Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Mr. F. van der Elst
| |
[pagina 245]
| |
een indrukwekkende en boeiende verschijning in het Europese geestesleven der XIXe eeuw en onze aandacht waard. Donoso heeft tijdens zijn leven een belangrijke evolutie doorgemaakt die in 1848 culmineerde in een geestelijke crisis. Aanvankelijk ondergaat hij in sterke mate de invloed van de liberale tijdstromingen, voornameljk de invloed van de Franse doctrinairen, Benjamin Constant, Royer-Collard, Guizot. Hij behoort tot de ‘moderados’, de partij der gematigde liberalen. Zijn Considerationes van 1834 zijn een scherpe aanval op de politiek der Heilige Alliantie. De akten van het Wenercongres zijn voor hem ‘un monumento de innoble opresion, de cobarde tirania’. Van het goddelijk recht der koningen is hij een fel bestrijder en hij verdedigt het recht op revolutie ten overstaan van despotisme en tyrannie. In deze geest begroet hij met sympathie de Belgische revolutie van 1830, doch hij beschouwt ze als mislukt omdat uiteindelijk de grote mogendheden hun wil opgedrongen hebben wat betreft de grondwet en de keuze van het staatshoofd. In een reeks lessen over publiek recht gegeven in het Ateneo te Madrid in de winter 1836-37 zet Donoso uitvoerig zijn opvattingen uiteen. Volkssouvereiniteit en goddelijk recht der koningen zijn voor Donoso beide even verderfelijke principes die moeten leiden tot onbeperkte macht en despotisme. Daartegenover stelt hij het principe van de souvereiniteit van het verstand; het vertegenwoordigend stelsel dat de macht in de handen legt van de verstandigsten door een beperkt kiesrecht is het beste. Donoso hecht een doorslaggevende waarde en betekenis aan het menselijk verstand en oefent dan ook kritiek uit op de Franse traditionalistische school, meer bepaald op de Bonald, wiens opvatting over de onmacht van de menselijke geest en de noodzakelijkheid der Openbaring hij bestempelt als strijdig met vrijheid en verstand. De Franse revolutie noemt hij ‘magnifica’ en ‘sublime’: hij ziet in haar de scheppende kracht waaruit de meest volmaakte vorm van regering kon geboren worden, ‘el Gobierno representativo’. Toch aanvaardt hij reeds de dictator die de revolutie beheerst en de orde herstelt: dit is ‘una exception terrible’. Het is evenwel geen uitzondering op het principe der souvereiniteit van het verstand: gans het verstand der natie is immers op dit kritisch ogenblik in de dictator samengetrokken. Donoso laat zich dan waarderend uit over Caesar en Napoleon. In zijn ‘Lecciones de Derecho politico’ vermeldt Donoso reeds J.-B. Vico en is diens invloed merkbaar. In 1838 wijdt hij een bewonderend essay aan deze merkwaardige figuur en zijn wijsbegeerte der geschiedenis. Reeds van deze jaren af is er een innerlijke evolutie merkbaar bij Donoso die o.m. tot uiting komt in de ‘Considerationes sobre el Cristianismo’, geschreven in de laatste maanden van 1838, na het essay over Vico, en waarin hij het rationalisme der XVIIIe eeuw afwijst. In de ‘Bosquejos historicos’ van 1847, zijn de opvattingen van Donoso reeds fel geëvolueerd. Beslissend voor hem is het jaar 1848, het jaar van de Februari-revolutie in Frankrijk en de onlusten over gans Europa: deze ge- | |
[pagina 246]
| |
