Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 385] [p. 385] [1953/7] Hubert van Herreweghen De toren Een toeë toren, in zichzelf besloten, geen oog in het melaats gezicht, door eeuwen en seizoenen onverdroten verpuind, en stomp en blind in 't licht, een zwart karkas, waarrond de winden huilen en 't onweer bliksemt, regen vlaagt, dat gore wind en vogelen bevuilen en door erosiewormen afgeknaagd; geen oog in het gezicht, maar binnen staat de aandacht strak en scherp gewet, bewuste wil van de gespannen zinnen op 't meten van een ongemeten tred, een klok, een ziel, een puur en stipt geweten, elke seconde van bewustzijn stil, wordt door de tijd van binnen uitgevreten, die eeuwig loopt en eeuwig haapren wil. Moeilijke zuiverheid, gedurig puren naar streng verlies en meest subtiel verval, het stof gaat op de wind verloren, de uren groeien tot een onmetelijk getal. [pagina 386] [p. 386] De boomgaard Het groene gras, waarop ik lag en sliep en wakker werd, omdat mij iemand riep, wordt blauw van lommer onder bomen, zilver en zwart en tot den einder diep. Genadig gras! Zo zal er Iemand komen eenmaal, die mij zal roepen uit mijn dromen, want wat is dit bestaan dan dunne slaap, en ik, hoe oud ook, lastig als een knaap, zal knorren op mijn stro, wentlen en woelen tot uw koud water, dood, mijn oog zal spoelen dat opengaat op eeuwge dageraad. Vorige Volgende