Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |
P. dr Zeno O.F.M. Cap.
| |
[pagina 478]
| |
Deze studie wil een bijdrage leveren tot beter begrip van Newmans' zieleleven en daarvoor beschrijven zijn verhouding tot God, de natuurlijke en bovennatuurlijke goede eigenschappen van zijn karakter, en ook de schaduwzijden van zijn persoonlijkheid. De stof hiervoor ligt in overvloed verspreid in het verhaal van zijn reis naar Zuid-Europa, waarop hij in een gevaarlijke ziekte geworsteld heeft met de dood, en veel ongemakken en heimwee moest verduren. Daar de gegevens hierover bijna uitsluitend geput zijn uit zijn eigen geschriften, zou men bezwaar kunnen maken tegen de eenzijdigheid van deze bron. Wanneer men echter bedenkt, dat Newman zich door en door kende en met onbarmhartige oprechtheid ontleedde, dan mag het beeld, uit eigen beschrijving getekend, wat onvolledig zijn, men kan het niet onzuiver noemen. Door deze studie vertrouw ik duidelijk te laten zien, aan wie de Oxford Movement zijn bezieling te danken heeft. Newman's reis gaat onmiddellijk vooraf aan de Tracts for the Times en legt de zielebelevenissen bloot, die de laatste aanleiding waren voor zijn actie. Door deze studie hoop ik ook aan te tonen, hoe twaalf jaar vóór zijn bekering de vruchtbare bodem voor de bekeringsgenade reeds aanwezig was, al moest hij nog gezuiverd worden van veel onkruid. Want uit die reis komt onmiskenbaar naar voren zijn groots ideaal: Gods Wil boven alles, of zoals hij het uitdrukt in het begin van zijn Apologia: Liever heiligheid dan vrede. Die reis is een bewijs, dat Newman is gemaakt van het hout, waaruit God zijn heiligen snijdt. De bronnen voor deze studie liggen vervat in Newman's correspondentie, in 1890 uitgegeven door Anne MozleyGa naar voetnoot4), waarbij een lange beschrijving gevoegd is van zijn ziekte op Sicilië, door Newman zelf opgesteld. Verder in de Verses on Various OccasionsGa naar voetnoot5), door Newman uitgegeven in 1867. Slechts sporadisch werd er gebruik gemaakt van de compacte gegevens van de ApologiaGa naar voetnoot6) en van Froude's RemainsGa naar voetnoot7). Ter oriëntatie een overzicht van het verloop van de reis. Toen Newman zich in het najaar van 1832 uitgeput gevoelde door de inspannende arbeid aan zijn boek over de Arianen, nodigde zijn vriend Richard Hurrell Froude hem uit om met hem en zijn vader een reis te maken naar Zuid-Europa. Na enig wikken en wegen accepteerde Newman dit voorstel, en op 8 December vertrokken de reizigers met de ‘Hermes’ uit Falmouth. In Gibraltar gingen ze een dag aan land en vandaar stoomden zij naar Malta, waar zij het Kerstfeest hoopten te vieren. Het schip werd echter in quarantaine geplaatst en pas na lange tijd zouden zij daar voet aan wal mogen zetten. Ondertussen voeren zij naar Zante, Patras en Corfu. Hier kregen de | |
[pagina 479]
| |
reizigers verlof aan land te gaan. Op 5 Januari 1833 verlieten ze Corfu en voeren langs Oost-Ithaca en Patras naar Zante en daarna weer naar Malta, waar de quarantaine op 23 Januari eindigde. Twee weken brachten zij op Malta door. Toen voer de Hermes naar Messina, waar zij twee dagen oponthoud had, daarop naar Palermo en ten slotte naar Napels. Uitermate geboeid door de schoonheid van Sicilië, had Newman het voornemen gemaakt terug te keren en er langer tijd door te brengen. Van 14 tot 29 Februari verblijft hij te Napels en van 2 Maart tot 9 April in Rome. Daar nemen de Froudes afscheid van hem om naar Frankrijk te gaan. Op 10 April reist Newman over land naar Napels en vandaar op 19 April met de ‘Serapis’ naar Sicilië. Na een windstilte bij Stromboli komt de boot op 21 April te Messina aan. En nu beginnen zijn zwerftochten. Eerst gaat hij over land naar Catanië, dan over zee naar Syracuse en weer terug naar Catanië. Daarop