Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
P. Dr Zeno O.F.M. Cap.
| |
[pagina 518]
| |
Hij hunkert naar Engeland, maar zijn verstand beheerst zijn gemoed en zegt hem, dat hij zich deze goede kansen om zich geestelijk te verrijken niet mag laten ontsnappenGa naar voetnoot60). Daarom zet hij zijn reis voort, maar bij al het plezier, bij de intense verbazing om het gewone en het ongewone, misten zijn ogen iets: Aliquid desideravere oculi meiGa naar voetnoot61). Hij maakt het voornemen om na zijn terugkeer Engeland in geen geval meer te verlatenGa naar voetnoot62). Nooit heeft hij zo van zijn vaderland gehouden als nu, en al het onaangename van zijn reis, is slechts aangenaam voor zijn herinnering, niet voor het tegenwoordig ogenblikGa naar voetnoot63). In zijn hevig verlangen naar huis was het hem echter een troost, dat anderen voor hem badenGa naar voetnoot64). Dit verlangen kwelde hem vooral, toen hij in Palermo wachten moest op een boot. Elke dag hoopte hij weg te varen en elke dag werd hij teleurgesteld. Hij kon toen zijn tijd niet benutten, zoals hij dat wenste, maar wandelde, zat langs het strand en bezocht een parkGa naar voetnoot65). De laatste maanden kwamen er bij de gedachte aan thuis tranen in zijn ogen. Newman erkent, dat God hem beproeft en hem op een strenge manier de deugd van geduld wil leren. Hij hoopt, dat hij deze gelegenheid niet al te slecht benut. ‘Het is Gods wil,’ zegt hij. ‘Ik doe mijn best om te bedenken, dat, waar ik ook ben, God God is en ik ik ben.’ En in Lyons, waar hij rust moet houden, voelt hij zich helemaal verlaten, en spoort zich aan tot geduld. Tegenspoed overvalt hem van alle zijden. Hij is geneigd om te zeggen: ‘Heer, genees mij, want mijn beenderen worden gekweld,’ en hij is terzelfdertijd buitengewoon kalm. ‘Ik vertrouw, dat dit uit goede beginselen voortkomt,’ schrijft hijGa naar voetnoot66). Newman's gevoelig gemoed toont zich in zijn innige gehechtheid aan zijn vrienden. Hij heeft heerlijke en hartelijke woorden over zijn vrienden geschreven. Tijdens zijn zeereis dacht hij echter vaak aan een bepaalde vriend, die tevens zijn leerling was, en die een goede kans maakte tot Fellow van Oriel College gekozen te worden. In zijn brieven komt hij verscheidene malen terug op zijn intens verlangen, dat dit onschatbare voorrecht de jonge man te beurt zou mogen vallenGa naar voetnoot67). Hij leeft in de geest de plechtigheid der keuze meeGa naar voetnoot68), hij droomt er vanGa naar voetnoot69) en is uiterst verlangend de uitslag te vernemen. Maar tot zijn droefheid ontvangt hij geen bericht, totdat hij op 5 Juni in Palermo een krant in handen krijgt, waarin hij toevallig het nieuws ziet afgedruktGa naar voetnoot70), | |
[pagina 519]
| |
en in verrukking kust hij de krantGa naar voetnoot71). Er ligt over deze wensen een soort onstuimige intensiteit die Newman typeert. Als hij werkelijk iets verlangt, verlangt hij dit met hevigheid. Die hevigheid geeft hem de energie om zijn doel met al de krachten van zijn ziel na te streven, en doet hem lijden, wanneer het doel onbereikbaar blijkt. | |
6. Newman's gevoeligheid op godsdienstig gebiedDie uiterste gevoeligheid spreekt misschien het duidelijkst in zijn uitingen van godsdienstigheid. Boven hebben wij reeds gewezen op zijn gedachten over de Anglicaanse en Katholieke Kerk. Tijdens de Middellandse Zee-reis ontmoeten we telkens trekjes van deze gevoeligheid op godsdienstig gebied. ‘Wij vieren het Kerstfeest op een armzalige manier,’ schrijft hij aan zijn zuster Harriett. De passagiers moeten op de eerste Kerstdag aan boord blijven en heel de dag zijn er werklui bezig kolen aan te dragen. Als hij die dag een arme kerel in het Lazaretto ziet bidden met zijn gezicht naar de kerk aan de andere kant van het water, schaamt hij zich, dat die allereenvoudigste Roomse man zijn geloof in de Verlosser belijdt op een wijze, die hij, Newman, de bedienaar des woords, niet navolgt. ‘Toch doe ik wat ik kan,’ voegt hij er bij, ‘en ik zal meer trachten te doen, want het verdriet mij ten zeerste’Ga naar voetnoot72). Ik meen dat het mijn enig verlangen is, schrijft hij in NapelsGa naar voetnoot73), mijn krachten te besteden in de dienst van God, en ik vermoed, dat ik nooit meer in mijn leven voor zo lange tijd de arbeid zal laten rusten als nu. Ik kan er ook niet naar verlangen. Op Corfu kan hij eindelijk na vijf weken tijds een kerk bezoeken. Een ware troost! Hij had gehoopt, dat daar ‘het Sacrament’ zou worden ‘toegediend’, maar dit schijnt op een teleurstelling te zijn uitgelopenGa naar voetnoot74). Toen Newman na zijn driedaagse ziekte te Leonforte meende weer verder te kunnen reizen, bemoedigde hij zich met deze woorden: God komt degenen tegemoet, die voortgaan op Zijn weg, die aan Hem denken op Zijn weg, de paden van de Heer. Ik moet mij op Zijn pad bewegen, Zijn weg; ik moet mijn werk doen, en Hij helpt hen, die zich verheugen en de gerechtigheid beoefenen en aan Hem denken op Zijn wegenGa naar voetnoot75). Die godsdienstigheid en dat verlangen om Gods wegen te bewandelen, bracht hem soms aan de grens van angstvalligheid. Zoals reeds vermeld, spreekt hij meermalen de vrees uit, dat het zien van de wereld hem af zal trekken van God. Hij verwijt zichzelf, dat hij, die aan God is toegewijd, tot schreiens toe geniet van herinneringen aan de klassieken: | |
[pagina 520]
| |
Why wedded to the Lord, still yearns my heart
Upon these scenes of ancient heathen Rome?
