Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] Jan Vercammen Aan de onvergetelijke Gij zijt zo jong, gij zijt zo jong gebleven, want sinds ik kind was zijt gij mij bekend: toen waart gij slechts een glimlach, schoon gegeven, een blik, schoon toegewuifd, nauw toegewend. En later waart gij weer de schone handen die mij geschonken werden, als in droom, omdat het wezen mij geheel vermande in 't sneeuwen van die late lenteboom. Toen ik in ogen zocht wat ik gevonden en ook vervoerd bezongen heb, het was uw hart. En toen ik aan een mond en dan aan een schouder lag en schoon genas van wanhoop, geurde ùw adem om mijn slapen en rilde uw woord mijn lange wake door. Herken ik alles niet? Door mij geschapen zijt gij, want slechts legende is uw geboor- te. Uw wasdom wont gij staag uit mijn vermogen, uw geest bevrucht door deze ontvangenis, uw daagraad van mijn schaduw overtogen en door mijn licht getild uit elke duisternis. In dit erkennen rijst gij rein, gedragen door mijn herkennen, en verheerlijkt uit uw jeugd. Nu tekent gij de trage dagen met zegen, mijn gebenedijde bruid. Dit weze uw naam die voort uw naam zal wezen, sinds wij de wijde grens bereikten tussen dood en leven, waar verheerlijkt wij verrezen toen gij mij hadt ontvangen in uw schoot, waar geen herkennen mij nog was gebleven, waar uw erkennen beeld vond noch geluid, daar wij tezamen ademhaalden van een leven dat niet meer eindt, gebenedijde bruid. Vorige Volgende