Doch zulks is dan weer in tegenspraak met wat de uitgever op de flap van het kaft de goedgelovige lezer poogt wijs te maken.
Om man en paard te noemen: ik heb het over ‘Meester Groenevelt’ van Aster Berkhof, het eerste deel van een diptiek waarvan het vervolg wordt aangekondigd onder de titel: ‘Jongensstad op de Kim’. Laten we elkaar goed verstaan: ‘Meester Groenevelt’ heeft ontegensprekelijk kwaliteiten, en als ik het boek neem louter voor wat het is, d.w.z. feuilleton, dan zeg ik van harte proficiat! Ik heb altijd andere volkeren, inzonderheid de Engelsen benijd, omdat zelfs hun meest onbenullige stories in magazines nog netjes en proper geschreven zijn, terwijl dergelijke schrifturen ten onzent doorgaans een graad van stunteligheid bereiken die aan het analfabetisme grenst. Aster Berkhof, die een hogeschoolgediplomeerde is, kan men zoiets niet ten laste leggen. Ik denk dat hij in Vlaanderen zowat de enige gestudeerde is die het genre exclusief beoefent. Dient het dan verwondering te baren dat hij kwam, zag en overwon? Doch abstractie makend van zijn uitzonderlijke positie, moeten we zeggen dat hij het werkelijk met brio doet. Niet alleen zijn taal is correct en vlot, doch hij weet ook met zwier een verhaal op te bouwen, situaties aaneen te schakelen, een ontknoping aan te voeren, kortom: hij kan een fabel componeren en deze in een aanvaardbare vorm aan de man brengen. Ik geef toe dat het geen geringe verdiensten zijn en dat velen het hem niet zullen nadoen. Maar ook... niet wíllen nadoen. Omdat ze er eenvoudig geen behoefte aan hebben fabeltjes te vertellen ter oppervlakkige verpozing na de dagtaak. Het is dus een geluk dat er toch iémand is die zich deze sociale plicht heeft aangetrokken en we zijn er hem dankbaar voor, want met zijn zeer diverterende verhalen heeft Aster Berkhof ongetwijfeld heel wat vunzige rommel buiten de deur gehouden. Tot daar is dus alles volmaakt in orde.
De schoen begint pas te nijpen waar de uitgever dit verdienstelijk mengelwerk tot de hoogste toppen der literatuur wil optillen en ons aldus knollen voor citroenen verkopen. ‘Zelden - zo wordt er op de flap gezegd - werd in onze literatuur de ontleding van het gemoedsleven der aankomende jeugd met zo'n klaarheid en scherpte en wellicht nooit met zoveel liefde doorgevoerd’. En het gaat crescendo: ‘Aster Berkhof heeft hier accenten gevonden van bitterheid, ergernis en zielegrootheid die van dit boek een groot boek maken’. Er is verder sprake over ‘innerlijke spanning’ en ‘opmerkelijk boeiende stijl’ en tot slot heet het dat de schrijver een rasecht verteller is, omdat alles ‘er zo vanzelfsprekend, zo moeiteloos (in) verhaald’ is! Inderdaad, doch dáár schort het hem juist! Het is alles té vanzelfsprekend, té glad en té moeiteloos om maar één enkel ogenblik van stijl, en innerlijke spanning, en persoonlijkheid, en literatuur te kunnen gewagen! Het is de stijl van een perfect schoolopstel: met alle zinnen even correct en zouteloos, met voor elk naamwoord een passend bijvoeglijk naamwoord, met bij iedere gelegenheid een netjes ingelaste beschrijving, ook als die er volstrekt niets te maken heeft, en alles, ook het onbelangrijkste, zo hopeloos volledig gezegd en uitgerafeld dat het gruwelijk vervelend wordt en men zich gaat afvragen of De