...........Ah, is it blame
That from my eyes the tear is fain to start?Ga naar voetnoot76)
Met een redenering, die spitsvondig lijkt, besluit hij, dat hij gerust naar een schouwburg mag gaan, als dit enkel uit nieuwsgierigheid gebeurt, om personen en toestanden te leren kennen, en niet om vermaak te zoekenGa naar voetnoot77). De langdurige quarantaine noemt hij tijdverlies, ‘nu het leven zo kort is, en er zoveel is te doen’Ga naar voetnoot78). Niets vindt hij zo onaangenaam als niets doenGa naar voetnoot79). Toen hij op 25 Mei van Castro Giovanni naar Palermo vertrok, voelde hij zich zeer ongerust, omdat hij op Zondag reisde. Maar hij onderdrukte hetGa naar voetnoot80). In Rome ergert hij zich aan de musea en hij kan niet begrijpen, hoe geestelijken en mensen, die ook maar enigszins godsdienstig willen zijn, ze kunnen bewonderenGa naar voetnoot81). | |
7. Verhouding tot medemensenFijngevoeligheid kenmerkt ook zijn omgang. Ofschoon Newman van de eenzaamheid houdtGa naar voetnoot82), tracht hij vóór alles een gentleman te zijn voor anderen. We hebben reeds verteld, hoe hij tegen zijn gemoed in vriendelijk en voorkomend was voor iemand, die enkele uren in beslag kwam nemen van zijn waardevolle tijdGa naar voetnoot83). Miss Frere, een dame, die Newman op Malta ontmoette, prees zijn aantrekkelijke eenvoud en rustig optredenGa naar voetnoot84), zoals Anne Mozley vertelt. Toen hij tussen Leonforte en Castro Giovanni door onbekende mensen verzorgd was, nam hij op een zeer hartelijke wijze van hen afscheid, vroeg hun naam en beloofde in Engeland aan hen te denkenGa naar voetnoot85). Terwijl hij met de diligence door Devonshire reed op weg naar de boot, meende hij als geestelijke aanmerking te moeten maken op de dwaze onzin, die een zogenaamde heer vertelde tegen ‘een onnozele gans van een dienstmeisje’, dat boven op het rijtuig zat. De reactie was niet erg vriendelijk en de heer in kwestie schold Newman uit als een ‘damned fool’. - Newman schrijft het woord niet voluit. - Maar zijn antwoord hierop bracht de man er toe hem tweemaal zeer hartelijk de hand te drukken onder betuiging van eerbiedGa naar voetnoot86). Na zijn genezing in Castro Giovanni kwam een groep arme mensen hem bezoeken: ze hadden een geschenk van hem ontvangen. Gennaro, zijn bediende, had hem deze geste voorgesteld als een gelegenheid om zó God te | |
[pagina 521]
| |
dankenGa naar voetnoot87). - Deze Gennaro, een Italiaan, koesterde veel sympathie voor zijn meester. Hij liet hem nooit in de steek, zelfs niet toen hij zelf gevaar liep besmet te worden. Maar in die dagen speelde hij alleenheerser en Newman onderwierp zich totaalGa naar voetnoot88). Eens had Gennaro een andere opinie als de dokter, die koude citroenlimonade had voorgeschreven; Gennaro prefereerde warme thee en gaf hem die. Newman beklaagde zich bij de arts en wilde Gennaro voor enige tijd niet meer zienGa naar voetnoot89). Dit meningsverschil had echter weinig te betekenen. Newman erkent vol dankbaarheid, dat hij menselijkerwijze gesproken aan Gennaro het leven te danken heeft: hij had hem verpleegd als zijn eigen kind. Een Engelse bediende zou nooit hebben kunnen doen, wat hij gedaan hadGa naar voetnoot90). Ofschoon Gennaro niet zonder gebreken was, - hij dronk b.v. gaarne - kon hij hem toch alles toevertrouwen. Niets raakte er verloren. Wel had hij zich bij eventueel overlijden al Newman's bezittingen willen toeëigenen, maar niet zonder een officiële verklaringGa naar voetnoot91). Uit al deze mededelingen van Newman blijkt zijn oprechte dankbaarheid-voor die eenvoudige knecht. Ook ten opzichte van de Siciliaanse dokter was hij erg dankbaar en hij gaf hem behalve zijn honorarium ook nog geschenkenGa naar voetnoot92). | |