trekt hij op een muilezel en vergezeld van een knecht, de binnenlanden van Sicilië in. Maar sinds hij in Sicilië is aangekomen, voelt hij zich niet wel. In het midden van het eiland, in het plaatsje Leonforte, is hij zo ziek, dat hij niet verder kan, en hij brengt er enige ellendige dagen door. Op 6 Mei meent hij voort te kunnen reizen, - Girgenti was zijn doel, - maar na een kilometer of tien voelde hij zich totaal uitgeput. Men brengt hem naar een soort tent, en tegen de avond ziet men kans hem naar Castro Giovanni te vervoeren, de dichtstbijzijnde plaats. Hier worstelt hij dagenlang met zijn ziekte, - maagkoorts, - waaraan in die streek dagelijks mensen stierven. Een week lang schijnt zijn leven in gevaar geweest te zijn; zijn verplegers hadden geen hoop meer. Op 25 Mei kon hij echter zijn reis voortzetten. En nu wilde hij zo spoedig mogelijk terug naar Engeland. In Palermo moest hij echter meer dan twee weken wachten op een boot; in de straat van Bonifacio werd het schip een week opgehouden door windstilte, zodat het pas op 27 Juni in de haven van Marseille binnenliep. Op Dinsdag 9 Juli kwam hij weer in Engeland aan. | |
1. Wat waren Newman's motieven?Vanaf de dag, dat Newman het aanbod der Froudes accepteerde, had hij diepere bedoelingen met deze reis dan alleen de zorg voor zijn gezondheid en het verlangen iets van de wereld te zien. Deze tocht moest de voorbereiding worden voor een groots werk, want hij wist bij intuïtie, dat de toekomst hem een veelomvattende, verheven taak zou opleggen. Zo schreef hij reeds de eerste dag aan zijn moeder: Volgens mijn mening verlang ik enkel en alleen, dat deze tijd van rust mij voorbereiden zal en mij sterk zal maken voor mijn toekomstige arbeid. Ik moet er zelfs blij om zijn, dat ik er mij op die manier naar ziel en lichaam voor stalen kanGa naar voetnoot8). Toen hij dodelijk ziek lag in de binnenlanden van Sicilië en reeds schikkin- | |
[pagina 480]
| |
gen trof voor een mogelijke dood, bleef hij toch vertrouwen op herstel, overtuigd, dat God werk voor hem had: Ik voelde mij vol hoop op genezing. Ik zei dit aan mijn knecht. En als reden gaf ik op: ‘God had, naar ik meende, een taak voor mij weggelegd’. Toch was ik half aan het ijlen, en in die toestand gaf ik hem het adres van mijn vriend in het vaderland en ik bereidde mij dus uitwendig voor op de doodGa naar voetnoot9). Hetzelfde herhaalde hij na zijn herstel, op weg naar Palermo, terwijl hij het uitsnikte, zittend op de rand van zijn bedGa naar voetnoot10). In die geest sprak hij ook tot Rector Wiseman in RomeGa naar voetnoot11). Deze voorbereiding voor een later werk lag voor hem niet zozeer in het zien van al dat schone. Zeker, hij werd er diep door getroffen. Het schonk hem vreugde voor vele jaren: Sinds ik buiten Engeland ben, heb ik grote voorraden genot verzameld voor vele jarenGa naar voetnoot12). Maar de reis met al zijn ongemakken en ellenden, met zijn ziekte vooral, beschouwde hij als het middel van de Voorzienigheid om zijn armzalige zieletoestand te leren kennen, en deze nederige zelfkennis zou hem helpen om beter zijn taak te vervullenGa naar voetnoot13). | |
2. De kerk van ChristusHet is duidelijk, in welke richting hij die taak zoekt. De gedachte aan zijn geliefde Anglicaanse Kerk dringt zich telkens aan hem op. Tijdens zijn reis bracht men in Engeland het Parlement er toe enige Anglicaanse bisdommen in Ierland op te heffenGa naar voetnoot14). En met verontwaardiging denkt hij in Rome aan de ‘atrocious Irish sacrilege Bill’, het afschuwelijk wetsontwerp voor de heiligschennis in IerlandGa naar voetnoot15). Goed zo, zegt hij schamper, goed zo, blinde Premier, confiskeer en plunder maar, totdat je zoals Samson het gebouw van de politiek neerhaalt op je eigen hoofdGa naar voetnoot16). Dr. Arnold beraamde kerkhervorming op liberale grondslagGa naar voetnoot17). Bij het zien van een prachtige Katholieke kerk mijmert hij dan ook droefgeestig: Ik heb een droef voorgevoel, dat de gave der waarheid, eenmaal verloren, voor altijd verloren is. En daarom wordt de christelijke wereld geleidelijk onvruchtbaar en uitgeput, zoals grond, die uitgewerkt is en zand is geworden. Wij hebben het langer uitgehouden dan het Zuiden, maar ook wij schijnen op weg naar de ondergangGa naar voetnoot18). | |
