Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |||||||||||
Mr. Michiel Vandekerckhove
| |||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||
Twee generaties werden in hun vormingsperiode geheel Frans geöriënteerd; de generatie van rond 1780 moest, wanneer ze in de nieuwe sociale wereld iets bereiken wilde, zich aanpassen; de generatie van rond 1800 is in een volkomen Franse atmosfeer opgegroeid. Tot in 1860 zullen de ontwikkelde burgers uit Vlaanderen spreken over het Frans als over ‘la langue de leur enfance’. Napoleon voerde, als erfgenaam van de revolutie, de verfransing volledig door in het middelbaar en hoger onderwijs, omdat het de leidende stand of de burgerij vormde. Hij bekommerde zich niet om het lager onderwijs, daar het gewone volk nog politiek onmondig was. Dit bood althans het voordeel dat het gewone volk niet verfranste. Het Frans was echter de taal van de carrière, van de ambitie, van de leidende stand en van de cultuur geworden. Wie deel uitmaakte van het landsbestuur, van de rechterlijke wereld, van het gezag in de Kerk of wie een intellectueel leven leidde werd in het Frans opgevoed en van Franse geest doordrongen. Tijdens de Franse overheersing gebeurde de verkoop van het ‘zwart goed’; sommigen schatten dit bezit op ¼ van de onroerende goederen. Een enorm gedeelte van het landelijk bezit werd aldus tegen spotprijs in handen gespeeld ofwel van de vrienden van het nieuw bewind, ofwel van speculanten, die ter beveiliging van hun nieuw bezit naar de ogen van hun meesters keken. Er was ook, tengevolge van de verbeteringen in de landbouw, een groot overschot aan arbeidskrachten, met een geweldige werkloosheid. Men hoefde voor deze goedkope werkkracht niet eens de kostprijs te betalen. De vraag naar goederen op de markt steeg en de nieuwe industriëlen waren op hùn wijze door hun belangen aan het politieke stelsel verbonden. Daarenboven komt er een economische ommekeer tot stand. Vroeger was Vlaanderen rijk geweest en Wallonië arm. Nu wordt het graan goedkoper en de steenkolen worden meer en meer gevraagd. Luik wordt bij de Zuidelijke Nederlanden gevoegd. De opkomst van de stoom en van de nieuwe vervoermiddelen leidt tot een reusachtige uitbreiding van de Waalse steenkool- en staalproductie, met nieuwe arbeidsbronnen en de aanvang van een nieuwe welvaart voor Wallonië. De huisnijverheid in de beide Vlaanderen wordt door de industriële mechanisatie verdrongen en de landbouwcrisis in de jaren 1846-1850 verwekt een vreselijke hongersnood, waaraan honderden Vlamingen, hoofdzakelijk in de arrondissementen Tielt, Diksmuide, Oudenaarde en Eekloo, ten gronde gaan.
De vereniging met Nederland van 1815 tot 1830 duurde 15 jaar en de toestand werd niet grondig gewijzigd. De Franse cultuur en de idealen der Franse revolutie beheersten de vooruitstrevende, ontwikkelde geesten en de Nederlander werd hier evenzeer als de Fransman als een vreeemde beschouwd. Maar aan wat Koning Willem en de Hollandse staatsmacht verrichtten hebben wij voor een deel de | |||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||
mogelijkheid te danken van een latere herleving van het nationaal gevoel en van een heropbloei der literatuur in Zuid Nederland. De letterkundige geschiedenis werkte bezielend in op jonge mensen en was de enige universitaire leergang die niet in het Latijn, maar in de moedertaal gegeven werd, waardoor een warmer contact met professoren én met de stof zelf ontstond. Zo zijn de baanbrekers der Vlaamse beweging taalkundigen geweest. De beginnende Vlaamse Beweging stond ook in het teken der Aufklärung. Blommaert b.v. beriep zich in 1832 op de Aufklärung om de verfransing te bestrijden. Samenvattend kunnen wij besluiten: Het Vlaamse volk was een geestelijk en stoffelijk arm, onwetend, haveloos en ongeletterd volk, met een hogere klasse, die Frans sprak.
Tegen die achtergrond ontstaat het epos van de Vlaamse Beweging. Van 1830 af was de verfransing hoofdzakelijk een kwestie van practisch nut: het was gemakkelijker te besturen met één taal, en waarom zouden de Walen, voor wie een schitterende economische opbloei begon, een tweede minderwaardige taal leren, daar zij zich naar binnen toe sterk genoeg voelden en naar buiten zich enorm gesterkt wisten door het prestige van de Franse cultuur, om het Frans te doen doorgaan bij eenieder die in de nieuwe staat wilde meetellen? Blikkend in die donkere achtergrond van onze geschiedenis, en bovendien rekening houdend met het feit dat de Zuidelijke Nederlanden het slagveld van Europa en hun bewoners, hoofdzakelijk de Vlamingen, naar het woord van Pirenne, ‘de honden van Europa’ waren, begrijpt men enkele kenmerken van ons volk, die het gevolg zijn van deze historische ontwikkeling:
| |||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||
In 1830 waren wij ongeveer niets. Honderd jaar later kunnen wij echter met trots getuigen dat wij in het veelkleurig schilderij der mensengemeenschap een eigen, onverwoestbare kleine toets zijn, die niet vergrauwen zal, maar steeds aan uitdrukkingskracht moet winnen. Dit alles, dank zij de Vlaamse Beweging.