8. KarakterfoutenHet is niet gemakkelijk karakterfouten te ontdekken in Newman's brieven en het verhaal van zijn ziekte. De volgende feitjes mogen echter niet onvermeld blijven. Men krijgt de indruk, dat hij zich in Napels boos gemaakt heeft op het personeel van het postkantoor: ‘the wretches at the postoffice’, die hem minstens vijfmaal terug lieten komen, en toch nog niet hadden onderzocht, of er brieven voor hem waren, ofschoon er zeker moesten zijnGa naar voetnoot93). Een paar maal trad hij dwingend op tegen zijn knechtGa naar voetnoot94) en tegen de dokterGa naar voetnoot95). Praktisch waren dit slechts meningsverschillen, waarin Newman, voorzover het te beoordelen is, volkomen in zijn recht stond. Verder klaagt hij er over, dat hij zich in het begin van zijn tocht door Sicilië zwak en terneergeslagen gevoelde, en zoveel kleine moeilijkheden te verwerken kreeg, dat hij zich aldoor afvroeg, bijna ongeduldig, waarom God zó tegen hem vochtGa naar voetnoot96). Wat echter meer lijkt op een karakterfout, is zijn z.g. ‘egotisme’, zijn voortdurend spreken over zich zelf, zijn autocentrisme, zoals de Newmankenner Al. Janssens het noemt. Nu ligt het weliswaar voor de hand, dat iemand, die voor zich zelf alle herinneringen noteert over een interessante reis | |
[pagina 522]
| |
en een gevaarlijke ziekte, het woordje ‘ik’ heel veel gebruikt. Toch heeft Newman een wat al te sterke lust om zich zelf te analyseren. Misschien zullen sommigen dit aan verborgen hovaardij toeschrijven. Maar dan ten onrechte. Het duidelijkst bewijs is de zelf-ontleding in verband met zijn tegenspoed op Sicilië. Te Leonforte drong het nl. tot hem door, dat God hem niet langer voorspoed gaf op zijn reis, omdat hij eigenzinnig was geweest. Hij had zijn eigen verlangens doorgedreven, verlokt door de bekoring van Sicilië; de Froudes hadden dit niet moeten goedvinden, evenmin als de Wilberforces te Napels, en misschien nog meer vrienden. Dit zelfverwijt groeide met de koorts. Hij scheen steeds duidelijker zijn innerlijke leegheid te beseffen. Hij dacht aan zijn beginselen, die hij met zoveel overtuiging verkondigde, en hij voelde, dat het louter verstandelijke conclusies waren uit één of twee vaststaande waarheden. Hij vergeleek zich met Keble en constateerde, dat hij niet zijn eigen ideeën, maar alleen Keble's overtuigingen ontwikkelde. Newman geeft toe, dat hij toen hoge koorts had, waardoor al zijn gewaarwordingen werden versterkt, maar toch meende hij, dat zijn gedachte over zich zelf in hoofdzaak juist was. Anderhalf jaar later, bij het neerschrijven van zijn herinneringen, voegt hij er bij: Ik beschouw me ongeveer als een glasruit, die de warmte doorlaat en zelf koud is. Ik bezit een scherp inzicht in de conclusies van zekere gangbare beginselen, een uitstekende verstandelijke begaafdheid om ze te ontwikkelen, het fijne gevoel om ze te bewonderen, en een rhetorisch of dramatisch talent om ze uiteen te zetten. En daar ik geen grote, d.w.z. geen intense genegenheid gevoel voor deze wereld, voor rijkdom, eer of iets anders, en wat standvastigheid en natuurlijke waardigheid van karakter bezit, verkondig ik die beginselen zoals ik een geliefkoosd deuntje zou kunnen zingen, ik bemin de waarheid wel maar ik bezit ze niet, want ik geloof, dat ik inwendig bijna ledig ben, d.w.z. weinig liefde, weinig zelfverloochening heb. Ik meen, dat ik een weinig geloof bezit; dat is alles; en wat mijn zonden betreft, zij eisen van mij niet weinig vertrouwen, om mij er tegen te kunnen verzetten en om er vergiffenis voor te verkrijgen... Maar om op mijn onderwerp terug te keren. Nog meer ernstige gedachten overvielen mij. Ik meende, dat ik zeer eigenzinnig geweest was in de kwestie van het Tutorschap, en nu beschouwde ik heel mijn manier van doen als verwaand. Het trof mij, dat de vijfde Mei voor de deur stond, een gedenkwaardige dag, omdat toen mijn z.g. ultimatum bij de Provost werd ingediend; en nu, op de derde verjaardag, lig ik hier ziek in een vreemd land... Ik herinnerde mij ook, dat mijn laatste werk vóór het vertrek uit Oxford een predikatie was geweest voor de Universiteit tegen eigenzinnigheid... Toch zei ik nog bij mezelf: ‘Ik heb niet gezondigd tegen het licht’Ga naar voetnoot97). Bij dit zelfverwijt echter werd hij getroost door een overweldigend gevoel van Gods liefde en de gedachte, dat hij Hem toebehoordeGa naar voetnoot98). Dit is onbarmhartige zelfontleding, en sommigen zal het overdreven toeschijnen, maar mij dunkt, dat inderdaad Gods licht zijn ziel bestraalde, hem louterend, en geschikt makend om in nederigheid het werk te doen, waarvoor hij zich geroepen voelde: ‘Als Gij mij een teruggetrokken leven wilt geven, | |