[pagina 481]
| |
En voor Arnold's plannen heeft hij de volgende sarcastische opmerkingen: Als ik het goed begrijp, moeten alle secten (ook de Kerk) hun bijeenkomsten houden in de parochiekerk, hoewel natuurlijk niet op hetzelfde uur. Hij sluit Quakers en Rooms-Katholieken uit, maar zelfs met deze uitzondering zullen er zeker op sommige plaatsen voor één dag te veel secten zijn. Dit vind ik een fundamentele fout in zijn plan. Als ik een amendement zou mogen voorstellen, dan zou ik zeggen: maak een wet om sommige kerkgenootschappen te dwingen de Zondag te veranderen. Als je twee Zondagen per week hebt, dan zou je alle mogelijke secten kunnen gerieven, en op die manier zou je Whately's bezwaar tegen de Evangelicals en anderen kunnen omzeilen; laat hen op Zaterdag Zondag houden. Dit zou geen moeilijkheid opleveren voor de Joden, die natuurlijk ook hun diensten houden in de parochiekerk. Want er zijn er te weinig om een hele dag in beslag te nemen. Gelukkig valt de rustdag van de Mohammedanen al op Vrijdag; dus van die kant geen moeilijkheidGa naar voetnoot19). Van uit Malta schrijft hij: Het is Zondagmorgen. Ik denk aan de Mariakerk en Littlemore. Al de rust en kalmte, die er ligt over onze kerkdiensten, is zo heerlijk voor mijn herinnering en zo troostend, na alles wat ik gezien heb van die drukdoende godsdienst rondom mij, - beelden van de Madonna en van de heiligen op straat enz. enz. - het windt mij op, als een bezoek aan een kerk der Baptisten, wel op een meer dichterlijke manier, maar toch niet minder hinderlijk. Hoe gruwelijk groot schijnt mij hier de misdaad van de Kerk-afbraak in Engeland. Al wat men kan zeggen van de Whigs, de Radicalen en de rest, is dit: ze weten niet wat ze doenGa naar voetnoot20). Hij voelt zich echter weer opgemonterd, als hij uit Engeland de volgende goede berichten ontvangt. Keble was eindelijk wakker geschud en hij zou beslist een tweede Ambrosius lijken. Ook anderen begonnen mee te werken. Zo kwam de invloed van dat afschuwelijke wetsontwerp reeds aan 't licht. Pruisen toonde eerbied voor de Anglicaanse Kerk en zou binnenkort een verzoek tot haar richten om priesters. Geruchten over de Pruisische schilders, gaven hoop, dat er een diep-godsdienstige stroming aan het werk was. En de Wilberforces vertelden, dat de uitgewezen dominee's van Genève Engeland zouden vragen om bisschoppenGa naar voetnoot21). Dat de Kerk een zeer belangrijke plaats inneemt in Newman's leven blijkt verder uit zijn beschouwingen over de Kerk van Rome. Weliswaar bemoeide hij zich tijdens zijn reis heel weinig met de Katholieken. Hij beschrijft slechts, wat hij waarneemt, zonder er studie van te maken. Alleen uit verveling bezoekt hij in Palermo de katholieke kerkenGa naar voetnoot22), waar hij troost en opbeuring vindt in zijn weemoedig hunkeren naar huis. Geen wonder, dat hij scheve ideeën heeft over de katholieken, die hij later gewetensvol zal corrigerenGa naar voetnoot23). Op 26 Januari schrijft hij uit Malta: Ik heb tot nu toe weinig gezien van de Griekse en Latijnse Kerk, maar wat ik heb gezien, vervult me met grote bewondering. Ik geloof niet, dat mijn opinie ook maar | |
[pagina 482]
| |