***
Wat is de Vlaamse Beweging? Wat beoogt ze? Want het doel bepaalt de vorm en dus het wezen. Dhr Van Cauwelaert zegt in 1939 te St. Niklaas: ‘De Vlaamse Beweging heeft als enig waar doel het heil van onze Volksgemeenschap’. Wij kunnen deze definitie beantwoorden met de evenveelzeggende definitie van de volksgeneeskunde, die voor doel heeft het heil der volksgemeenschap, of van de sportbeweging, of van de C.V.P., die hetzelfde doel hebben. Dit betekent dat een dergelijke definitie niets definieert. Dhr Fr. Van Cauwelaert zegde in dezelfde spreekbeurt: ‘Een van de voornaamste doeleinden van de Vlaamse beweging moet zijn, door de verzekering van ons taalrecht, de geestelijke eenheid en het zelfbewustzijn van ons volk te herstellen en de weg naar de volledige opbloei van onze volkskracht voor te bereiden’. Daar zit al meer pit in. Voor sommigen heeft de Vlaamse beweging tot doel de machten onschadelijk te maken, die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de abnormale taaltoestand in Vlaanderen. De klemtoon wordt gelegd op het anti-, het negatieve. Voor anderen is de Vlaamse beweging een sociale beweging: aan de Vlamingen een rechtmatig aandeel bezorgen van de in België geproduceerde goederen. Voor nog anderen is de Vlaamse beweging een politieke beweging: de hefbomen van de Staat in eigen Vlaamse handen te zien overgaan, om met de groeiende almacht van de Staat dit volk op te tillen en tot een waardig volk te verheffen. Voor nog anderen is de Vlaamse beweging een economische beweging, nl. een actie tot het scheppen van de onmisbare voorwaarden ten einde ‘full employment’ voor alle Vlamingen te bereiken. | |||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||
Voor nog anderen heeft de Vlaamse beweging tot doel de volledige en ongehinderde ontwikkeling van het Vlaamse volk op alle domeinen, zowel op intellectueel als op sociaal, economisch en politiek gebied. Bij hen verliest de Vlaamse beweging elke specifieke taak. Zij wordt... alles. Op het algemeen Vlaams congres van 17-18 December 1949 te Brussel heeft de heer Roeges uit Anderlecht een verstandig woord gesproken. Hij vroeg naar het specifieke wezen van de Vlaamse beweging en beantwoordde zelf de vraag: historisch en practisch gezien is de Vlaamse beweging de strijd tegen de verfransing en tegen de overwoekering door het Frans van het openbaar leven in de Nederlandssprekende gewesten van Belgie. De Vlaamse beweging bij definitie willen koppelen aan overigens zeer eerbiedwaardige dingen als democratie, sociale rechtvaardigheid enz. (waaronder begrepen zijn: werkverschaffing, ontvoogding van de arbeider, organische eenheid der Nederlanden, christelijk solidarisme) leidt tot verwarring in de begrippen en vaak heeft dit in het verleden ons schade berokkend. Dit wil niet zeggen dat wij de Vlaamse beweging willen losmaken van alle maatschappelijke verschijnselen, maar wanneer op haar terrein verzameling wordt geblazen is het van groot belang dat de begrippen duidelijk omlijnd zijn. Dat is de éérste opgave: het eigen terrein der Vlaamse Beweging te bepalen; een terrein waarop Katholieken, socialisten en vrijzinnigen elkaar wezenlijk ontmoeten, waar CVPers, socialisten en liberalen elkaar vinden en allen zich onderling verbonden weten. Dit terrein te bepalen, af te bakenen, terminus en finis aan te geven, onderstelt een juist inzicht in het DOEL van de Vlaamse beweging. Het specifieke doel der Vlaamse beweging duidelijk omlijnen is de eerste voorwaarde tot het bereiken van een strategisch en vruchtbaar werkplan.
***
Er is een grote tendenz waarneembaar om het huidig doel van de Vlaamse beweging te zien in het bereiken van de sociaal-economische welvaart: werkgelegenheid scheppen, de levensstandaard verhogen, Vlaanderen economisch en financieel sterk uitrusten en tot sociale bloei brengen. De voorstanders van die tendenz kleven de opvatting van een variërende Vlaamse beweging aan en beroepen zich op de historie: eerst zien ze een taalkundige beweging, verder een sociaal-economische beweging, later een politieke beweging, nog later een volkse beweging. De Vlaamse beweging zou vele en wisselende doeleinden hebben gekend en zou zich telkens vruchtbaar aangepast hebben aan de cultuurhistorie en de concrete visies en noden van bepaalde tijdstippen. Ik geloof dat men hier werkterrein en doel verwart. Naar mijn overtuiging bleef en blijft het doel van de Vlaamse beweging steeds hetzelfde, maar naargelang het wisselend uitzicht van de dingen en de stromingen in de tijd heeft men nadruk gelegd op het belang van dit en dan weer dàt werkterrein, waarop het doel moest | |||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||
worden nagestreefd en verwezenlijkt. Het is altijd dezelfde noemer, maar de tellers veranderen. En uiteindelijk vergeet men de noemer en gaan de tellers aan het vechten. De sociaal-economisten van onze tijd (mij lijkt het, tussen haakjes gezeid, dat al de fumisterie en nevelachtigheid en verwarring die vroeger aan de wijsbegeerte werden toegeschreven heden naar de economische en sociale wetenschappen zijn overgegaan) illustreren hun stelling met een concreet voorbeeld ontleend aan de werkloosheid in Vlaanderen. Zij zeggen: ‘De nationalist zal beweren dat iedere Vlaming zijn ware aard moet bewaren, maar in alle objectiviteit kan men de vraag stellen wat er best is voor deze arbeider: zijn Vlaamse aard bewaren en voortvegeteren op zijn steungeld ofwel werk zoeken in Wallonië waar hij een hogere levensstandaard vindt maar tegelijk verfranst wordt?’ Het antwoord hierop is wel dat de Vlaamse Beweging tot doel heeft alles te doen wat gunstig is voor ons volk; zij kan geen bundeling zijn van elke geestelijke, sociale, economische, culturele en politieke activiteit. Aldus heeft zij niet tot doel werk aan de Vlamingen te bezorgen; de staat, om het even welke, moet dit trachten te doen. Bovendien: geef die arbeider in Vlaanderen brood, klederen, een woning en een hogere levensstandaard, dan is er nog alle kans dat wij nog moeten beginnen met van hem een Vlaming te maken, er is dus alle kans dat wij geen stap verder zijn. Ja, geef hem rijkdom en er is alle kans dat hij een franskiljon wordt. Dat die arbeider, niet moet voortvegeteren op zijn steungeld als werkloze is duidelijk, maar dit moet door andere bewegingen, of groepen of machten worden verholpen. Dat hij zijn Vlaamse aard verliest wanneer hij midden een andere volksgemeenschap gaat leven, totdaar. Maar dat hij in zijn bloedeigen gemeenschap geen bewustzijn van zijn eigen aard heeft maar wel integendeel de verkrachters van zijn eigen aard ten slotte bewondert en nabootsen wil, is geen sociaal-economische aangelegenheid en is niet met geld te verbeteren.