[pagina 523]
| |
o mijn God,’ zo bidt hij in het begin van het verhaal van zijn ziekte, ‘dan geeft U mij, wat ik met vreugde en bij voorkeur ontvangen wilde, maar ik zou er onder lijden, wanneer ik niemand anders zag doen, wat ik op een of andere wijze zelf zou kunnen volbrengen.’Ga naar voetnoot99) | |
9. Newman's gedichtenIn deze maanden besteedde hij veel tijd aan het schrijven van gedichten. Deze uitingen van zijn gemoed werpen een helder licht op de sfeer van zijn gedachten. Zij geven zijn innigste gevoelens, zijn meest verborgen ideeën, en zij bevestigen de thesis, dat de godsdienst, opgevat als de vervulling van Gods Wil, zijn hoogste ideaal was. Geen enkel gedicht is profaan. Dit was opzet, zoals hij later eens vertelde aan zijn vriend R.H. HuttonGa naar voetnoot100). Hij meende nl. dat het niet paste ‘poetam agere’, hij moest ‘ecclesiasticum agere’. Ook was het schrijven van verzen de enige literaire bezigheid, die hem geen moeite kostteGa naar voetnoot100). Het aantal gedichten, tijdens de zeereis voor de ‘Lyra Apostolica’ samengesteld, en later in zijn ‘Verses on Various Occasions’ gepubliceerd, bedraagt vijf en tachtig. Ik kan niet achterhalen, of er misschien nog waren, die hij niet heeft uitgegeven. Hier moge ik een voor-de-hand-liggende opmerking voorkomen. Men zou nl. kunnen vragen, of men wel conclusies mag trekken omtrent Newman's zieleleven uit gedichten, door hem geschreven voor tijdverdrijf? Dichters zijn mensen van de verbeelding. Hun producten zijn fantasie-voortbrengselen, met enige realiteit misschien, maar niet steeds de zuivere weergave van innerlijke feitelijkheden. Zij beschrijven gesublimeerde gedachten en gevoelens in gesublimeerde vorm. Mijns inziens gaat dit niet op voor Newmans' gedichten. Hun inhoud komt zo nauwkeurig overeen met de gegevens uit de brieven en met de karaktertrekken, die we uit andere bronnen kennen, dat we ongetwijfeld alle innerlijke belevenissen, daarin beschreven, als reële zielefeiten aanvaarden mogen. Daarenboven zijn ze zo eenvoudig oprecht in hun belijdenis van eigen onmacht, armoe en zonde, dat ze alle pose uitsluiten. Ten slotte weten we van Newman, dat hij een zeer grote waarde toekende aan het woord als uitdrukking der gedachte; een woord is voor hem een kostbaar kleinood, dat nooit misbruikt mag worden, nooit mag dienen om gemis aan inhoud te verbergen, en dat zoveel mogelijk moet overeenkomen met de gedachte. Daarom zou Newman geen gedichten hebben kunnen schrijven louter om het woordenspel, zonder de lezer uitdrukkelijk attent te maken op deze bedoelingGa naar voetnoot101). Welnu, ook hierin komt herhaaldelijk de overtuiging tot uitdrukking, dat | |
[pagina 524]
| |
God hem voor een moeilijk werk heeft voorbestemd en dat de reis met al zijn beproevingen daartoe een voorbereiding is. Op Sicilië schrijft hij zijn gedicht ‘Taormini’Ga naar voetnoot102) en daarin noemt hij zich onwaardig taferelen te zien, die eigenlijk alleen engelenogen verdienen te aanschouwen. Zoals Sint Paulus gesterkt werd door zijn visioen van de hemel om veertien jaren van beproeving te kunnen doorworstelen, zo spoort Newman zich zelf aan om uit deze hemelse panorama's moed te verzamelen voor de beproevingen, die zullen komen: Say, hast thou track'd a traveller's round,
Nor visions met thee there,
Thou couldst but marvel to have found
This blighted world so fair?
And feel an awe within thee rise,
That sinful man should see
Glories far worthier Seraph's eyes
Than to be shared by thee.
Store them in heart! thou shalt not faint
'Mid coming pains and fears;
As the third heaven once nerved a Saint
For fourteen trial-years.
