Kronieken
Vlaamse poëzie
De poëzie van Luc van Brabant
door Jos de Haes
Het Hart van Buskruit, privé-uitgave, z.j.
Onder de titel ‘Het Hart van Buskruit’ heeft Luc van Brabant een ruime keuze samengebracht uit zijn poëtisch werk. Hij koos gedichten uit de vroegere bundels ‘Brieven zonder zegel’, ‘Zeven Ellen Liefde’, ‘Het Boek Annalene’ en ‘Klein Viaticum’, voegde daar de niet eerder in boekvorm verschenen ‘Oorlogsballaden’ en de bundel ‘Voeten en Vleugels’ aan toe, en besloot zijn boek met de nog niet gepubliceerde cyclus ‘Alles is niets’. Een algemene terugblik op een twintigjarige dichterlijke arbeid die, zo niet immer geslaagd, toch in vele opzichten verdienstelijk kan heten en hopelijk de aanloop is tot het definitiefste werk.
Wij hebben bij de lectuur twee soorten gedichten aangestreept: enkele sober getekende huiselijke toneeltjes met het teloorgaan van de gedroomde liefde of de geestdrift om de zwangere vrouw als gevoelsgrond, en een paar stukjes kort en raak geformuleerde levenswijsheid, praegnant als spreuken.
Daarmee is de dubbele hoofdtrek van deze dichter aangegeven: een op de realiteit van elke dag reagerend en ethisch gericht gemoed. En bovendien een gekwetst gemoed dat zijn kwetsuren soms verbergen wil onder pertinente bitterheid, onhebbelijkheid zelfs en moeilijk opgebrachte spot, en ze dan weer toont, ook banaliseert, in volle oprechtheid of platweg.
De uitdagende houding van Van Brabant tegenover de algemeen aanvaarde moraal, tegenover God, zichzelf en alles, wortelt in het ervaringsleven van een geremde, een gekortwiekte, iemand die zich in de schaduw houdt, daar de wijsheid huldigt ‘beter één vogel in de hand dan tien in de lucht’, en die wijsheid met een zure grijns zegt. Waardoor zij dan ook zeer broos wordt omdat haar philosoof niet geheel overtuigd is en hartstochtelijk naar de verre tien hunkert. Het maakt de uitdaging, de grap, zo pijnlijk in zijn verzen. Het is ten andere niet gemakkelijk een gedicht met een grijnzende kwinkslag recht te houden, de auteur plaatst zich erdoor als opdringerige en overbodige derde tussen vers en lezer, en verdooft meteen de glans van het geschreven en uit zichzelf krachtig woord. Vooral Van Brabant die,