enigszins gewijzigd is; maar het is iets verschrikkelijks om in zijn allernaaste omgeving te zien, hoe de beste, de heiligste en de verhevenste gevoelens van de menselijke natuur ontaard zijn. Alles in de Sint Jan is bewonderenswaardig, als het maar niet te ver was doorgedreven; het is als een prachtbloem, die aan het doorschieten isGa naar voetnoot24). In Napels maakt hij lichtzinnigheden mee zó banaal, dat de stad er bijna een heidens aspect door krijgt, ofschoon ze innig verbonden zijn met de godsdienstige praktijkenGa naar voetnoot25). Hij voelde zich geërgerd over het oneerbiedig uitstallen van kruisbeelden en van de afbeeldingen der Gelovige Zielen in het vagevuur, die in Napels overal te vinden zijn zoals reclame op de muren van Londen. De mensen daar zijn beslist heidenen, zegt hijGa naar voetnoot26). Hij verlangt spoedig uit Napels te vertrekken, want de godsdienst wordt er verlaagd tot een aanleiding voor werelds vermaak, juist zoals bij de Israëlieten. Het was de tijd van CarnavalGa naar voetnoot27). Het scheen hem toe, dat de meerderheid der mensen overhelden tot ongeloof. De priesters hadden hun invloed sterk zien verminderen als gevolg van de Franse Revolutie. Maar toch vond hij nog prachtige voorbeelden van ware godsdienstzin. Te Messina hoorde hij iemand spreken over de uitspattingen der priesters, maar die persoon woonde toch geregeld de Mis bij. Toen men hem vroeg, waarom hij dit volhield, gaf hij ten antwoord, dat het altaar hoger staat dan de priesters en dat God zijn instellingen kan zegenen met zijn genade ondanks onwaardige werktuigen. ‘Er zijn hier heiligen van God,’ zegt hij, ‘en misschien heerlijker heiligen dan bij ons.’Ga naar voetnoot28) In Rome treft hij een clerus aan, die zijn waardigheid ophoudt, al zijn de geestelijken sloom, en al lachen en praten de kanunniken bij het officieGa naar voetnoot29). Vele priesters vond hij zeer sympathiek; er lag zo'n eenvoud, zachtheid en onschuld in de trekken der ‘monniken’; hij hield van hen, maar hij meende, dat het systeem hun mentaliteit moest bedervenGa naar voetnoot30). Rome is voor Newman dan ook een ‘wrede plaats’ vol kwellende tegenstellingen. Hij weet zich in een stad van martelaren, apostelen en heiligen; hij ziet de gebouwen en de taferelen, die zij eenmaal zagen; hij woont in de stad, waaraan Engeland het Evangelie dankt. Maar hij stuit er op bijgeloof en pompeuze bijgelovige praktijken, die zich aandienen als het wezen van het christendom. Aan de ene kant geniet hij van de buitengewone schoonheid van de kerkgebouwen en van de andere kant gruwt hij bij de gedachte, dat de beroemdste er van gedeeltelijk gebouwd was uit de opbrengst van de aflatenhandel. Waarlijk, Rome is voor Newman een gevloekte stadGa naar voetnoot31), gevloekt, omdat het de slaaf is van de ‘genius loci’, de geest van de plaatsGa naar voetnoot32). | |
[pagina 483]
| |
Die geest, de geest van het oude Rome, het Babylon van het boek der Openbaring, leeft nog voort en toont, dat in Rome de kinderen wonen van hen, die de profeten hebben gedood. Nog steeds is het Latijn de taal, die het rijk tot een eenheid maakt. Nog steeds offert Rome het welzijn van het individu aan de glorie en de macht van de gemeenschap; hiervan hebben we een duidelijk voorbeeld, zegt hij, in het gedwongen celibaat van de geestelijkheid. Zijn godsdienst is nog steeds polytheïstisch, afgodisch, mensonterend. Rome heeft reeds 2500 jaar zijn genius loci, maar eens zal het worden bevrijd. Ondertussen is het moeilijk het onderscheid te zien tussen de machten van het goed en van het kwaad. En telkens moest Newman denken aan de parabel van het slechte zaad, door de vijand gezaaid tussen het goede zaad, een prophetie, vervuld in het pausdom, naar hij meendeGa naar voetnoot33). ‘O Rome, waart ge toch Rome niet!’, roept hij uitGa naar voetnoot34). En bij het afscheid: ‘Hoe zal ik de droefheid beschrijven, waarmee ik de graven der Apostelen