beurtenissen maakten op hem een diepe indruk. De liquidatie van de monarchie in Frankrijk acht hij een zeer kenschetsende aanduiding voor de politieke evolutie in Europa. Hij is thans overtuigd dat de definitieve botsing tussen de krachten van rechts en de krachten van links voor de deur staat. Hij herziet al zijn opvattingen. Deze omkeer gaat gepaard met een godsdienstige verdieping. ‘Yo siempre fui creyente en lo intimo de mi alma, pero mi fe era estéril, porque ni gobernaba mis pensamientos, ni inspiraba mis discursos, ni guiaba mis acciones’ schrijft hij zelf. Kenmerkend is reeds zijn ‘Discursio académico sobre la Biblia’ (1848) Op 4 Januari 1849 houdt hij in het parlement zijn ophefmakende rede ‘sobre la Dictadura’; het volgend jaar, op 30 Januari 1850, spreekt hij er zijn rede uit over de situatie in Europa. Dit zelfde jaar schrijft hij zijn ‘Ensayo sobre el Catolicismo...’ dat in 1851 gelijktijdig te Madrid en te Parijs (in Franse vertaling) verschijnt. Daarop volgen nog belangrijke brieven, o.m. de beroemde brief aan kardinaal Fornari, de pauselijke nuntius te Parijs, van 19 Juni 1852. In deze stukken vinden wij meesterlijk de levensbeschouwing, de staatsfilosofie, de opvattingen van Donoso uiteengezet en verdedigd. Van zijn jeugdopvattingen heeft Donoso zich ver verwijderd: hij keert zich thans tegen Guizot en het liberalisme, zoals hij zich ook tegen Proudhon en het socialisme keert. Zijn opvattingen zijn thans in vele opzichten verwant met deze der Franse traditionalisten, de Bonald, de Maistre. In hoever hier van rechtstreekse invloed kan gesproken worden is moeilijk uit te maken, omdat Donoso onder de invloed staat van St Augustinus en Bossuet. Zijn verering en de bewondering voor die twee genieën is zeer groot: Sint Augustinus is voor hem ‘el mas bello de los ingenios y el mas grande de los doctores, hombre en quien tomo carne el Espiritu de la Iglesia’. In Bossuet ziet hij ‘el ultimo padre de la Iglesia’. Zij zijn de twee grote voorbeelden, die hij erkent als leermeesters. De katholieke wereldbeschouwing, die door Donoso schitterend verdedigd wordt, in volle bewustzijn van hare radikale en onverzoenbare tegenstelling tot de tijdsgeest, is dan ook deze van St Augustinus, van de Civitas Dei. De grote zuilen waarop deze wereldbeschouwing rust zijn: de geopenbaarde godsdienst, de betekenis van de zondeval, de rol der genade, de tussenkomst der Voorzienigheid in de wereld. De geschiedenis wordt dan ‘het verhaal van de gebeurtenissen die de inzichten van God tegenover de mensheid doen uitkomen en de verwezenlijking hiervan in de tijd, hetzij door Zijn rechtstreekse en mirakuleuze tussenkomst, hetzij door de vrijheid van de mens’. De geschiedenis is dan ook voor hem niet te begrijpen zonder de theologie, zonder de genade en de goddelijke voorzienigheid. Alle beginselen van filosofische en historische kennis wortelen in de openbaring. Vandaar de onvervangbare waarde van de Bijbel, het boek waarin z.i. alle wetenschappen vervat zijn van voor dat zij als wetenschap bestonden. Het geloof aan de Bijbel gaat bij Donoso zo ver dat hij het verhaal van de bijbel als grondslag neemt voor | |
[pagina 247]
| |
zijn theorie over de ontwikkeling der maatschappij: in de geschiedenis van Abel en Caïn meent hij het bewijs te vinden dat herders en landbouwers naast mekaar verschenen zijn in de evolutie der samenleving. Ook beschouwt hij de politieke instellingen der Joden als de meest volmaakte der oudheid en het Joodse volk als bewaarder van het zuiverste begrip van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid onder de mensen. Alleen Jodendom en Christendom zijn onsterfelijk in de geschiedenis omdat zij de depositarissen zijn van de geopenbaarde waarheid. Iedere beschaving is volgens Donoso de weerspiegeling van een theologie en aan de basis van elk politiek probleem ligt een theologisch probleem. Het eerste probleem dat moet opgelost worden bij het bestuderen