Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 513] [p. 513] [1953/9] Hubert van Herreweghen Gedichten Jagen De dag is een groot jachtgebied, de woorden zitten diep verscholen als kleine dieren in hun holen, als watervogels in het riet. De jager speurt en vindt ze niet, maar na een dorre middag dolen zwenkt achter zwartgevlerkte molen een vlucht patrijzen. En hij schiet. Twee dode vooglen, vleugel-lamme, even nog lauwe maar dan klamme vooglen met lange halzen stijf. Zo jaagt de dichter hulploos woorden, zij vluchten, hij moet ze vermoorden, en 't is een walgelijk bedrijf. [pagina 514] [p. 514] Oogopslag Lang kind, als gij uw ogen opslaat sidder ik van hoofd tot voet, en als een knaap, die op zijn kop staat, duizel ik van ronkend bloed. Oude geslachten zie ik zinken en de eeuwigheid bliksemt voorbij tot dit moment: uw ogen blinken één eeuwig ogenblik voor mij. Maar 't ogenblik bliksemt voorbij. [pagina 515] [p. 515] Landschap (Naar doeken van M. van Saene) Tussen de weelderige vrouwen, badend of in 't gras neergevlijd, die de zuivere handen vouwen over hare bekoorlijkheid, voel ik mij over hoek en schuinte geheven uit een evenwicht, moeilijk ademend in de ruimte, bezond door perkamenten licht; en ik zie een jonge Romeinse naakt en rechtop in een fontein, en de schilder vertelt: zo zijn ze Ginder alle, volmaakt en klein. O Zomer, ideale vormen, landschap vol jeugd en lieflijkheid, geluk na de uitgewoede stormen buiten de grens van land en tijd: een tuin waar wij in 't gras gezeten en vrouwen gaande in de rivier, de Dender of de antieke Lethe, het gisteren voorgoed vergeten voor het volmaakte thans en hier. [pagina 516] [p. 516] Requiem Nu mag zij zinken, mag zij stijgen, nu laten wij zijn ziel alleen. Als onze klaaggezangen zwijgen zwerft zij door de heelallen heen. Al was de ziel het vlees ontrezen, wij hielden biddende haar vast, de tijd van schreien, zingen, lezen de tijd dat maagschap boet en vast. Wij hielden saam haar opgeheven gelijk een duif op onze hand, en offerden haar dood en leven aan Hem die dood en leve' omspant. Hoe schuldig nog, hoe zwart van zonden, nu wiekt zijn ziel uit ons gebed, door niets met ons verdriet verbonden heeft zij haar vleugel uitgezet. Vorige Volgende