Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 489] [p. 489] Johan Daisne Jaarstrofen voor moeder We zijn vanmiddag weer naar zee geweest: hoe leeg het land ook en hoe grijs de kimme, voor Moeder is zo'n Zondag 't enig feest dat aan het eind der weken ligt te glimmen. Ik heb slechts één droppel der zee ontwaard. Want zag ik nimmer reiziger op aard die moediger dan moeder wist te schrijden, opeens brak bevend weer haar blik - ze schreide. Zo armelijk, om slechts een nietig woord, maar waar ze zich ook zo alleen in voelde als moederziel die vader niet meer hoort. Bittere zee, die in mijn binnenst woelde! *** Hoog door de winternacht vaart thans de wind, verdampte zee die nog blijft hemelklagen, tot hij gestuit het eind der ijlnis vindt en weder nederhuilt in regenvlagen. Daaronder ligt de stad, heel even droog, en schuift één tram nog langs een lijn van stilte; maar om de hoek der straten slaat de kilte en weent een lichtreclame je in 't oog. En zo is alles kringloop van het water, één trein van tranen rolt door het heelal, men rijmt er in zijn jeugd op met ‘geklater’, doch dra blijkt ook wat opsteeg niets dan val. [pagina 490] [p. 490] We worden elke dag een etmaal ouder, maar 't zijn er twee voor 't kind dat met een ouder van jaar tot jaar leeft naar het feestlijk uur van maanden as en nog een brandend vuur. Soms, Moeder, lokt mij plots de andre vlam, de duistere, om rijdend dóór te rijden; toch, telkens ik toen langs je lichtraam kwam, heb ik de rem verkozen van het beiden. Zo houdt ons het verleden in het heden, tot je er morgen weder mee verjaart en het een vreugd zal wezen, bij de haard, in oude gloed een nieuw verdriet te smeden. *** Want onheilspellend zijn oorlog èn vrede, zo dreigend als het leven en de dood. Er zonder kan je niet - en wat er mede? Ik aarzel, Moeder, tussen brood en lood. Ik aarzel, moeier steeds, mij langzaam gek; maar vóór dat eind wou ik nogmaals beginnen, wou ik een grootse arbeid van beminnen voleinden, Moederken, vóór ik verrek. Aan jou, aan jou is het dat ik me klamp, je aangezicht - ik streel het met een kramp, want mijn bestaan is 't, Mater Dolorosa, mijn Maatje, mijne doorne, mijne roze!... Gelukkige verjaardag, zoetste ramp. 1951 Vorige Volgende