van de menselijke samenleving is dit van de natuur van de mens: is de menselijke natuur goed, gezond, of is zij ziekelijk slecht? Welnu het antwoord op deze vraag behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de Kerk, van de theologie. De mens is zondig en zwak. De menselijke natuur is getekend door de zondeval, de mens is een gevallen schepsel. De enige adeldomtitel die het menselijk geslacht bezit is de incarnatie van de Zoon Gods: ‘El gloriosisimo misterio de la encarnacion del Hijo de Dios es el unico titulo de nobleza que tiene el género humano’. Donoso laat niet af de radicale en onoverwinnelijke onmacht van het menselijk geslacht te onderlijnen. Hij laat zich graag zeer misprijzend uit over de mens: om de menselijke laagheid uit te drukken, zegt hij, ontbreken de woorden in de talen der mensen. Alleen door het Geloof, door de Genade kan de mens gered worden. De mensheid zonder God is het laagste, het verwerpelijkste dat er op aarde bestaat: ‘No sé si hay aljuno debajo del sol mas vil y despreciable que el genero humano fuera de las vias catolicas’. Het pessimisme van Donoso is dan ook verschrikkelijk: hij ziet in de moderne dwalingen al de kenmerken die de apocalyptische tijd aankondigen. Hij twijfelt aan de mogelijkheid van een terugkeer tot de orde, die slechts mogelijk is door een terugkeer tot de godsdienst, want hij kent geen voorbeeld van een volk dat terugkeerde tot het geloof na het te hebben verloren. In de grond is het pessimisme van Donoso overigens geenszins toevallig, het maakt deel uit van zijn visie op de strijd tussen goed en kwaad in de wereld. Deze strijd is voor hem in een beslissend stadium getreden. Donoso leeft in de verwachting van een naderende katastroof. Alleen de Kerk kan met de bovennatuurlijke hulp van God orde brengen in de menselijke samenleving. Het katholicisme is de beschaving zelf. Daarbuiten is er voor hem geen beschaving, is er alleen de zonde en de wanorde als gevolg van de zonde. De dogma's van de Kerk vormen het wetboek dat de menselijke samenleving moet beheersen: het dogma van de goddelijke voorzienigheid, het dogma van de menselijke vrijheid, het dogma van de zondeval en zijn gevolgen, het dogma der Verlossing, enz... De katholieke levensbeschouwing, gegrond op de geopenbaarde waarheid, moet de grondslag vormen van de maatschappij. Donoso aanvaardt derhalve geen vrijheid, geen | |
[pagina 248]
| |
tolerantie, noch op godsdienstig, noch op politiek gebied. De intolerantie is niet alleen een godsdienstig dogma maar ook een politiek. De leugen, de onwaarheid heeft voor hem geen recht op bestaan en het Gezag heeft de plicht het principe waarop het berust buiten betwisting te stellen. Geen mens heeft uit zich zelf gezag over een ander mens. Alleen macht kan hij hebben. Het gezag vindt zijn oorsprong in God: de vorst regeert in naam van God en het is aan God dat de mens gehoorzaamt in de persoon van de vorst. De mens moet alleen aan God gehoorzamen. De idee zelf van het gezag is van katholieke oorsprong (‘La idea de la autoridad es de origen catolico.’). De monarchie is dan ook in de opvatting van Donoso een sublieme instelling, ‘zonder dewelke er geen vrijheid of rust is in de maatschappij der mensen’, zij is daarenboven ‘de zuiverste uitdrukking van het recht en de bron van het leven’. De dictatuur kan in zekere omstandigheden ook een legitieme, goede en nuttige regeringsvorm zijn. Men kan het als een wet van de geschiedenis beschouwen dat al wat in de massa is, op een meer perfecte wijze in een aristocratie is en nog meer perfect in één persoonlijkheid. Men