Ook in het bekende ‘Lead, Kindly Light’ laat hij uitkomen, dat er nog een moeilijke weg valt af te leggen ‘o'er moor and fen, o'er crag and torrent’, maar zijn bezorgdheid voor de toekomst gaat over in een vertrouwvolle bede om Gods leidingGa naar voetnoot103), zoals de Joden geleid werden naar het Beloofde Land door de wolkkolom. Ongeveer terzelfdertijd, op de eindeloze zeereis van Palermo naar Marseille, schreef hij zijn gedicht over kleinmoedigheid, ‘Pusillanimity’, waarin hij zich aanspoort tot moed, wanneer hij misschien geroepen zou worden tot een leidersfunctie, ‘some forward part’, en terug zou schrikken wegens menselijk opzichtGa naar voetnoot104). Ook schreef hij toen: ‘Semita Justorum’: De reis was een foltering voor hem geworden, maar hij wist uit ondervinding, dat het lijden altijd de voorbode betekende van een nieuwe genade, een nieuwe levensfunctie; zo vroeg hij zich nu af, wat God hem na dit leed zou openbaren, en hij bereidde zich voor om Gods bevel volmaakt ten uitvoer te brengenGa naar voetnoot105). Zijn toekomstwerk hangt samen met de aanvallen van het Liberalisme en de betreurenswaardige toestand van de Anglicaanse Kerk. In het gedicht ‘Sacrilege’, een beschrijving van haar vernedering en haar vroegere glorie, spoort hij zijn broeders aan tot vertrouwen op de overwinning, al moeten zij zich voor komende rampen voorbereiden. Laten we ons best doen, zegt hij, om onbevreesd op onze post te blijven. | |
[pagina 525]
| |
Dear brothers! - hence while ye for ill prepare,
Triumph is still your own;
Blest is a pilgrim Church! - yet shrink to share
The curse of throwing down,
So we will toil in our old place to stand,
Watching, not dreading, the despoiler's handGa naar voetnoot106).
Maar soms bekruipt hem de bekoring om droefgestemd de strijd op te geven. Ach, als de vroegere vurigheid in de Kerk terugkeert, dan komt ook de eenheid, de eenheid geeft kracht, de kracht der Kerk onderwerpt de aarde en dan komt de rijkdom en ten slotte trots en traagheid. Dit is immers altijd zo gegaan. Would not our history run
In the same weary round...?
Gods Wil luidt echter anders en wij moeten haar licht helderder doen schijnen: He wills that she should shine;
So we her flame must trim
Around His soul-converting Sign,
And leave the rest to HimGa naar voetnoot107).
Zoals Mozes en David hun levenswerk niet hebben voltooid, zo zal ook hij, als strijder voor Christus, de Kerk niet van haar ketenen bevrijden vóór zijn dood. List, Christian warrior! thou, whose soul is fain
To rid thy Mother of her present chain; -
Christ will avenge His Bride; yea, even now
Begins the work, and thou
Shalt spend in it thy strength, but, ere He save,
Thy lot shall be the graveGa naar voetnoot108).
In vele andere gedichten komt hij terug op de Kerk en haar droeve toestand. In ‘Private Judgment’ roept hij de dolers op, om terug te keren tot de Moederkerk, die de volle waarheid bewaard heeftGa naar voetnoot109). Hij spreekt de Kerk toe in ‘The Patient Church’ om haar te troosten: Wacht uw tijd af, dan zal uw keten worden losgemaaktGa naar voetnoot110). Zoals na de Verrijzenis is de waarheid in de Kerk slechts voor de nederigen, die weinig in getal zijn, zo zegt hij in ‘The Course of Truth’, want de wereld ziet haar glorie wel, maar begrijpt haar niet en tracht haar te vernietigenGa naar voetnoot111). Hij waarschuwt Engeland in ‘Christmas without Christ’ voor de tijd, dat de Kerk in Engeland zal verdwijnen, ‘when Christ calls the Bride away’Ga naar voetnoot112). Strijd voor de Kerk, ver- | |
[pagina 526]
| |
klaart hij in ‘Warfare’, is meer waard dan de vrede en zielerust, waarnaar hij zo hunkertGa naar voetnoot113). In vijf gedichten beschrijft hij de aanval en het succes van het Liberalisme, dat de waarheid van het Evangelie halveert. Het wil de beschavende invloed van de godsdienst bewaren, maar bekommert zich niet om de onderhouding van de geboden, om heiligheid en om genadeGa naar voetnoot114). Waar zal dit op uitlopen, vraagt hij zich angstig afGa naar voetnoot115). Hij vergelijkt de waarheden van de godsdienst met bladeren, die in de herfst van de levensboom vallen, vergeten en verwaarloosd. Maar hij zal elk blad met zijn uitgelezen kleuren beschouwen vol eerbied en daarvoor de koude sneeuw en regen van de herfst verdurenGa naar voetnoot116). Wanneer hij in Palermo vrede vindt voor zijn gekwelde ziel in de stille kerken van de Katholieken, dan betreurt hij vol weemoed, dat hun geloof niet gaaf is, want de Kerk van Rome kalmeert het mensenhart door haar voortdurend waken en haar liturgische plechtigheden in het huis des Heren. Hij vergelijkt haar daarom met de barmhartige Samaritaan, de vijand, die met olie en wijn zijn wonden verzorgt. Ook al dichtend toont Newman zijn gevoeligheid voor de kleine beproevingen van het leven. Zij kwellen hem meer dan de folteringen van de martelaar, want deze is vol hoop op de belofte van God en de H. Schrift, maar zijn eigen kwellingen worden daarin niet genoemd. Maar indien geen mus sterft zonder Gods Wil, dan zal God vol meelij op hem neerzien en hem troosten. Dit schreef hij toen de boot met zuidvruchten reeds drie of vier dagen was blijven talmen voor de kust van Sardinië en de reis een dodelijke verveling veroorzaakte en het schrijnende heimwee verergerdeGa naar voetnoot117). Die beproeving deed hem zich zelf angstig afvragen, of hij niet door God verlaten was. Hij voelt zich als een gevangene op zee. Maar het geloof in Gods tegenwoordigheid houdt hem staande: O, say not thou art left of God,
Because His tokens in the sky
Thou canst not read: this earth He trod
To teach thee He was ever nigh.
