Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 417] [p. 417] Christine D'haen Het bed Het breedgebouwde bed verkoren voor den nacht met blanke diepten op het milde lichaam wacht geborgen binnen 't hout, met wol en lijnwaadlaken behoedzaam dichtgedekt, om tussen slaap en wake een rijk en warm klimaat te voeden met zijn lust. Zo neemt gij mij, o hoog en effen bed met peluw waarin ik koel ontkleed, gehuld in luwen schemer als in een zuiver bad geleidelijk daal en rust. De dorst naar slaap ontluikt, de zachte bloem van vlees ontplooit haar bladen stil en laat de ziel gelijk een rijpe kelk ontbloot. Dan drinkt zij uit de kruik der nacht den vollen dronk der dromen die geneest. De langzame adem wordt gezogen tot den grond en weer geheven, wijl het aadmend lichaam deint, gelijk een waterteug tot in den sluimermond, tot in de ruime lucht die hem in zich verreint. Op de adem drijven diep en ver de dromen mee gevlochten door elkaar. Een inwaarts licht ontbrandt in den vervoerden geest; gesternten, dier en plant vermenigvuldigen zich als in een oude zee. Zo vloedt en ebt 't visioen voor 't dromend oog dat weent en na de tranen glimlacht in een nieuwen droom die onvoltooid gewist wordt uit het zicht, en vreemd verrijst het volgend beeld en zinkt reeds in den stroom. [pagina 418] [p. 418] Weer wordt het lichaam stil, als in een glanzend glas weerspiegelt zich de ziel in onbeweeglijk licht, alle andre ogen buiten de eigen ogen dicht. Dan is de slaap volmaakt alsof hij wakend was. De zon verstoort den nacht, de hemel voor het raam omvat het sterke bed. Eén eeuwig ogenblik zijn ziel en lichaam één met kussens, lakens, ik met alles, diep gedoopt in licht en wellust saam. Vorige Volgende