overwint de revolutie niet door toegevingen, en liever dan de dictatuur van beneden, van de massa, kiest Donoso de dictatuur van boven. Hij is van oordeel dat de monarchie in het stadium waarin Europa getreden is afgedaan heeft en dat er slechts één mogelijkheid meer open blijft: de dictatuur. Het ogenblik der souvereine beslissing is volgens hem aangebroken, waardoor een einde gesteld wordt aan de ijdele discussie. Samen met de dictatuur verheerlijkt hij het beroepsleger en de soldaat. Voor de massa heeft Donoso slechts diep misprijzen en medelijden. Het lot van het mensdom schildert hij in de grauwste kleuren. We kunnen nog even de opvatting van Donoso over het eigendomsrecht vermelden, hij verdedigt het in de vorm van het majoraat en het kloosterbezit. Zijn opvatting over de oorlog is even onthullend: het is een ‘element van beschaving’, algemeen, noodwendig verschijnsel, zodat het anatheem tegen de oorlog als dusdanig in strijd is met de wijsbegeerte en de godsdienst. In de geest van zijn totalitair katholicisme trekt Donoso ten strijde tegen de moderne dwalingen: liberalisme en socialisme. Daarbij is het hem duidelijk dat de eigenlijke vijand het socialisme is, dat het liberalisme zal overwinnen omdat dit laatste geen theologie heeft en iedere beslissing ontwijkt in ijdele discussie. De oorsprong van deze dwalingen moet gezocht worden in godsdienstige dwalingen: het kernpunt is het probleem der zonde en der menselijke natuur. In de negatie van de zonde ziet Donoso de wortel van het atheïstisch socialisme, dat dus wel een theologie heeft: ‘una teologia satanica’. In zijn brief aan kardinaal Fornari heeft Donoso een opsomming gegeven van de voornaamste dwalingen en hun gevolgen: ‘Vooropgesteld de negatie van de zonde, worden o.a. volgende zaken geloochend: dat het tijdelijk leven een leven is van uitboeting en dat de wereld waarin dit leven doorgaat een vallei van tranen moet zijn; dat het licht der | |
[pagina 249]
| |
rede flauw is en wankel; dat de wil van de mens krank is; dat het genot ons gegeven geweest is als bekoring opdat wij ons zouden bevrijden van zijn aantrekking; dat de smart een goed is, om bovennatuurlijke reden aanvaard met een vrijwillige aanvaarding; dat de tijd ons gegeven geweest is voor onze heiliging; dat de mens nodig heeft te worden geheiligd.’ ‘Deze ontkenningen vooropgesteld zijnde, worden o.a. volgende zaken beweerd: dat het tijdelijk leven ons gegeven geweest is om ons te verheffen door onze eigen krachten en bij middel van een onbeperkte vooruitgang, tot de hoogste volmakingen; dat de plaats waarin dit leven wordt doorgebracht grondig kan en mag veranderd worden door de mens; dat aangezien de menselijke rede gezond is er geen enkele waarheid is die zij niet kan bereiken en dat wat de rede niet kan bereiken geen waarheid is; dat er geen ander kwaad bestaat dan datgene wat de rede ons zegt zonde te zijn, d.w.z. dat er geen ander kwaad is en geen andere zonde dan het filosofisch kwaad en de filosofische zonde; dat de wil van de mens van zich zelve uit recht zijnde, niet meer moet recht gemaakt worden; dat wij de smart moeten vluchten en het genot moeten zoeken; dat de tijd ons gegeven geweest is om van de tijd te genieten, en dat de mens goed is en gezond uit zichzelve.’ Al deze dwalingen leiden dan volgens Donoso Cortès tot een reeks valse toepassingen in de praktijk, o.m. de vergissing die bestaat in het bevestigen van de suprematie van het verstand, en waarin hun oorsprong vinden ‘de parlementaire monarchieën met hun cynskiezers, hun scheiding der machten, hun vrijheid van pers en hun onschendbare tribune’, verder ‘het algemeen stemrecht en het republikeins systeem’. Het enig doel van de Staat is ten slotte nog: de voldoening van alle begeerten. De grond van alle verwording is de negatie van de ware orde, die hij bepaalt als volgt: de hiërarchische superioriteit van het Geloof boven het Verstand, van de genade boven de vrije wil, van de Voorzienigheid boven de menselijke vrijheid van de Kerk boven de Staat, met één woord: van God boven de mens. Van het herstel dezer principes hangt de toekomst der maatschappij af, zegt hij, en het is het recht en de plicht der Kerk deze waarheid voor te houden, dit onderwijs te geven. Daartegenover bestaat er geen vrijheid, want de dwaling heeft geen recht op bestaan. Door bemiddeling van Veuillot had Donoso zijn ‘Ensayo’ onderworpen aan het oordeel van de theoloog Melchior du Lac en met diens aanmerkingen ook rekening gehouden. Na de publicatie werd hij evenwel aangevallen door de vicaris generaal Gaduel, die in feite sprak namens de bisschop van Orléans, Mgr Dupanloup. Donoso wendde zich dadelijk tot de Paus in een brief, waarin hij de Kerk van Frankrijk in beschuldiging stelt en de democratische geest aanklaagt. Het antwoord van de Paus kwam onder de vorm van een artikel in de Civilta Cattolica, waarin Donoso verdedigd wordt tegen de aanvallen van Gaduel. In deze gebeurtenissen mag men ongetwijfeld de voorgeschiedenis zien van de Syllabus van Paus Pius IX van 1864. Al leven wij thans in een andere geest en in andere tijden, toch maakt | |
[pagina 250]
| |
Donoso Cortès nog indruk: hij weet zijn overtuiging te verdedigen met een nooit falende slagvaardigheid, met een geestesscherpte en in een stijl die bewondering afdwingen. Hij was onmiskenbaar een groot redenaar. Zeker behoort hij tot het ras der groot-inquisiteurs! Terwijl hij voor de bourgeoisie - deze ‘classa discutidora’ zoals hij ze kenschetst - als draagster van het liberalisme slechts misprijzen over heeft, ontwaart hij daarentegen in het atheïstisch-anarchistisch socialisme de doodsvijand van het Geloof en de Kerk en dus van de orde. Proudhon is voor Donoso een anti-christ, een duivel. Proudhon heeft daarmee gelachen en zinspelend op de inquisitie en de brandstapel heeft hij Donoso toegeroepen: ‘allume’. De tegenspeler voor Donoso was inderdaad nog Proudhon. Het communistisch manifest van Marx en Engels is van 1848, doch Donoso kende het nog niet: het was nog geen historisch document geworden. Het Ensayo is volgens Schramm ‘den schärfsten Angriff des europäischen gegenrevolutionären Denkens katholischer Deszendenz gegen den doktrinären Liberalismus und den frühen, noch nicht marxistischen Sozialismus’Ga naar voetnoot(1). Donoso was diep onder de indruk van de revolutionnaire geest die over de wereld waaide. Toch is er iets impressionants in zijn profetie dat de komende grote socialistische revolutie in St Petersburg zou uitbreken, en niet te Londen, en dat de beslissende gebeurtenis het samengaan van socialisme en slavendom zou zijn. Omwille van deze voorspelling heeft Carl Schmitt hem ‘ein politischer Denker von seltener Fähigkeit’ genoemdGa naar voetnoot(2). Men heeft wel eens kritiek uitgebracht op de houding van Donoso, die in gebreke zou gebleven zijn bij de verwezenlijking van zijn opvattingen. Men beweert dat het hem mogelijk zou geweest zijn de macht in Spanje tot zich te trekken. Hij heeft een ministerzetel geweigerd en zijn benoeming tot gezant te Parijs kan gezien worden als een vlucht voor de verantwoordelijkheid. Daartegenover staat het diepe, vreselijke pessimisme van Donoso, die