Een gezonde demografie d.i. een gezonde leeftijdspyramide met een aangepaste sociaal-familiale politiek is goed. Uitstekende sociaal-economische omstandigheden voor het Vlaamse volk zijn goed. Volksgezondheid, drankbestrijding, een ontwikkelde arbeidersstand, een bewuster middenstand enz. zijn uitmuntende waarden. Maar dit is de Vlaamse beweging niet. Zonder Vlaamse beweging zouden al deze dingen even noodzakelijk zijn, en om het even welke geciviliseerde staat moet voor bovengeschetste opdrachten zorgen. Deze dingen zijn voorwaarde tot een gezonde Vlaamse beweging. Inderdaad zonder mensen geen Vlamingen; met arme mensen minderwaardige Vlamingen, maar de verhouding rijke mensen, of beter, welstellende mensen = bewuste Vlamingen, gaat volstrekt niet op. | |||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||
Het doel van de Vlaamse beweging is Vlamingen te maken, niet welstellende mensen die in Vlaanderen wonen of gecultiveerd geografische Vlamingen, maar Vlamingen, bewuste dragers van hun eigen aard, taal en cultuur, fier op dit bezit en trots genoeg om dit naar buiten uit te dragen. Pater Walgrave schreef: de Vlaamse beweging is een stijlbeweging, het is vóór alles het streven om de eigen geest te behouden als inspiratiebeginsel van de gemeenschappelijke levensvormen; het is een volkseigen beschaving voltrekken. Geven wij alle Vlamingen werk en welstand, dan zijn wij niet noodzakelijk één stap verder geraakt in de specifieke Vlaamse Beweging! Ik weet wel dat men een heel stuk cultuur kan kopen, de cosmopolitische cultuur van het uiterlijk vertoon: met geld kan ik een prachtige villa bouwen, me rijk installeren, schilderijen en tapijten kopen, in een luxe-auto rijden, bij de beste tailleurs in de snit gaan, bibliofiele uitgaven bestellen, de mooiste hotels bezoeken, op reis gaan: ik kan zelfs mijn kinderen in de beste opvoedingsgestichten onderbrengen en hen de stijl van het gezelschapsleven onder rijke lui medegeven. Men kan dus veel met geld bereiken en het is niet juist te beweren dat cultuur überhaupt niet te koop is. Maar het is dan de uiterlijke gezelschapscultuur, die bij ons hare normen nog altijd zoekt in het universaliserende Frankrijk. Ik zal aan mijn eigen aard ontgroeien en geen bewuste Vlaming zijn, wanneer ik het eigene van mijn volk, dit anders zijn dan een Fransman, dan een Hollander zelfs, niet waardeer en beoefen. Vlaming zijn is zich bewust zijn de eigen natie te vertegenwoordigen, de natie die ons psycho-somatisch en geestelijk bepaalt, die op eigen wijze haar biologische behoeften bevredigt, eet en woont en gekleed gaat, speelt en zich vermaakt, die haar eigen geestesmerk draagt in taal en stijl en dingen des geestes, die bepaalde deugden méér bezit en sommige ondeugden onverwoestbaar meedraagt; die op eigen geïncarneerde wijze haar godsdienst beleeft. Vlaming is wie de wil heeft om die natie, die achter ons staat, waardig en groots te vertegenwoordigen, zoals zij dit krachtens haar eeuwenoude opvoedingstaak verlangt en zoals hij dit, in de lijn van haar eigenaardigheid, kan bevorderen. Vlaming is wie dankbaar is om de rijkdom die de voorbije geslachten hem hebben gegeven, wie zich ook niet schaamt tegenover de critici en hen die smalen. Vlaming is wie zijn krachten richt naar de verdere afwerking van de eigen zending van zijn volk en naar het doorgeven van dezelfde levensdraad en eigen levenswijze aan de generaties die komen, wie in en uit het volkseigene leeft om het te veredelen, te verrijken en nobeler door te geven! In Vlaanderen is een dergelijk Vlaming-zijn niet vanzelfsprekend, wat nochtans zou moeten zijn. In Vlaanderen is een dergelijk gezonde normale Vlaming immers een ‘Flamingant’! | |||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||
Zijn vijand is de Franskiljon. Trouwens, God gave dat wij weer openlijke goede vijanden zouden krijgen: het edelmoedig begrijpen en de vriendelijkheid van de verkapte vijanden, die ons de lof verkondigen van het mooie Vlaanderen en van Gezelle, zijn een slaapmiddel die onze wording tot natie vertragen. Wij zijn trouwens zó naïef en zó goed dat wij onmiddellijk denken dat zij het waarachtig goed menen! De vijand is nog altijd de Franskiljon, hij weze nijveraar, magistraat, ambtenaar of minister. De doorsnee Vlaming-van-de-straat is noch Flamingant noch Franskiljon, hij is actueel niets anders dan een Franskiljon-in-potentie. Zijn begeerte staat gespannen naar het aanleren van de taal, de zeden, de gebruiken en de levenswijze van de Franskiljon en in zoverre iemand reeds is datgene wat hij begeert en wil, kan de doorsnee-Vlaming dus een Franskiljon in aanleg genoemd worden. Wij staan voor deze ongehoorde en onnatuurlijke toestand, die wel nergens elders zal bestaan, nl. dat de normale Vlaming Flamingant wordt geheten omdat hij onder zijn eigen volk een abnormale verschijning is en een tendenz vertoont, die met de geneigdheid van de doorsnee Vlaming niet strookt. Stellen wij ons even voor dat de normale Fransen in hun land Franskiljons moeten heten, omdat zij vechten voor de handhaving van hun gewone natuurlijkheid! Honderd jaar leven wij nu in dien krankzinnigen toestand en wie hem naar werkelijkheid tekent wordt een zonderling genoemd! Dààr zit de diepe kwaal van al onze ellende op het stuk der Vlaamse beweging: de grote ellende van de Vlamingen spruit niet uit de overmacht van de vijand, maar uit de diepe geneigdheid bij ons volk om de Franskiljons en de franssprekenden te aanzien als een hogere stand, als een benijdenswaardige groep, het toonbeeld van wat ook zij zouden willen worden en navolgen. Ik stam uit een boerenfamilie, zoals 80% van de Vlamingen die, dixit Marnix Gijsen, buitenmensen zijn. Wanneer vroeger een bezoek werd gebracht - zoals thans nog geschiedt - aan de boerenfamilies uit West- of Oost-Vlaanderen, stelden en stellen wij vast dat zij, zoals zovele middenstanders en burgers, een zoon of een dochter hebben, die studeren aan een Waals gesticht om ‘hun Frans’ te leren. In mijn studietijd was de énige bekommernis van de buitenmensen, die telkens opnieuw als vraag over hun lippen kwam: of ik reeds goed Frans kende? Het interesseerde hen niet dat ik van geschiedenis, aardrijkskunde, rekenkunde, andere exacte geesteswetenschappen of godsdienst wat afwist; dat alles leek maar overbodig. Het interesseerde hem evenmin dat ik en mijn tijdgenoten vloeiend en sierlijk Vlaams spraken en een zekere levenswijsheid hadden verworven. Neen, het altijd terugkerende refrein was: Frans, Frans. Het begin en het einde van elke culturele ontwikkeling is op dit ogenblik nog: Frans kennen. Wanneer te Kortrijk een Vlaamssprekende dame in een winkel binnen- | |||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||