heb verlaten? Rome, niet als stad, maar als toneel van de gewijde geschiedenis, heeft een stuk van mijn hart, en nu ik heenga, is het, alsof ik het in tweeën scheur’Ga naar voetnoot35). Rome had hem doen denken aan de Kerk in boetegewaad, alle voorbijgangers smekend om te zeggen, of er iemand was, wiens smart was als de hareGa naar voetnoot36). Deze uitingen van liefde voor Christus' Kerk hebben een zeer diepe grond in zijn zieleleven. Het is geen abstracte, onvruchtbare liefde, geen verlangen om zijn persoonlijke mening te zien zegepralen, geen onbewuste drang om Engeland's geestelijke macht te zien uitbreiden over de wereld, geen onstuimige ijver van een geweldenaar om in alles eigen idealen te zien verwerkelijken, geen droefheid om de ineenstorting van imperiale luchtkastelen, maar een ware, alles-doordringende, sterke godsdienstigheid. Heel het wezen van Newman stond naar God gekeerd. Hij kende Gods scheppingsmacht, Zijn absolute heerschappij over de mens en al wat bestaat, Zijn verlangen naar de onderdanige gehoorzaamheid van de mensen, Zijn wonderen van verlossende barmhartigheid en voorkomende liefde. Hij had van jongsaf Gods woord aanhoord en in zijn ontvankelijk gemoed opgenomen; met grote voldoening had hij altijd de Bijbel gelezen; en langzaam aan was die bovennatuurlijke wereld realiteit geworden voor hem. Die realiteit openbaarde zich zichtbaar in de Kerk. Daarom zijn liefde voor de Kerk. Dat er werkelijk een sterke godsdienstigheid ten grondslag lag aan zijn levensopvattingen, zou ik door middel van het reisverhaal willen aantonen. Daarom zou ik alle karaktertrekken, die gedurende die reis naar voren kwamen, willen beschrijven in verband met zijn godsdienstigheid. | |
[pagina 484]
| |
3. Newman's fijngevoeligheidEén van de meest opvallende eigenschappen van Newman is zijn fijngevoeligheid. Ook op zijn reis door de Middellandse Zee komt zij in allerlei vormen en bij allerlei gelegenheden tot uiting. Het schijnt wel, dat hij fijnere zintuigen en een gevoeliger gemoed heeft ontvangen dan de doorsnee Engelsman. Soms treedt die gevoeligheid in die mate aan de dag, dat men zich afvraagt, of men nog wel met een echte Engelsman te doen heeft; een Engelsman immers verbergt zijn emoties en schaamt zich er voor. Die fijnbesnaardheid concluderen we reeds uit zijn beschrijvingen van grootse natuurtaferelen. Hij begrijpt nu, zo merkt hij op, dat jonge mensen worden meegesleept en bedorven door hun reislust. De betovering van ongewone taferelen kan men zich in Engeland niet voorstellen. Nooit werd hij in zijn vaderland aangetrokken of afgeleid door amusementsgelegenheden, zegt hij, ook niet door prachtige landschappen of bezienswaardigheden, maar hier heeft hij al zijn geestkracht nodig om niet te denken aan dingen, waaraan hij niet denken magGa naar voetnoot37). Zo brengt hem de streek rond Salerno in verrukking: hij is vol sprakeloos genot. Hoe kunnen de mensen toch spreken over de schoonheid van Napels, vraagt hij zich af, als zij zulke werkelijke schoonheid rondom zich zien?Ga naar voetnoot38) Bij zijn tweede bezoek aan Sicilië beklimt hij het steile pad naar Taurominium: Nooit heb ik iets boeienders gezien dan deze plek. Alles wat ik ooit over landschappen in de boeken gelezen heb, lag nu als werkelijkheid voor mij: een diep dal, bruisende stromen, prachtig geboomte, de zee, die men in de verte kon horen. Maar toen we na het ontbijt - het was heerlijk weer - omhoog klommen naar het theater en het beroemde panorama aanschouwden, toen...... Ik weet niet, hoe het onder woorden te brengen. Ik heb nooit geweten, dat de natuur zo schoon kon zijn. Zo iets te zien, lijkt het meest op het zien van het aards Paradijs. Wat was ik gelukkig! Het was de moeite waard die lange weg er voor af te leggen, droefheid, eenzaamheid en vermoeienis te verduren, om dit te zien. Ik gevoelde voor het eerst van mijn leven, dat ik een beter en godsdienstiger mens zou zijn, als ik hier woonde. Dit groots tafereel, het heerlijkste, dat denkbaar is, is er slechts één van minstens zes andere panorama's, alle prachtig en dichtbijGa naar voetnoot39). In grote dankbaarheid schrijft hij over die schoonheid in zijn gedicht ‘Taormini’Ga naar voetnoot40). | |