niet meer geloofde in de mogelijkheid de evolutie tegen te gaan. Reeds in zijn grote rede over de dictatuur verklaarde hij uitdrukkelijk dat hij zich niet geroepen achtte dictator te worden. De uitgever der verzamelde werken, Prof. Dr Juan Juretschke, heeft er in een nota terloops, maar zeer terecht, op gewezen dat Donoso, met Kierkegaard, Marx en Burckhardt behoort tot de grote ‘Verneiners’ van de geest hunner eeuwGa naar voetnoot(3). Vooral de vergelijking met de grote Deen is in sommige opzichten interessant. Hoezeer ze ook van mekaar verschillen voor wat gees- | |
[pagina 251]
| |
telijke traditie betreft, zijn er toch merkwaardige punten van overeenkomst. Bij Kierkegaard treft ons diezelfde strenge, diep religieuze levensbeschouwing die hem er toe brengt het dilemma te stellen: christen - antichristen. Men moet volwaardig christen zijn en het christendom beleven of men moet het bestrijden. Een gruwel is voor Kierkegaard hetgeen hij noemt het officiële christendom dat in zijn ogen de negatie is van de geest van het ware christendom, van het Nieuw Testament en dus een leugen. Ook Kierkegaard beklemtoont de gevolgen van de erfzonde voor de menselijke natuur en wantrouwt het menselijk verstand. Dit grondig pessimisme culmineert ten slotte bij Kierkegaard in de haast waanzinnige thesis: het Christendom van het Nieuw Testament bestaat niet, heeft nooit bestaan. Donoso is een van de laatste grote vertegenwoordigers van een katholieke levensbeschouwing, waartegenover wij in onze tijd wel zeer vreemd staan. De geestesstromingen waartegen Donoso in zijn tijd een, naar zijn inzicht hopeloze, strijd voerde, hebben ook het katholieke denken in dergelijke mate beinvloed dat de levensbeschouwing van de katholieken van onze tijd in de ogen van Donoso geen genade zou gevonden hebben. Van de geest van de Syllabus zijn wij onbetwistbaar afgeweken. Donoso Cortès is dus een ‘historische’ figuur geworden. Maar wij kunnen toch de vraag stellen: hoe het te verklaren is dat Donoso niet helemaal vergeten is in een tijd, die zo ver verwijderd is van zijn geest en zijn levensbeschouwing? Komt hier niet tot uiting het heimwee naar een ‘totalitaire’ levensbeschouwing in een tijd van geestelijke en morele ontwaarding, een tijd die geen enkele zekerheid meer biedt, geen enkel geestelijk houvast? In naam van de vrijheid worden thans alle levensbeschouwingen op dezelfde voet gesteld, de leugen op dezelfde voet als de waarheid; dus is er geen volstrekte waarheid meer. Onze maatschappij heeft geen geestelijke grondslag meer die boven elke betwisting verheven is. Het Recht bestaat niet meer: de machthebbers scheppen hun recht naar hun eigen belang. Het recht moet wijken voor de werkelijkheid der feiten die door ons geschapen wordt, verklaarde de heer P.H. Spaak. Een plechtige verklaring van de Rechten van de Mens, die men morgen met de voeten treedt en overmorgen naar beliefte afschaft of wijzigt, biedt geen houvast, geen levensbeschouwing. Ook de linkse theoretici van de democratie - o.a. Ferrero en Schumpeter - geven er zich rekenschap van dat het zó niet verder kan, dat de vrijheid zonder andere normen geen levensbeschouwing is waarop een maatschappij gebouwd wordt, dat minstens de levensbeschouwing, waarop de maatschappij gebouwd is, buiten betwisting moet gesteld worden. Wij staan hier voor zeer ernstige problemen, de fundamentele problemen van onze samenleving, en het is een hulde die wij aan Donoso Cortès kunnen brengen, een eeuw na zijn overlijden, te erkennen dat hij reeds deze problemen gesteld heeft en er zijn oplossing aan gegeven. |
|