En de laatste strofe: Or on a voyage, when calms prevail,
And prison thee upon the sea,
He walks the wave, He wings the sail,
The shore is gain'd, and thou art freeGa naar voetnoot118).
We hebben gesproken over Newman's genegenheid voor zijn vrienden. | |
[pagina 527]
| |
In zijn gedichten is die genegenheid veel ruimer, dieper en geestelijker. Daar proeft men zijn naastenliefde en zijn zielenijver, die in de eerste plaats zijn geloofsgenoten tot voorwerp hebben, maar ook alle andere Christenen, ja alle mensen. In ‘Christmas without Christ’Ga naar voetnoot119) maakt hij zich ongerust over zijn landgenoten, die de Kerk minachtend behandelen en het geloof verliezen: ze zullen eens zonder blijdschap het Kerstfeest vieren en Pasen zal zijn frisse luister verliezen; strijd, armoede en droefheid zullen de gevolgen zijn: O Britons! now so brave and high,
How will ye weep the day
When Christ in judgment passes by,
And calls the Bride away!
Your Christmas then will lose its mirth,
Your Easter lose its bloom:
Abroad, a scene of strife and dearth;
Within a cheerless home!
In ‘Progress of Unbelief’ klaagt hij over zijn vaderland, eens een voorbeeld van geloof, nu materialistisch, en in staat om de stam van de Boom des Levens te verbranden voor de troon van zijn afgodGa naar voetnoot120). Vroeger was de mensheid veel meer bezield met naastenliefde; koningen beschouwden zich als dienaren van God, en men vergat het komende oordeel niet. Nu heerst de godsdienst van Caïn, hij heeft ons de zelfzucht en het individualisme geleerd, ook in godsdienstzaken, en men sluit vriendschap met de vijanden van de godsdienst. Daarom moeten we luide onze stem verheffen, niet redeneren, maar prediken, zo zegt hij in ‘The Religion of Caïn’Ga naar voetnoot121). Als hij tot werkeloosheid gedoemd is op de Middellandse Zee trekt arbeid voor de zielen hem aan, en hij bidt om geduld. Hij denkt aan St. Paulus, die geboeid was, en niet meer vrij voor de Kerk kon werken. God is ook eindeloos geduldigGa naar voetnoot122). Tussen een groep vreemdelingen, van wie hij de taal niet verstaat en het geloof niet deelt, bemerkt hij, dat hun gesprekken handelen over godsdienstige onderwerpen. Hoe gaarne zou hij als getuige voor de waarheid optreden! Hoe verlangde hij naar de gave der talenGa naar voetnoot123). Maar soms hunkert zijn meditatieve ziel naar rust en stilte. Dan spoort hij zich aan tot strijd; het woord der waarheid is een zwaard, dat scheiding brengt; een vuur, dat brandt. Als Paulus niet gearbeid had, dan zouden de mensen niet getandenknarst hebben en niet zijn opgestaan om hem te doden, maar Newman zou een heiden zijn geweest: | |
[pagina 528]
| |
Runs not the Word of Truth through every land,
A sword to sever, and a fire to burn?
If blessed Paul had stay'd
In cot or learned shade,
With the priest's white attire,
And the Saints' tuneful choir,
Man had not gnash'd their teeth, nor risen to slay,
But thou hadst been a heathen in thy dayGa naar voetnoot124).
Hoe zuiver is niet zijn inzicht, als hij in ‘The Power of Prayer’ de overtuiging uitspreekt, dat de mens niet alleen zijn eigen ziel kan redden, maar ook de zielen van anderen, en wel door bidden en vasten, door geduld in beproevingen, door reinheid, goede daden en liefdewerken, door trouw aan de waarheid en ijver voor Gods eerGa naar voetnoot125). Die liefdevolle gezindheid ten opzichte van Gods redelijke schepselen strekt zich ook uit, maar op een meer intense wijze, tot Gods vrienden, de Engelen en de Heiligen. Roerend is b.v. het gedicht over zijn Engelbewaarder, het eerste, dat hij tijdens zijn reis maakte. Hij herkent de invloed van het engelengeleide en verheugt er zich over: Are these the tracks of some unearthly Friend,
His foot-prints and his vesture-skirts of light...
Hij is overtuigd dat die engel bij hem is, in de omgang met de mensen, in zijn uren van droefheid, in de gevaren, die hij niet ziet, en in de droomgezichten omtrent zijn toekomstGa naar voetnoot126). In ‘Sympathy’ vraagt hij de Engelen met hem de vreugde te genieten om de overweldigende schoonheid van het Siciliaanse landschap, maar hij weet, dat zij ver boven die genoegens staanGa naar voetnoot127). In ‘The Pillar of the Cloud’ denkt hij weemoedig terug aan de Engelvisioenen van zijn jeugdGa naar voetnoot128): And with the morn those angel faces smile
Which I have loved long since, and lost awhile.
