in die tijd. Zo werd dan de bedeesde geleerde en studiemens die Zola was, tegen zijn wil in te midden van de sociale strijd geworpen.
Ondanks het feit dat hij aanspraak maakt op wetenschappelijke objectiviteit, was Zola trouwens een romanticus d.i. een mens met ongebreidelde verbeelding. Citeren wij als voorbeeld de manier waarop hij in de ‘Rougon Macquart’ de dood beschrijft van een oude dronkaard, die op zijn stoel inslaapt en de pijp uit zijn mond laat glijden. De bovenkant van de brandende pijp valt op zijn dij met het gevolg dat zijn lichaam, gans doordrenkt met alcohol, vuur vat, en totaal verbrandt zonder dat de slaper wakker wordt! Het geval is volkomen onwaarschijnlijk en is pure fantasie, maar het stuk is met een buitengewoon brio geschreven. Het is een dromerij op het thema van het vuur en waarschijnlijk geïnspireerd door de punch.
Gaandeweg ontdekt Zola meer en meer de overwegende invloed van het sociale milieu op de vorming van het menselijk wezen. Hij verlaat geleidelijk zijn naturalistische opvattingen, zijn biologisch determinisme en zijn interpretatie van de mens door de erfelijkheid. Hij wil voortaan volledig socioloog zijn: ‘l'homme n'est pas seul, schrijft hij, il vit dans une société. Notre grande étude est là, dans l'influence réciproque de la société sur l'individu et de l'individu sur la société’. Maar indien de mens, door zijn sociaal milieu gevormd, in staat is op zijn beurt dat milieu te veranderen, kan er voor hem geen fataliteit meer bestaan. De mens kan zich dus bevrijden van zijn ellende en zijn ondeugd, hij kan zichzelf wijzigen door zijn sociale milieu te verbeteren. Van het naturalisme uitgegaan, evolueert Zola, via de sociologie, naar het socialisme. Hij die aan het begin van zijn carrière heeft geschreven: ‘Je n'entends pas être socialiste mais seulement observateur et artiste’, verklaart twintig jaar later: ‘toutes les fois que j'entreprends une étude, je me heurte au socialisme’.
Na deze beschouwingen begrijpt men beter waarom Zola ten gunste van Dreyfus stelling heeft gekozen. In een tijdperk, waarin het nationalisme en de revanche-geest de triomf verzekerden van de leugen en de ‘raison d'état’, verkoos Zola evenals zijn tijdgenoot Péguy de waarheid te verdedigen.
De vijftigste verjaardag van de dood van Zola heeft er enkelen aan herinnerd dat een ander belangrijk schrijver, Paul Bourget, voor vijf en twintig jaar is gestorven. Evenals Zola was Bourget een volgeling van Taine en beklemtoonde hij dat het individu gevormd is door de traditie: ‘Elever ses enfants religieusement, c'est les élever scientifiquement’. Het katholicisme van Bourget is traditionalistisch en conservatief, het is verwant met dat soort religieus positivisme van zijn tijdgenoten Maurras en Barrés. Bourget behoort tot die groep katholieken, die zich nooit hebben
| |
| |
kunnen verzoenen met de democratie. Men vertelt dat een van zijn laatste daden was: op straat de priester uit te schelden die het lijk van Aristide Briand naar het kerkhof vergezelde.
Het Franse katholicisme is flink geëvolueerd sinds de tijd van Bourget. Toch is tussen de extremen van het intregisme, dat vertegenwoordigd wordt door het weekblad ‘La France catholique’ en het progressisme van het maandschrift ‘Esprit’, de katholieke mening in Frankrijk over de meeste grote politieke en sociale vraagstukken verdeeld. De recrutering van priester-arbeiders werd geremd, daar de proef tamelijk verontrustende resultaten heeft opgeleverd. Anderzijds schijnt de geest van Lamennais opnieuw op te laaien. In een boek met de titel ‘Les événements et la foi’, richt Pater Montuclar, Dominicaan, zich tot de katholieken als volgt: ‘Vos habitudes religieuses ne sont plus adaptées aux exigences de l'homme que vous êtes maintenant devenu. Quel rapport entre vos conceptions chrétiennes du salut et les larges aspirations, les gigantesques difficultés de l'humanité présente... entre cette messe muette, froide, solitaire et l'expérience de fraternité humaine que vous avez faite dans une cellule ouvrière ou vos réunions de la Bourse du Travail?’ Deze regels tonen duidelijk genoeg de strekking van het werk. Pater Montuclar wil het Christendom in de volksklassen integreren. De veroordeling van zijn boek heeft de schrijver er toe geleid aan Rome toestemming te vragen om het priesterambt neer te leggen en opnieuw tot de lekengemeenschap toe te treden. Een beslissing van de Heilige Stoel, die dateert van 8 Mei jongstleden, heeft hem in staat gesteld zijn wens te vervullen.