gaat en er sierlijk en vlot Nederlands spreekt, terwijl er op hetzelfde moment ook een dame binnenkomt van sociaal mindere rang, die echter Frans spreekt, dan vertoont de winkelier - of de winkelierster - spontaan de neiging om de Vlaamse dame te laten wachten. Zijn aandacht gaat naar de Franssprekende om ze ook eerst te dienen. Het simpele feit dat zij Frans spreekt is een uitwendig teken van haar meerderwaardigheid. Wie Vlaams spreekt is noodzakelijk iemand die op zijn niveau staat en voor wie dienvolgens geen eerbied is vereist. Zij eerbiedigen immers zichzelf in hun Vlaams-zijn niet en hebben dus ook voor de andere Vlamingen hetzelfde gemis aan eerbied. Zo dikwijls hebben we het reeds gezeid: wanneer de Vlamingen in meerderheid, tijdens hun oponthoud te Brussel, Vlaams zouden spreken en het zouden vertikken Frans te verstaan, dan zou het aanschijn van Brussel in drie jaar tijd veranderen. Doch nu haasten de Vlamingen zich om te Brussel Frans te spreken, met een tikje hoogmoed dat zij ontwikkelde mensen zijn, daar zij ongeveer Frans kunnen spreken! Men verwijt soms de plotse uitvallen van de bewuste Vlamingen, die hierom dan bejegend worden als halve hysterici en fanatici. Maar hebben diegenen, die deze gemoedsontladingen hebben meegemaakt, al eens begrepen wat het betekent voor een volwaardig en normaal-Vlaamse Vlaming één dag te leven te Brussel? Op de tram komt een verzoek om een kaartje in het Nederlands niet van pas. Op een vraag in het Nederlands komt een Frans of geen antwoord. In café's en winkels rijst een plots verbazen omdat die goedgeklede heer Vlaams spreekt: onbegrip en minachtende verwondering. In de Ministeries komen Frans-sprekende deurwaarders op u af en daarbinnen begroet u in het Frans een directeur, die reeds tekenen van weerzin vertoont wanneer hij in het Nederlands wordt aangesproken. Dan rijst in u de gewetensvraag: ‘zie, ik moet hier iets komen vragen en het eerste wat ik doe is de man ontstemmen?’ Quid, aldus? Intussen een reus zijn van geduld en van beheerste vernedering? Toegeven en u laten gaan in het Frans? Zo niet uw woede opkroppen en altijd opnieuw vragen: wanneer zal dit eens ophouden? HET HOUDT NIET OP. Niet op de eerste plaats de Belgische Staat (ten andere de staat is uiteindelijk een stel physische mensen en gezagdragers), niet het algemeen stemrecht, niet de economische verhoudingen, enz. zijn de handicaperende of stuwende factoren van de beweging: onze grootste inerte lamme vijand is ons eigen gewone volk. Zolang wij die inerte onbewustheid bij onze mensen niet hebben overwonnen door een gestadige, jarenlange en planmatige opvoeding, waarbij wij alle vormen der opvoeding moeten betrekken, zullen wij maar aldoor moeten samenkomen om te praten over de Vlaamse Beweging! Het Vlaamse programma wordt dan maar steeds herzien en als een onderdeel ingelijfd in een groter geheel; het bijzonder doel van een of andere geestelijke, wijsgerige, sociale of politieke groepering wordt het | |||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||
eerste gebod, waarnaar de Vlaamsgezindheid van deze of gene groepering en van haar leden zich te voegen heeft. Wij hebben aldus de Vlaamse Beweging een propagandamiddel zien worden voor drankbestrijding; de Vlaamse Studentenbonden een middel voor geestelijke kransjes; elders zagen wij dat de Vlaamse Beweging een onderdeel werd van de biefstuk-politiek of dat zij de weg moest worden tot een beperkt aristocratisch gezelschapsleven. De Vlaamse Beweging wordt ondergeschikt gemaakt aan de doorbraak van het socialisme, of ondergeschikt aan de versterking van de Christelijke volkspartij of ondergeschikt aan de versteviging van het A.C.V. Telkens wordt zij gereduceerd tot een onderdeel, een fragment uit het maatschappelijk leven, terwijl zij een gemeenzame noemer voor al deze afzonderlijke tellers moest zijn. De Vlaamse Beweging moet, om het met een latijns gezegde uit te drukken, omvatten: ‘totus homo sed non totaliter’, d.w.z. dat de gehele mens in de totaliteit van zijn gedragingen door zijn Vlaamsgezindheid moet gekleurd zijn. Zoals ijzerhoudend water altijd zijn oorsprong verraadt door zijn kleur, zo moet de Vlaamsgezinde in al zijn handelingen een bewuste vertegenwoordiger zijn van de Nederlandse cultuur in ruime zin. Totus homo sed non totaliter. De Vlaamsgezindheid bevat immers niet alle menselijke waarden, zij is dé absolute waarde niet. Er is maar één absolutus, één onvoorwaardelijke waarde: die is God. Maar dan zijn wij in de sfeer van de godsdienst en van datgene wat buiten en boven de cultuur uitstijgt. Wij moeten ertoe komen de almacht van de staat en van zijn gezagdragers positief te doen tussenkomen om in Vlaanderen een nationale Vlaamse eigen fiere volksgemeenschap te scheppen in samenwerking met de syndicaten, met al de cultuurverenigingen, met al de opvoedingsinstituten en de jeugdbewegingen, in samenwerking met de besturen van gemeente en provincie. Die opvoeding moet in Vlaams opzicht niet zo matig-evenwichtig zijn. We hebben als volk zo weinig zelfbewustzijn en zelfstandig karakter dat wij zullen moeten overdrijven om tot enig evenwicht te komen, zoals sommigen in het parlement moeten overdrijven opdat de honderd lammen tot enige beweging zouden komen, zoals de wetenschapsman, die een nieuwe stelling, een originele vondst wil verspreiden, die moet overdrijven, met rood en blauw potlood onderstrepen en kleur geven aan zijn betoog, opdat het niet onopgemerkt voorbij zou gaan. Volkomen harmonische en dus bescheiden mensen vallen trouwens gewoonlijk niet op. Die opvoeding tot Vlaamsgezindheid is des te meer nodig omdat de familie de volksmens niet opvoedt tot nationale fierheid, omdat de school, zoals wij die kennen in het onnationale milieu, daar evenmin toe bijdraagt en omdat de algemene atmosfeer, waarin ons volk leeft, weigerachtig of gesloten is tegenover het Vlaams nationaal gevoel. | |||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||
Er zijn, me dunkt, redenen waarom ons gewone volk van de Flaminganten niet houdt en zich zelf niet durft te zijn. Een eerste reden is dat de gezonde primaire reactie van ons volk gaat tegen ‘Das Militär’ en tegen de bezetter. Wanneer, niettegenstaande de schreeuwende wantoestanden aan het front, die aan de mensen van het bezette gebied minder bekend waren, sommige Vlamingen overliepen naar de vijand en andere de hulp van de bezetter inriepen om zich tegen de verfoeide gezagdragers van de staat een beveiligingsstatuut uit te bouwen, dan hebben de gewone mensen instinctmatig deze houding van vertwijfeling en collisie verafschuwd. Zeker zijn de meer ontwikkelden er, in de jaren tussen de twee oorlogen, in geslaagd de activisten als idealisten én als onrechtmatig gestraften te doen doorgaan in de ogen van de nadenkende en bewuste Vlamingen, maar zij hebben dit sublimatie-proces niet gewonnen bij het gewone volk. Wanneer nu in de jaren 1940-44 de Vlaamse nationalisten - en dit waren juist diegenen die het nationale, het eigene als de waarde hadden beklemtoond en dus logisch tegen elke bezetting moesten vechten - medeheulden met den vijand, dan hebben de gewone mensen dit andermaal niet begrepen en hebben zij de Vlaamsgezindheid met Duitsgezindheid en met ‘zwart-zijn’ gelijkgeschakeld; ten onrechte, ik weet het wel, maar feitelijk gebeurde het aldus. Tegen deze ingewortelde geestestoestand bij ons volk te willen ingaan is grotendeels onvruchtbaar werk. In elk geval is de collaboratie een grote nationale fout geweest. Ten tweede ligt er voor Vlaanderen een tragische situatie in het complex van feiten dat: én de tijdelijke macht van het staatsgezag én de aantrekkingskracht van de Franse cultuur en levenshouding én de hoogste geestelijke macht gekant stonden tegen het Vlaams-nationaal gevoel en tegen de Vlaamsgezindheid zodat het gewone volk nooit heeft aangevoeld dat het door de beleving van zijn eigen aard naar een toestand kon groeien, die begerenswaardig is en die ook door het gezag wordt gewenst. En daar nu het gezag de macht houdt en ons nog arme volk steeds naar die macht opzag, heeft het nooit gedurfd zichzelf te zijn. Ten derde heeft ook het feit dat de gewone man éérst wil ‘leven’ en volwaardig zijn biologische behoeften wil bevredigen, vooraleer te denken aan de affirmatie van zijn wezen en aan de trots om zijn behoren tot dit volk, tot gevolg gehad dat onze Vlaamse mensen telkens keken naar de ogen van de economische machthebbers en van de sociaal verfranste hogere klasse zonder sterk verlangen om boven zich een groep volksgenoten te weten, die hen zouden optillen naar het plan van de cultuur, in de ruime zin van het woord. In die zin is de economisch-sociale opgang van de gewone man in se een winst, zoals het algemeen stemrecht een verovering voor de Vlaamse zaak is geweest.