4. Newman's overgevoeligheidHet moge de schijn hebben, dat zijn reis een onvermengd genot betekende. Maar zijn overgevoeligheid belette dit, want allerlei kleine onaangenaamheden vergalden zijn vreugden. Wanneer Newman geen ijzeren wilskracht bezeten | |
[pagina 485]
| |
had en aan zijn verstand niet de heerschappij had geschonken over zijn gemoed, dan zou zijn prikkelbaarheid en overgevoeligheid hem na enkele weken hebben doen terugkeren naar Engeland. Het begon al, toen hij van Oxford naar Falmouth reisde. Te Whitchurch moest hij tien uur wachten. Hij had gehoopt alleen te zijn en wilde enkele van zijn gedichten overschrijven en verzenden. Maar in het hotel komt er iemand op hem af, die zich bekend maakte als de broer van een goede vriend, en daar hij naar Exeter moet, dat Newman ook zal passeren, verzocht hij bij Newman te mogen blijven en zijn kamer met hem te mogen delen. Het ging helemaal niet van harte. Newman voelde zich teleurgesteld. Maar hij laat niets blijken, praat honderd uit en tracht het zijn gezel zo aangenaam mogelijk te makenGa naar voetnoot41). Aan zijn moeder vertelt hij vanuit Falmouth: Ik heb al verscheidene kleine ongemakken ondervonden, die groot worden als men er over nadenkt, maar die gereduceerd worden tot hun ware grootte, zodra er een belangrijker onderwerp is, dat de geest bezig houdt, hetzij iets van deze wereld hetzij iets van de toekomstige. Vooreerst, Fisk had de scheur in mijn jaspand niet gemaakt. Dan, de riem van mijn reiskoffer brak, voor ik vertrok, en toen ik hem opende in Exeter, brak de sleutel. Ik moest er toen een hangslot aan vast zien te krijgen, wat op weg naar hier weer los is geraakt, en nu wordt nagekeken. Op de derde plaats is er een winkelhaak gekomen in mijn valies, maar geen grote. Ten vierde, de beurs van Harriett is kapot gegaanGa naar voetnoot42). Toen hij op 24 December op Malta aankwam, had hij nog geen nacht geslapen vanwege de bewegingen van het schipGa naar voetnoot43). Hij geeft niet veel om zeeziekte, maar wat er mee gepaard gaat, zegt hij, is ellendig: Het ergste is, dat alles aan boord er aan mee doet, stoelen, tafels, al wat er op ligt, alles beweegt op en neer, op en neer. Een beker valt om, mes en vork schuiven weg, de wijn pletst op de vloer. Je praat door en je eet zo vlug, als je kunt; je verbergt je naar gevoel, waaraan je bij elke beweging van het schip herinnerd wordt. Ten slotte komt het ogenblik; je voelt je aangegrepen; je staat op, je kunt geen stap vooruit; je stoot je heupen tegen de tafel, smakt tegen de wand en tracht tevergeefs de deur te bereiken. Ten laatste kom je dan toch in je hut terecht, maar de deuren blijven slaan; je gaat liggen en er begint een nieuwe narigheid: het lawaai van de schotten: ze zijn ook zeeziek. Het is alsof je in een fabriek bent; alle soorten geluiden neem je waar, kraken, kletteren, klapperen en bonzen. Je bed is zeeziek en gaat op en neer, even hoog en laag voor je verbeelding als een schommel op een kermis. Daar heeft men sterke zenuwen voor nodig, want het is nog niet eens een gewoon geschommel... En dan ten slotte nog het water in het ruim; de wind brengt het allemaal in beweging. Ons schip was inderhaast weggestuurd van Woolwich, voordat het goed was schoongemaakt, en de reuk was walgelijk tot stikkens toe; zo iets had ik nog nooit ondervonden. Ik zou er heel wat voor gegeven hebben, als ik verleden Donderdagnacht op het dek had kunnen slapen! Maar de hagel en de natte sneeuw maakten het onmogelijkGa naar voetnoot44). In het Lazaretto op Malta brengt hij een paar nachten door, die nog erger | |
