schappen, de tweede door bezinning over grote religieuze en nationale persoonlijkheden.
‘Reizende Zuidwaarts’ bevat gedichten over steden en landschappen in Sicilië. Spanje en Italië. Ze zijn meestal korte en charmerende scheppingen, bevallig om hun subtiel impressionisme, ontroerend om hun stemmigheid. Zelden weliswaar hoort men er diep gevoel in zinderen of openen ze aangrijpende geestelijke horizonnen. Van Wilderode is niet iemand die met volle geestdriftige ziel in een landschap opgaat, of het met scherp-onrustige geest doorkijkt, of die met grote spanningen van geest of hart tegenover het leven staat. Hij is veeleer iemand die langs de landschappen en levensverschijnselen heengaat, die op afstand als een gevoelig opmerker en mijmeraar de dingen in zijn persoonlijke stemmingswereld opvangt om ze daar te doordrenken met de dromerige weemoed van zijn psyche. Zijn reisindrukken zijn minder een dialoog met het leven en de werkelijkheden dan een materie die hem toelaat zijn innerlijke monologen van introverte gevoelsweemoed of gracieus-melodisch zelf-vermeien voort te zetten. Goethe, Shelley, Verschaeve, Unamuno of noem maar andere grote bewonderaars van het Zuiden of de Klassieke Oudheid zouden deze reiservaringen oneindig ruimer, groter, dieper hebben vertolkt. Zeker zouden geestelijke verdieping, gevoelsverbreding, het doorbreken van de intimistisch-subjectieve stemmingswereld van vage weemoed en maniëristisch troetelspel, Van Wilderode tot groter poëzie hebben geleid. Maar persoonlijk zie ik het leven en de kunst zo ruim, en in hun diversiteit zo onuitputtelijk, dat ik tussen Beethoven en Mozart niet objectief kan kiezen; alle zuivere kunstenaars en dichters hebben hun eigen volmaaktheid in zich en allen spreken tot ons op speciale momenten, in speciale fasen en verhoudingen van ons veelvuldige, onuitputtelijkrijke leven. Daarom houd ik ook graag van Van Wilderode's stemmingspoëzie als van een eigen volmaaktheid, die hij krachtens zijn eigen wezen ons schenken kan. Er zijn wel
hier en daar fouten of zwakke zijden aan te wijzen. Soms moet hij zich hoeden voor virtuositeit, voor het exploiteren van sommige beelden die wat te vaak terugkeren (‘sneeuwen’, b.v.) en ook mag hij zich niet laten gaan in een overdreven-gracieus maniërisme, dat wat te kunstmatig aandoet. Maar de meeste van deze gedichten zijn fijne werkstukjes van bekoorlijke, impressionistische, melodieuze stemmingskunst, en op een paar plaatsen doet de dichter trouwens een poging om zich uit zijn schuwe intieme wereld van zelfmijmering en koestering los te werken ten einde rechtstreeks het leven, de mens, de werkelijkheid te ontmoeten
Menselijk belangrijker is de afdeling ‘Ter Gelegenheid’, waarin de dichter vooral naar aanleiding van recente gebeurtenissen zich confronteert met grote nationale of christelijke figuren: de Paus n.a.v. het Heilig Jaar, Gezelle, Dosfel, Streuvels, enz. Hier is de dichter er het best in geslaagd aan zijn stemmingswereld te ontsnappen en naar grote, algemene, diep-menselijke levenswaarden te tasten. Zijn ‘Vader der Una Sancta’ gaat naar een universele grootheid toe, het is misschien nog iets te maniëristisch om een volmaakt-groot gedicht te zijn, maar het is zeker een der meest zuivere, ontroerende en levensrijke gedichten die in de jongste jaren in ons taalgebied werden geschreven. Ook zeer mooie gedichten als ‘Dosfel’ en ‘De Rozas’ wijzen uit dat Van Wilderode in die richting, naar de verruiming en verdieping van zijn gevoels- en verbeeldingsleven toe, nog prachtige resultaten zal kunnen bereiken.
Het is al even onmogelijk voor een waar dichter zich te dwingen als voor een plant niet natuurlijk te groeien. Maar Van Wilderode heeft ons hier overtuigd, dat hij, met zijn bizonder en soms buitengewoon talent tot dichterlijke taalschepping, traag en rustig groeiend is naar een ruimer en (in de beste zin) objectiever, dus algemener dichterschap, waarin steeds rijkere volheid van ziels- en levenservaring wordt betrokken.
Van uit het standpunt van de strict-poëtische ervaring gezien, en daarbij mijn aandacht toespitsend op de vernieuwingsmogelijkheden van Van Wilderode in de poëtische visie, intereseerden mij vooral het inleidend gedicht van deze bundel en ook het laatste, ‘Het Gedicht’, dat zeer subtiele, geraffineerde en mysterieuze regels bevat.
Mogen in Vlaanderen en Nederland de liefhebbers van poëzie deze dichtbundel genieten als iets van het weinige werkelijk goede, dat de jonge Vlaamse poëzie bieden kan.
A. WESTERLINCK.