*** | |||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||
Er is een zekere verwantschap tussen het sociale arbeidersvraagstuk en de Vlaamse kwestie. Het gaat er bij de arbeiders niet uiteindelijk om brood en levensstandaard (al speelt dit natuurlijk een rol) maar om hun waardering als mens: opdat zij in de maatschappij niet langer tot de ‘lageren’ zouden gerekend worden. Zo ook bij de Vlamingen. Het gaat er ons om als Vlamingen gewaardeerd te worden, niet boven onze waarde maar minstens op onze juiste waarde. In die zin is deze kwestie een nationale kwestie zoals de arbeiderskwestie een sociale kwestie is. Menselijke waardigheid bij de arbeiders, Vlaamse waardigheid bij de Vlamingen: het zijn beide ethische vragen. Evenals de arbeiders moeten wij, zwak als we zijn, beschermd worden door wetten met een dwingend karakter. Omwille van die bijzondere geestesgesteltenis van ons volk is momenteel elke opening in dit wettelijk beschermingsnet een gevaar. Elke toegeving zet de weg open langswaar de ontaarding van het zelfzijn der Vlamingen bevorderd wordt. De Vlamingen moeten immers tegen zichzelf beschermd worden. De lezer zal wellicht de vraag stellen of die toestand niet ongezond is? Of de vrijheid niet opnieuw het hoogste goed is geworden? Of de Vlaming niet vrij is om zich te laten ontaarden? Het is wel het argument van eenieder die dit ontaardingsproces van ons volk wil bevorderen. Naar mijn mening is de Vlaming daartoe niet vrij. Zoals de man in het huwelijk met de vrouw verbonden is en beiden ondergeschikt zijn aan het gezin, gemeenschap waarvan zij, ieder als onderdeel, de welvaart moeten helpen bewerken; zoals de burger en zelfs het gezin ondergeschikt zijn aan het innerlijk doel van de staatsgemeenschap, wat b.v. tot uiting komt in de dienstplicht van de huisvader in geval van oorlog, het betalen van belastingen ten nadele zelfs van de gezinsstand, het naleven der wetten van het gemenebest, aldus is de Vlaming ondergeschikt aan het welzijn van de volksgemeenschap, waarin hij leeft en waartoe hij behoort. Het innerlijk doel van die volksgemeenschap is een goede gemeenschap te zijn, in casu een goede Vlaamse gemeenschap. Hoe kan die gemeenschap dit zijn wanneer haar constituerende leden het vertikken Vlaming te zijn? Sommigen eisen voor de Vlaming de volle vrijheid op om zich van zijn volksgemeenschap los te maken. Maar waarom razen dan diezelfde verdedigers van de vrijheid wanneer sommige Vlamingen het vertikken goede staatsburgers te zijn? De ethische verplichting tegenover de staat is niet dwingender en van geen hogere orde dan de ethische verplichting tegenover de volksgemeenschap. Staat het de mens al dan niet vrij zijn plicht te doen? Indien ja, dan moeten die supreme verdedigers van de staatsorde er het zwijgen aan toedoen en eenieder toelaten anarchist en dus de consequente doorzetter van het opperste vrijheidsstreven te zijn. De Vlaamse Beweging heeft altijd als grondslag gehad de instandhouding en verdediging van een goed van hogere orde, dat boven de willekeur van | |||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||
het individu en van de huisvader staat. Dit hogere goed is het vaderschap waarvan St. Thomas gewaagt en dat de natie maakt tot een grote opvoedster van miljoenen mensen. Vlamingen zijn zó, zoals mensen naar Gods evenbeeld gemaakt zijn en zoals kinderen ontluiken, gevoed en opgevoed worden naar de gerichtheid van hun familie. God is mijn Vader, mijn ouders zijn mijn ouders, mijn natie is mijn moeder; tegenover ieder der drie instanties heb ik plichten van piëteit: genegenheid, eerbied, dankbaarheid, hulpbetoon. Alle deze plichten onderstellen als éérste plicht: de positieve erkenning, de bewuste aanvaarding. Mijn vaderlandsliefde is in de eerste plaats mijn volksliefde. Wanneer derhalve katholieken en ook vrijzinnigen deze waarde verdedigen doen zij dit in laatste instantie omdat zij het gezonde besef van deze ethische verplichting hebben bewaard. Het kan niet in de lijn van de rechtmatige orde liggen dat midden in de Vlaamse volksgemeenschap zich vreemden komen vestigen, die op de Vlaamse volksgemeenschap teren om ervan te leven, maar met supreem misprijzen de levens- en zielehouding van die gemeenschap levenslang miskennen; wat meer is, deze trachten te ondermijnen en de leden van die volksgemeenschap zoeken te ontaarden van hun eigen wezen. Nochtans bevorderen in België groepen en kranten, die zich katholiek noemen, dit ongezonde verschijnsel.