Ook de heiligen hebben zijn interesse, vooral de heiligen uit het Oude Verbond: Abraham en Isaac, Melchisedech, Mozes, David en Jonathan, de profeten Jonas en Jeremias. Van de Nieuw-Testamentische heiligen memoreert hij de Griekse Vaders, St. Gregorius van Nazianze, en de Apostelen Paulus, Jacobus en Joannes. In de Straat van Bonifacio droomt hij, dat hij hevig verlangt naar een heilige als gezel, en de heilige komt, en blijkt St. Paulus te zijn, met wie hij spreekt als met een gastGa naar voetnoot129). Ja, in zijn gedicht, getiteld ‘Temptation’, bidt hij, dat Maria tijdens de bekoring op hem mag neerzien: | |
[pagina 529]
| |
Thou, who didst once Thy life from Mary's breast
Renew from day to day,
Oh, might her smile, severely sweet, but rest
On this frail clay!
Till I am Thine with my whole soul;...Ga naar voetnoot130).
Vol eerbied wijdt hij zelfs een gedicht aan de ‘Relics of the Saints’, in de tijd, dat hij de kerken bezocht van Palermo en daar nauwer contact had met de relikwieënverering der KatholiekenGa naar voetnoot131). Zo staat Newman in de diepste diepte van zijn zieleleven tegenover zijn medemensen, tegenover Engelen en Heiligen. Hoe staat hij tegenover God zelf? Wij weten uit de Apologia, dat hij sinds zijn ‘bekering’ in 1816 alle zorgeloosheid omtrent Gods welbehagelijke Wil had verbannen uit zijn leven; dat hij vanaf zijn prille jeugd een zeker wantrouwen koesterde ten opzichte van de stoffelijke verschijnselen en dat zijn inwendig leven gebaseerd was op de gedachte aan twee wezens, die alles beheersten, en die stralend evident voor hem waren: hij en zijn SchepperGa naar voetnoot132). Welnu, uit zijn gedichten, geschreven tijdens zijn Middellandse Zee-reis, zien we deze verhouding tussen God en Newman in concreto, Newman blijkt zich klein en zondig te gevoelen tegenover God. Onder tranen betreurt hij de eigenzinnigheid van zijn jeugd en het afwijzen van de waarschuwende genade. Als hij slechts een wijsje hoort uit zijn jongensjaren, dan moge het hem eerst verheugen, al heel gauw doet het hem pijn; vrees, afschuw voor zich zelf en gewetenswroeging kwellen hem: I cannot hear an early-cherish'd strain,
But first a joy, and then it brings a pain -
Fear, and self-hate, and vain remorseful stings:
Tears lull my grief to rest,...Ga naar voetnoot133).
In het gedicht ‘Judgment’ bidt hij, dat God zelf de straf voor zijn zonden moge bepalen; hij wandelt immers te midden van gevaren, en hij acht zich niet in staat om evenals David een goede keuze te doenGa naar voetnoot134). Hij verwijt zich in ‘Sensitiveness’, dat hij vroeger bang was voor het goede, omdat hij vreesde kwaad te zullen doen. Dat was traagheid en trots. Nu tracht hij de stem van de Verlosser terstond te gehoorzamen, ook al struikelt hij, en al tellen de mensen zijn foutenGa naar voetnoot135). In de tijd, dat hij op de ‘Hermes’ leed onder zeeziekte en heimwee, spoort hij zich aan tot boete, want zijn ziel verdient straf: Mortal! if e'er thy spirits faint,
By grief or pain opprest,
Seek not vain hope, or sour complaint,
To cheer or ease thy breast:
| |
[pagina 530]
| |
But view thy bitterest pangs as sent
A shadow of that doom,
Which is the soul's just punishment
In its own guilt's true home.
Be thine own judge; hate thy proud heart;
And while the sad drops flow,
E'en let thy will attend the smart,
And sanctify thy woeGa naar voetnoot136).
In zijn reeds vermeld gedicht over zijn EngelbewaarderGa naar voetnoot137) meent hij, dat hij droomgezichten niet vertrouwen mag, omdat hij besmet is met het aardse en niet geheel aan Christus toebehoort. MozesGa naar voetnoot138) is voor hem een waarschuwing. Hij bidt, dat hij hief op aarde boeten mag, zoals Mozes, voor zijn eigenzinnigheid. In ‘Humiliation’ smeekt hij Christus' vernederingen te mogen ondergaan, maar tegelijk erkent hij, dat dit verlangen misschien niet zonder bijbedoelingen is en daarom bidt hij: Cleanse it, good Lord, from earthly leaven,
And make it simply ThineGa naar voetnoot139).
In ‘Reverence’Ga naar voetnoot140) noemt hij zich ‘van kindsbeen af vol van liefdeloze gedachten, opstandige plannen en verachting voor de hellestraffen’. En in ‘Lead, Kindly Light’ klaagt hij: I was not ever thus, nor pray'd that Thou
Shouldst lead me on.
I loved to choose and see my path, but now
Lead Thou me on!
I loved the garish day, and, spite of fears,
Pride ruled my will: remember not past yearsGa naar voetnoot141).