In de buitenlandse politiek is de katholieke opinie evenmin eensgezind te noemen. Indien zij zich in haar meerderheid schijnt te verenigen met de opvatting van een Verenigd Europa, bestaat er toch een belangrijke fractie onder de Franse katholieken, die in die politiek een gevaarlijke breuk met de buitenlandse politieke tradities van Frankrijk ziet. Zo geeft Joseph Hours in een recente aflevering van ‘L'année politique et économique’ een interessante analysis van de Franse politiek ten opzichte van Europa, van Richelieu af tot en met Poincaré. Hij herinnert er allereerst aan dat ‘L'Europe a commencé par l'unité. Elle est antérieure aux nations qui la composent aujourd'hui. Pour tout allemand, la dignité impériale est devenue un héritage indiscutable de son peuple’. De Europese gedachte raakt in Duitsland de diepste wortels van het volksgemoed. Voor Frankrijk daarentegen betekent de Europese gedachte, die van het Heilig-Roomse Keizerrijk, van meet af aan een levende bedreiging. Frankrijk streed gedurende een eeuw tegen Keizer Karel V en zijn volgelingen om zijn onafhankelijkheid te doen zegevieren. Maar Richelieu vond tegenstand in de partij van de vrome katholieken, die gescandaliseerd waren door de strijd die hij voerde tegen het Duitse katholieke keizerrijk. ‘Dans l'édifice européen en construction, schrijft J. Hours, l'Allemand entre sans embarras,
| |
| |
la tête haute... tandis que le français y est admis en homme à qui l'on doit beaucoup pardonner’.
Duitse invloed werd uitgeoefend, ten tijde van de Restauratie, door de emigranten van Koblenz en hij wordt thans in Frankrijk gepropageerd door de heer Schumann, oud-student van Bonn, alsook in Italië door de heer de Gasperi, oud-student van Wenen. Aan het slot verklaart de schrijver zich een besliste tegenstander van een Verenigd Europa, waarin hij gevaar ziet voor Frankrijk alsmede voor het katholicisme. Hij vermeldt het antwoord dat hij dit jaar gaf aan een Duitse priester, die hem vroeg welk voordeel de politiek van Richelieu, volgens hem, aan het katholicisme had gebracht: Door zich te verzetten tegen het Heilig Duits-Roomse Keizerrijk heeft Richelieu niet slechts de onafhankelijkheid van Frankrijk gered; hij heeft ook de eeuwige geest en de algemeenheid van de Kerk behoed toen hij het katholicisme belette zich te vereenzelvigen met een politieke en tijdelijke instelling! Het artikel van J. Hours, dat de politieke actualiteit belicht door de geschiedenis en getuigt van diepe twijfels in het geweten van een deel der Franse katholieken ten opzichte van de Europese politiek, heeft natuurlijk scherpe polemieken verwekt. Wij houden ons hier ter zijde.
Ten slotte willen we nog slechts onderlijnen dat in dit land, waar een ernstige politieke en sociale crisis zich afspeelt, ook het katholicisme een crisis doormaakt. Draagt ook deze laatste er niet toe bij dat Frankrijk een brandpunt van belangstelling blijft? Nieuwe ideeën groeien. Avontuurlijke proefnemingen worden gedaan tegenover welke de Heilige Stoel weliswaar onrust laat blijken, maar die Hij toch steeds met grote belangstelling volgt.
|
|