De vaststelling, die wij soms horen, dat de jonge generaties geen Frans meer kennen en dat dit offer nodig was om de gave eentaligheid van onze gewesten te scheppen, is ten dele juist, maar ze is bitter beschamend voor ons allen. Het mag niet zijn dat de grondige kennis van een tweede taal een gevaar voor onze eigenheid als volk betekent, integendeel. Laten wij vijf talen leren en spreken, maar ons zelf blijven en laat deze talenkennis een uiting zijn van onze zelfstandige fierheid, van onze hogere waarde. Het is evident en vanzelfsprekend dat wij geen bezwaren hebben tegen de Franse taal en cultuur als dusdanig. Het is goed Frans te kennen. De Franse cultuur is rijk en zeer aantrekkelijk. Ik durf zelfs te zeggen dat wij ‘Flaminganten’ de pretentie hebben ze beter te kennen dan vele semi-ontwikkelden, parvenu's, of volksvreemde would-be-intellectuelen. Het is verder overbodig in te gaan op de drogreden, die men ons Vlamingen soms toeschrijft, dat wij namelijk deze eeuwenoude cultuur voor onze volksgenoten zouden willen sluiten. Laten wij Frans leren, de taal spreken, reizen in Frankrijk, genieten van het land der kathedralen, waar natuur en sfeer de zachte aantrekkelijkheid van het leven uitwasemen en ons onwillekeurig bekoren, het Frankrijk dat de kunst om te leven en de kunst om te beminnen verstaat, dat orde in het hoofd heeft en stations en huizen vol wanorde (Sieburg). Maar laten wij beginnen met ons-zelf te zijn. Het leven is meer dan het voedsel, het lichaam meer dan het kleed, het hemd nader dan de rok. | |||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||
Laten wij onszelf niet vernederen, noch de Vlaamse volksgemeenschap, door ons met vreemde pluimen te tooien. ‘Laat ze rijk zijn, laat ze kaal, ze is Vlaams en z'is de mijne’. Wie zijn moeder versmaadt en vertrapt om een rijkere en meer opgesmukte vrouw als zijn moeder te verkiezen en te eren, wie zijn bloed verloochent om een aap te worden, schendt een natuurlijke en ethische verhouding. Er is, op dit plan, een overspel en er is ook op dit plan kwaad in de orde der rechtvaardigheid, die beide bij velen geen aanleiding zijn tot schuld of tot wroeging; ze worden, integendeel, zelfs met openlijke trots gedragen. Verwonderlijke mensen die slechts de onkuisheid als een kwaad aanzien! ***
Wij waren Flaminganten in onze tijd en wij zijn het gebleven! Er ligt in dit feit, wanneer men het met de ogen van onze vijanden of zelfs van onze gewone mensen bekijkt, iets ziekelijks. Precies omdat zij allen ziek zijn, vinden zij een gezond man een wonderlijke verschijning. Maar de norm wordt nu eenmaal aangegeven door de publieke opinie en de grote massa: daarom wordt hier gezondheid als iets abnormaals en ziekelijks beschouwd. De nationalisten in Vlaanderen hebben vóór de oorlog (ik spreek op stuk van Vlaamse Beweging en niet van andere gebieden) goed werk verricht: zij hebben het saneringsproces van de collectieve ziekte met twintig jaar versneld. Als we thans érgens zijn, dan hebben wij dit in hoofdzaak aan de bewustheid van de frontsoldaten, aan de latere frontpartij en aan het nationalisme te danken. De ‘schapen’ hebben ook wat gedaan: zij hebben dit éne facet in het geheel van het maatschappelijk leven en het staatsleven ingeschakeld. Ik wil hun verdienste niet ontkennen. Dhr Fr. Van Cauwelaert zegde in 1939 te St. Niklaas: de zweep trekt de wagen niet. Inderdaad, maar de keuze van het beeld was wat misleidend; men heeft een vollediger en juister visie van de toestand wanneer men weet dat de paarden sliepen of geen zin hadden om te trekken en dat dus de zweep wel de prikkel moest zijn tot vooruitgang. Max Lamberty zegt het voortdurend: wanneer de propaganda golf en beweging heeft doen ontstaan in ons volk, hebben de gezagdragers ook telkens gemeend dat er iets moest gedaan worden en dan hebben zij de golfslag willen tegenhouden of willen doen luwen door toegevingen. Vandaar de noodzaak van een volksbeweging. Het begin van elke staatsmanswijsheid is de vrees, en het redelijk inzicht in de gerechtigheid van vordering en eisen ontstaat bij gezagdragers - helaas - meestal slechts na geweld of angst voor dit geweld! De tamheid van ons volk is zijn grootste zwakte en die tamheid is een gevolg van het feit dat ons volk in zijn geheel, dit is in de massa van arbeiders, boeren en middenstanders, geen zelfstandige fierheid heeft, geen bewustzijn van zijn eigen aard, geen nationale trots, en dus zijn minderwaardigheid niet voelt. | |||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||
De noodzaak van een volksbeweging postuleert de noodzaak van een marcherende vleugel, die werkelijk beweging brengt, die de wijsheid der vreze bij gezagdragers doet ontstaan en die de bressen breekt waarlangs de trage infanterie van de grote schare flaminganten kan binnendringen en met wetten en verworvenheden schutten. Wil u over deze noodzaak een concreet voorbeeld? De loyalen tegenover de staat hebben ons altijd gezegd: we moeten de staat veroveren en we zijn daartoe in staat omdat we de meerderheid zijn. Hebben wij de Staat niet veroverd? Want hoe denken de loyalen hem beter te veroveren dan door een homogene C.V.P. regering die er louter door het éne katholieke Vlaanderen kwam? Er is geen grotere verovering denkbaar. Want niemand denkt er natuurlijk aan dat ‘de Staat veroveren’ betekent dat de nationalistische Vlamingen in groep minister worden. Nu wij de Staat hebben veroverd, hoe ziet de toestand van de Vlaamse beweging eruit? Moet ik daarop antwoorden? Zelfs de niet specifieke doeleinden van de Vlaamse Beweging maar de sociaal-economische zoals werkloosheid b.v. zijn het voorwerp van vele woorden zonder concrete verwezenlijkingen. De conclusie is dat dit realisme, dat wij onmiddellijk voor en na de oorlog hebben gevolgd, irreëler is dan het Vlaams idealisme! Onze volksgemeenschap, wat het bewustzijn betreft, lijkt op een pyramide: onderaan de brede laag van het volk, dat materialiter Vlaming is en dit niet waardeert, hoger de schare van zoete Flaminganten, die teveel braafheid hebben en de ontzettend gezonde kracht van de nationale waarde te veel opofferen aan bijkomstige dingen, bovenaan de wezenlijk bewusten, die hun vol idealisme aan de verwezenlijking van deze waarde inzetten. De tussenschare is nodig, de nationalisten zijn nodig. Laten we toch eindelijk begrijpen dat al de bewuste Vlamingen samen niet te talrijk zijn om het doel van de Vlaamse beweging te bereiken. Ziehier het werk dat de tussenschare levert:
De nationalisten van hun kant hebben op het plan van de Vlaamse beweging recht op onze waardering, ten eerste om hetgeen zij mogelijk hebben gemaakt tussen de beide oorlogen en nu (nadat zij, die voor een | |||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||
groot deel de ongezonde weg van de collaboratie gegaan zijn thans opnieuw kunnen optreden):
En ook het gewone volk speelt passief mede. We moeten geen pessimisten zijn. Want 7 eeuwen lang heeft de Franse vloed gebeukt tegen onze volksgrenzen, die niet door natuurlijke hindernissen of grenzen beschermd werden (hoe gaat de taalgrens in volle vlakte van het ene naar het andere dorp over!); het is een wonder dat wij almaardoor hebben standgehouden. Ons volk heeft een inerte eigendommelijkheid, die iets onverwoestbaars vertoont. We hebben echter telkens door deze inbreuk en doorbraak van Franse invloed zeer tot onze schade geleden. Vele Vlaamse geestelijke polders liggen voor onze cultuur blak en braak door vreemde doordringing. Toch mogen we optimisten zijn, als we de rust zien waarin ons volk materieel Vlaams leeft. Maar waar we zien dat de vloedlijn, na deze oorlog, doordringt op vele gebieden langs de taalgrens en kracht gaart te Brussel om de vlek uit te breiden en door te steken over Vilvoorde naar Mechelen en Antwerpen toe, moeten wij op onze scherpste hoede zijn! Mag ik mijn lezers doen aanvoelen hoe wij alle Vlamingen in de strijd vandoen hebben? Een voorbeeld dan: Een eis van de Vlaamse Beweging is: de gelijkheid in rechte en in feite. Men zegt: de gelijkheid in rechte is er. Wij wensen de gelijkheid in feite. Maar weten wij wat dit betekent in een herlevend Vlaanderen met 4.272.000 inwoners tegenover 1.300.000 in het tweetalig arr. Brussel en 2.900.000 inwoners in Wallonië? Dit betekent vanzelfsprekend ons overwicht in de staat. Gelijkheid in feite is de vestiging van onze macht, op voorwaarde dat de Vlaamse gedachte wakker wordt gehouden. Welnu op het eigenste moment dat wij de gelijkheid in feite vorderen schreeuwen wij van de daken dat wij aan geen imperialisme zullen doen, dat het zal blijven zoals het was. Wij vragen met woorden de gelijkheid in feite, maar we wijzen de gevolgen ervan openbaar af. Alsof in het maat- | |||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||
schappelijk leven de mensen niet in doorsnee heersers of onderdanen zijn: in het politieke leven is men baas of heeft men ongeveer niets te zeggen. De schoonste jeugd ter wereld, roepen wij: maar we laten ze op het nationale plan verkwanselen. Onze arbeiders gaan naar het Luikse of naar de Borinage; onze bedienden en arbeiders gaan naar Brussel; onze boeren zoeken grond in Wallonië. Allen laten zich zonder zelfeerbied en goedzakkig verfransen, waarbij zij hun eigen aard verliezen en met de traditie hun morele en godsdienstige waarden. Tot wij de gelijkheid in feite hebben veroverd ligt er nog 25 jaar voor de boeg en dit veronderstelt een grondige en nationale opvoeding in het Vlaamse land, die opvoeding die nu nog niet wordt gegeven en wanneer de toestand niet verandert binnen 10 jaar nog niet zal bestaan. Dit alles gebeurt op het ogenblik dat de Vlaamse meerderheid in het land, in de regering en in de regerende partij numeriek bestaat. We hebben de staat veroverd. Maar we hebben de stuwende kracht nooit zo nodig gehad als vandaag. Laten we ook de tactiek van de vele groepen, die strijden, begrijpen. Wie actief en hard optreedt, moet weten dat niet iedereen het temperament heeft om aldus te handelen. Maar de passieven moeten de tactiek van de harden niet openlijk afkeuren en wapens in de handen van de vijanden spelen. Wie meer passief en vredelievend is aangelegd, moet ook niet altijd het voorwerp zijn van de spot en minachting vanwege de extremen. Zij hebben ook een taak te vervullen en zij vervullen ze. Al wat ons wettelijk nader bij het doel van de Vlaamse beweging brengt moet ons verheugen.
***
De instellingen kunnen ons natuurlijk sterk helpen. Maar zij zullen dit slechts wanneer het eerste werk is geschied nl. de vorming van volwaardige Vlamingen. Dit gaat voor. Wij allen hebben een gezin. Niemand kan zich verontschuldigen omdat hij op dit gebied als Vlaming niet alles doet wat hij kan. Wij moeten voor onze kinderen een gaver cultuurlandschap scheppen dan wij hebben gehad en wij moeten hen vaardig maken opdat zij in dezelfde bewuste fiere lijn zouden doorwerken. Dat de mannen, op stuk van opvoeding, hun eed van trouw aan Vlaanderen niet vergeten tegenover hun vrouw, die, met haar vernis uit de pensionaatsperiode, geen gave nationale vorming kreeg en soms tendenzen vertoont om de kinderen van het volk te vervreemden. Wij allen hebben een beroep. Niemand kan zich verontschuldigen omdat hij, als Vlaming, ook op dit gebied niet alles doet wat hij kan. We hebben nog een ontstellend tekort aan intelligentie, aan knappe mensen, technisch | |||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||
in hun vak of in hun beroep onderlegd, geestelijk vaardig en bekwaam om mede te dingen op het internationale peil. Wij hebben een vrienden- en een relatiekring. Laten wij daar degelijkheid aan hoofsheid en aan een werkelijk beleefde beleefdheid paren. Aan niets heeft ons volk meer behoefte dan aan een gecultiveerde Nederlandssprekende, volksvoelende en verfijnde bovenlaag, waardoor de gezonde wisselwerking mogelijk wordt tussen die meer beschaafden en het volk, de droom, die Z.E.P. Stracke reeds droomde, toen hij in 1913 schreef: tussen het volk staan, maar hoger dan het volk,
met het volk omgaan, maar beschaafder dan het volk,
de taal spreken van het volk, maar mooier dan het volk,
meevoelen met het volk, maar reiner en dieper dan het volk.