[pagina 486]
| |
waren dan de nachten op het schip, vanwege onverklaarbare geluiden, voetstappen bij het bed, enz. Zeker, het zouden mensen kunnen zijn, ofschoon die geluiden daar maar moeilijk aan konden worden toegeschreven. Het zouden echter ook boze geluiden kunnen wezen, want, zegt Newman, men kan er niet aan twijfelen, dat boze geesten op een of andere wijze altijd in onze nabijheid verkeren. Hij troostte zich met de gedachte, dat hij altijd op bescherming kon rekenen. Maar die ‘spoken’ bezorgden hem enkele slechte nachten en bovendien een verkoudheidGa naar voetnoot45). Het gevolg van die verkoudheid was gedwongen huisarrest op Malta, terwijl de Froudes konden uitgaan. Op de zesde dag, zo schrijft hij, had hij nog bijna niemand gezien of gesproken. Hij had zelf een trekpleister op zijn borst gelegd en klaagde over zijn getob om hem er af te krijgen. De knecht was met de Froudes mee, en de bewoners van het huis waren zo onzindelijk, zo onbetrouwbaar en zo onbekend met het Engels, dat zij alles verkeerd deden. Nu voel ik wel voor een leven in de eenzaamheid, en daarom moet ik maar eens ondervinden, wat het is; ik heb er ook geen spijt van. Ik heb iemand naar de bibliotheek gestuurd en kreeg ‘Het Huwelijk’ als lectuur. U behoeft niet te lachen; deze samenloop van omstandigheden is heel toevallig. Het spreekt van zelf, dat ik voortdurend aan U denk. Ik weet, hoeveel attenties ik thuis zou ondervinden, en dat gevoel is niets nieuws, maar nu komt het voor het eerst aan het licht, dat ik dit niet zo waardeerde als eigenlijk paste... Ik vraag mij af, hoe lang ik hier zonder vriend zal blijven. De Schriftuur schijnt mij zo duidelijk te zeggen, dat we niet in letterlijke zin eenzaam moeten zijn. De Apostelen werden met tweeën uitgezonden en hadden hun begeleiders, daarom denk ik, dat ik het spoedig zal moeten opgeven. Ik ben blij, dat Frank in Perzië vrienden rond zich heeftGa naar voetnoot46). Hij dankte God echter, dat hij de moed niet verloren had, zoals hem dit gewoonlijk overkwam in soortgelijke omstandigheden: nu bleek hij gehardGa naar voetnoot46). Vooral het tweede bezoek aan Sicilië zou een kwelling voor hem zijn. In de eerste dagen bezocht hij de Etna. Vanaf die tijd begonnen de moeilijkheden: de kikkers kwaakten met veel lawaai, en het ongedierte liet hem 's nachts geen rust. Hij kon er niet van slapen en hoorde elk kwartier de klok slaanGa naar voetnoot47). Te Nicolosi trof hij een zeer ongeriefelijke herberg: geen ruiten in het ene raam; drie deuren met planken, die de buitenlucht lieten zien; de stenen vloer kapot, de muren vuil. Twee dagen lang kon hij bijna niets gebruiken. Hij ging op zijn zogenaamd bed liggen en dacht aan de ziekenkamer te Ealing, waar hij kostschoolleerling was geweest. Niet in staat zich ergens op te concentreren overviel hem de angstidee: Als ik toch mijn verstand eens verloor! Nieuwe aanvallen van het ongedierte irriteerden hem. Het bed lag op een plank en het beddegoed zag er vuil uit, en ik verbeeldde mij, zegt hij, dat alles stuk zou gaan 's nachts. Maar toen kwam zijn knecht, die een paar eieren | |
[pagina 487]
| |