Zonder schaamte bekent hij bekoringen tot het verkeerde. In ‘The Isles of the Sirens’ beschrijft hij, hoe zwoele muziek hem wekelijk maaktGa naar voetnoot142). In de droeve dagen te Palermo voelt hij zich geneigd om zijn idealen tot hervorming van de Anglicaanse Kerk te laten varen en hij geeft zijn gedicht de naam van ‘Declension’, afvalligheidGa naar voetnoot143). In Frascati erkent hij nederig, dat hij aangevallen wordt door de vlammen der zinnelijke hartstochten; de hel is nabij; en de bedorven natuur geniet er heimelijk van; hier bidt hij, dat God Maria over hem doet waken: O Holy Lord, who with the Children Three
Didst walk the piercing flame,
Help in those trial-hours, which, save to Thee
I dare not name;
Nor let these quivering eyes and sickening heart
Crumble to dust beneath the Tempter's dart.
| |
[pagina 531]
| |
Thou who didst once Thy life from Mary's breast
Renew from day to day,
Oh, might her smile, severely sweet, but rest
On this frail clay!
Till I am Thine with my whole soul; and fear,
Not feel a secret joy, that Hell is nearGa naar voetnoot144).
Ja, hij wist zich broze klei, maar toch is hij in vrede, want hij vertrouwt op Gods grenzeloze genade, zoals hij zegt in zijn ‘Angelic Guidance’Ga naar voetnoot145). Hij vertrouwt, dat de last van zijn jeugdzonden eenmaal van zijn ziel zal vallen en hij weer als verjeugdigd een nieuw leven zal gaan leven, zoals hij zegt in ‘A Blight’, het gedicht over zijn droeve jeugdherinneringenGa naar voetnoot146). Hij vertrouwt, dat hij eenmaal, als de wereld vergaat, de poorten van het lang-verloren Paradijs zal mogen binnentredenGa naar voetnoot147). Hij vertrouwt in alle omstandigheden op het woord van Christus: Ik ben het, vrees nietGa naar voetnoot148). Het is niet te verwonderen, dat Newman in zulk een gesteltenis innig en teder over God kan schrijven, die hij noemt ‘Thou fount of love and light’Ga naar voetnoot149); die hij zo ontroerend toespreekt in de bekoringGa naar voetnoot150); wiens hartelijkheid hij waardeert in ‘The Wrath to Come’, wanneer God zijn dienaars zendt om de daden van zijn liefde te vertellen, maar zelf komt om ons de hel te openbaren...Ga naar voetnoot151), aan wie hij zich wel moét schenken, omdat het Goddelijk Hart zo diep menselijk is: Ah, Saviour! I perforce am Thine,
Angel and Saint apart:
Those searching Eyes are all divine,
All-human is that HeartGa naar voetnoot152).
Hij wil dan ook met heel zijn wezen aan God toebehoren. In ‘Melchizedek’Ga naar voetnoot153) prijst hij degenen driemaal gelukkig, die van alles ontdaan zijn en niets meer hebben om zich te troosten in hun langdurig lijden dan God alleen. Hij bewondert Abraham, omdat hij van alles zo onthecht is: ‘Gelukkig zijn zij, die in die sublieme ziele-eenzaamheid zich zó met God verenigen’, roept hij uitGa naar voetnoot154). Nu bijna aan het einde van zijn reis, maar op het hoogtepunt van zijn eenzaamheid en zijn heimwee, geeft hij zich onvoorwaardelijk aan God over, zonder nog iets omtrent de toekomst te willen weten: | |
[pagina 532]
| |
Lead, Kindly Light, amid the encircling gloom
Lead Thou me on!
The night is dark, and I am far from home -
Lead Thou me on!
Keep Thou my feet; I do not ask to see
The distant scene - one step enough for meGa naar voetnoot155).
Eenmaal zal Newman die God aanschouwen, voor wie hij nu met heel zijn wezen leven wil. De gedachte aan het vergankelijke van dit aardse bestaan en aan dood en oordeel houden hem dan ook dikwijls bezig. In zijn jeugd was hij eens geschrokken, toen hij zich realiseerde, hoe verschrikkelijk het hellevuur was. En hij vertelt in ‘The Wrath to Come’, hoe zijn moeder toen de Bijbel voor hem opende en uiteenzette, wat God geleerd had over die strenge straffenGa naar voetnoot156). Hij ziet in, dat alles op aarde vergankelijk is, en dat zelfs de vreugden van het familieleven verdorren, sinds Adam om één felle vreugde het Paradijs verloorGa naar voetnoot157). Alles verandert en alles bereikt zijn einde, behalve de Waarheid, zoals hij beschrijft in ‘Reverses’Ga naar voetnoot158). In ‘Hora Novissima’ bidt hij, dat hij toch sterven mag in een christenland, in de Kerk, met het kruis in zijn nabijheid, gesterkt en gezuiverd door de woorden van de AbsolutieGa naar voetnoot159). Zoals in het begin van zijn reis zijn fantasie hem zijn moeders huis voorstelde tot in de kleinste bizonderheden, zodat hij in zijn verbeelding alles als het ware kon bezichtigen, zo ook, zegt hij in zijn gedicht ‘Memory’, zal ik op de dag van mijn dood in één oogopslag heel mijn leven kunnen overzien met al zijn daden en motieven. Lord, in that strait, the Judge, remember me!Ga naar voetnoot160)
|
|