Is het onze droom niet dat Vlamingen gezond, rijk, welvarend zouden worden, macht verwerven en uitoefenen, op alle terreinen van de cultuur presteren, verfijnd zijn, talen kennen, maar dat zij midden die weelde hun gaafheid en deugden bewaren en gaan met de onverwoestbare getrouwheid aan de eigen landaard en met de koninklijke zelfstandigheid van bewuste en fiere Vlamingen? Het is die Vlaamse aristocratie en adel, oor- en oogbeeld voor de gewone man, die we blijven missen en waartoe elke bewuste Vlaming zich moet bekwamen. Want men is niet groot in zoverre men van de gewone volksmens verschilt maar in zoverre men hem groots vertegenwoordigt. En wie eerbied heeft voor zijn eigen taal verwerft ook eerbied voor andere talen. Een Vlaamse beweging, die ons volk tot een culturele en maatschappelijke eenheid herschept, doet een gaaf volksdeel ontstaan, dat de rijkdom van de Belgische staat alleen kan vermeerderen. Dit te willen beletten is juist de kanker van het Franskiljonisme, zowel voor België als voor Vlaanderen. Iemand als Karel Van de Woestijne, een dichter van uitzonderlijke betekenis, die had hij in het Frans geschreven, in Frankrijk geleefd en Franse poëzie geschapen van het gehalte waartoe zijn Nederlandse dichtkunst behoort, tot de groten van West-Europa ware gerekend, Karel Van de Woestijne, die zo fijnbesnaard en bezintuigd was als welke Fransman ook en die de Franse cultuur en literatuur tot in de vezels kende en begreep, heeft zijn mening over dit probleem geuit in onvergankelijke woorden: ‘Half-Fransman en half-Vlaming terzelfdertijde kan niet meer een eenheid worden dan twee linkerhandschoenen een paar handschoenen zijn. Wie zich-zelf niet begoochelen wilde; wie nuchter genoeg was om in te zien dat hij zijn Franse halfheid nooit te boven groeide en dat die halfheid hem alleen den spot der heel-Fransozen bezorgde; wie over de grenzen wist te | |||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||
kijken en zag dat slechts nationaliteitsgevoel de volkeren groot maakt in geestelijk als in materieel opzicht, die bevroedde aldra, buiten alle chauvinisme om, dat hij het langs den Vlaamsen weg moest zoeken, wilde hij zijn ik, zijn geheelheid veroveren, en dat het trouwens gemakkelijker zou vallen zijn grondeigenschappen te laten groeien en te ontwikkelen tot een totaal-Vlamingschap, dan enkele overgeërfde bijkomstigheden te verwerken tot geheel Frans-zijn. En dit betekende geenszins de uitroeiing dier, trouwens onuitroeibare, Franse bijkomstigheden: het betekende alleen vastere positie te nemen in den eigen ondergrond, door meer stambewustzijn, door diepere kennis van het eigene volkswezen, door meer liefde voor, meer beoefening van de volkstaal: het zuiverste, het edelste teken van het volksbestaan. Er was dus geen spraak van vijandelijkheid tegen het Frans: er was alleen in ere houden van het Vlaams, niet slechts als taal van den huiselijken haard, maar als hoger verkeersmiddel, als wetenschappelijk gereedschap, als letterkundig schoonheidsmateriaal. Het gold niet, zich te beroven: het gold, eerst en vooral eigen rijkdom te beveiligen. En dit is de oorsprong geweest der Vlaamse taalbeweging die, het Vlaamse bewustzijn door meer beoefening van het Vlaams gewekt, het daar niet bij liet, een politieke beweging moest worden, en thans de krachtige sociale beweging is, waar ik u zo dikwijls over te spreken heb. Dit is, geachte lezer, de echte, de ware toedracht der gehele zaak. Er is in Vlaanderen geen vijandschap tegen het Frans, laat staan tegen Frankrijk. Maar wat er in Vlaanderen wél is, als natuurlijke reactie vanwege fossiele bestanddelen die als keien zijn in een nog niet geheel ontgonnen grond: er is Fransdolheid, er is overdreven en belachelijke franselarij. En dààrtegen dient gevochten, evenals men de keien weert die een normalen groei der gewassen belemmeren.’
***
Er is dus een eigen terrein van de Vlaamse Beweging en op dit terrein kan verzameling worden geblazen. Wanneer ik het verslag van de studievergadering, te Antwerpen op 28 Februari 1953 door het Vermeylen-fonds ingericht, en dat handelt over het thema ‘Kunnen wij als Europeeërs Vlamingen blijven?’ inkijk, dan weet ik me daar op het eigen terrein van de Vlaamse beweging staan. En ik voel mijn geestelijk-Vlaamse verwantschap met de merkwaardige inleider dhr Achilles Mussche, met dhr Julius Hoste, dhr Henri Fayat, dhr Julien Kuypers, dhr Frans Van Cauwelaert, die daar op de gemeenzame noemer van onze Vlaams-Nederlandse cultuurbekommernis samen dit brandende probleem hebben behandeld. Hun betoog is edel en klemmend. Over sociale rangen, partijen, wijsgerige en religieuze houdingen heen, vinden zij mekaar in verbondenheid met onze worstelende cultuur. | |||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||
Wij moeten imperialisten worden, op dit bedreigde terrein der cultuur. Wij moeten leven, ons zelf zijn, ons affirmeren. Dàt is allemaal veel rijker, dichter en voller dan die dunne stalen draden van een moraal, die onontbeerlijk zijn, maar het leven niet vervangen. Ons is een angst voor het leven en voor het nationale leven ingekweekt. Wij missen macht en machtsdrang. De macht in het tijdelijke leven, die macht blijft, wordt altijd wettelijk en wordt altijd gekroond. En er is vooralsnog geen vrees dat wij zulke buitensporige paden zullen bewandelen! Toen Zijne Heiligheid Leo XIII zijn ‘Rerum Novarum’ schreef, heeft hij de arbeiders aangezet macht te verwerven door vereniging en initiatief, wetend dat dit onmisbare voorwaarde was om op het tijdelijke plan een goede doelstelling te bereiken, te veroveren. Wij moeten op het tijdelijke plan, met een goed doel voor ogen, méér uit de geschiedenis leren dan uit de handboeken voor moraal. Wij moeten onze naïveteit afleggen en inzien dat op het tijdelijke plan, achter de mooie leuzen, de mooi-geschreven of gesproken zinnen en het verheffend decor, de ware heersersbedoelingen verborgen zijn. Men heeft macht of men ondergaat ze. Wanneer men macht heeft schept men de ideologie en de wettelijke structuur om die macht te bestendigen. Wanneer men geen macht heeft roept men op de moraal en het recht, dan zoekt men alle mogelijke middelen om de bestaande macht te doen zwichten en zelf de macht te verwerven. Het ontbreekt ons inderdaad aan politieke zin, vooral aan de zin voor Vlaamse machtsvorming. Niet dat wij geen politici hebben! Onder de vooraanstaanden van de partijen zijn véle Vlamingen, maar ze zijn alle zo realist geworden en zo weinig Vlaamsgezind, dat de opvoedende kracht die van hen uitgaat nul is, zo niet negatief.
***
In zijn opstel ‘Zelfinkeer en Verbijstering’ zegt Ortega Y Gasset dat de mens doorgaans gedefinieerd wordt als zijnde een redelijk dier, wat fout is, daar de mens, zoals uit de geschiedenis en ervaring blijkt, doorgaans een onredelijk dier is. Taak is dat de mens ernaar moet streven een redelijk dier te zijn opdat hij werkelijk mens zou worden. Is dit niet toepasselijk op de Vlaming en de Flamingant? De gewone mens van bij ons wordt Vlaming genoemd, wat fout is, daar deze Vlaming, naar geschiedenis en dagelijkse ervaring uitwijzen, geen bewustzijn van zijn eigenwaarde heeft. Opdracht van de Vlaamse Beweging is van deze lusteloze Vlaming een Flamingant te maken, opdat hij uiteindelijk Vlaming wezen zou. |
|