klaar maakte en water wierp onder het bed tegen het ongedierte. En Newman sliep acht uur lang en was daarna weer vol goede moed. Maar kort daarop schreef hij: Nu ben ik hier in Syracuse en voel me weer ellendig; en het is alsof ik mij inbeeld, dat ik nooit thuis kom, d.w.z. al maak ik het goed, ik kan het mij maar niet indenken. Ik heb al maar door de 121ste Psalm voor mijn geestGa naar voetnoot48). Enkele dagen later schreef hij: ‘Het gaat beter met mij vanavond, maar sinds mijn laatste brief heb ik meer vermoeienis en ellende doorstaan dan ooit te voren in mijn leven.’Ga naar voetnoot49) Toen hij op 2 Mei te Leonforte was aangekomen, had hij weer een slapeloze nacht en kon 's morgens niet meer opstaan van koorts. De vochtige voorjaarsmaanden, regenachtiger dan in andere jaren, hadden een besmettelijke ziekte veroorzaakt, waaraan verschillende Sicilianen stierven. Hij lag daar in een herberg zonder medische hulp, en de koorts nam toe. Hij raakte aan het ijlen, beschuldigde zich van eigenzinnigheid, voelde, hoe God tegen hem vocht, en dan weer, hoe hij aan God toebehoorde. Aan de Voorzienigheid schreef hij het toe, dat hij dacht aan kamillethee, die hem ten slotte zulk een gevoel van beterschap schonk, dat hij na drie dagen meende verder te kunnen reizen. Onderweg werd hij gekweld door een onlesbare dorst, totdat hij na zeven mijl totaal uitgeput bleek. Men bracht hem in een soort tent. Daar werd hij neergelegd op zijn jas, een dokter onderzocht hem, en hij begon maatregelen te treffen voor het geval, dat hij zou sterven. Tegen de avond echter zag men kans hem op een muilezel naar Castro Giovanni te vervoeren. Men kon er echter geen kamer krijgen, wel een donkere, vochtige plaats, maar daarvan wilde zijn knecht niet horen. Hij liet onderdak vragen in een klooster. Ten slotte vond men een behoorlijk logement. Toen de dokter hem bloed wilde aftappen, gelukte dit niet, en Newman meende, dat hij het bestierf. De knecht viel er flauw van, Newman voelde zich licht in het hoofd, kon niet stil liggen en had pijn. De nachten waren zwaar, hij kon niet slapen, het was donker; zo gaarne zou hij iemand bij zich gehad hebben, maar er was niemand te vinden. Met moeite kon hij aan verpleegsters komen, ze waren bang voor besmetting. Hij voelde zich machteloos, kon zelfs zijn hand niet naar zijn hoofd brengen. Alle voedsel stond hem tegen, hij kon bijna niet slikken. De hitte was een marteling voor hem. De enige verfrissing was azijn, dat de ezeldrijver ‘met zijn vingers als geweerkogels’ hem liet opsnuiven. Hij vroeg om koud water voor zijn slapen, maar daar wilde de dokter niet van horen, en Newman moest zich op een slimme manier die verfrissing verschaffen. Een foltering betekende voor hem de kermis, die onder zijn raam gehouden werd. De grootste kwelling echter was de kerkklok. Newman kromp ineen, wanneer | |
[pagina 488]
| |
hij het luiden hoorde, trok de dekens over zijn hoofd en vroeg de knecht, of hij geen eind kon maken aan dat lawaai. Later schreef hij: ‘De Sicilianen moeten wel gedacht hebben: Dat is een ketter, die geen klok kan verdragen.’ Toen hij de eigenlijke crisis te boven was gekomen, voelde hij zich door allerlei ziekten bezocht: eerst was het, alsof zijn bloed steeds naar het hoofd steeg; door slapen werd dit erger, naar 't scheen; daarom trachtte hij wakker te blijven. Toen begon het hoesten, vermoeiend en onophoudelijk, een paar uur per dag. Daarna was het alsof hij longontsteking had, en als hij diep ademhaalde voelde hij pijn onder in de borstGa naar voetnoot50). Aanvankelijk bleef hij uiterst zwak en moest ondersteund worden bij het lopen. Toen hij na enige tijd met moeite naar buiten kon gaan en op een stoel voor het huis ging zitten, schoot zijn gemoed vol en begon hij hevig te schreien bij 't zien van de hemelGa naar voetnoot51). Langzamerhand kwamen zijn krachten terug, hij kreeg meer levenslust, het zwaarste was geleden. Toch moest hij nog vele moeilijke dagen doormaken, want in Palermo zou hij lang moeten wachten op een boot; elke nieuwe dag werd een nieuwe teleurstelling. Het heimwee liet hem geen rust. Hij eindigt dan ook een brief aan zijn moeder met de woorden: ‘in groot verlangen, want ik heb heimwee.’Ga naar voetnoot52)
(Vervolgt) |
|