Mijnheer Dujardin is uit de kring van zetel en tafel getreden en klopt de hoofdonderwijzer kalmerend op de schouders: ‘Ik dank U, meester, ik dank U, maar vergeet niet dat het genoegen helemaal voor mij is...’. Zijn vingeren kruipen onder zijn brilleglazen en vegen er een paar tranen weg, waarschijnlijk gedateerd: Nuits St. Georges 1934. ‘Neem dit van mij aan, meester, als blijk van dank en waardering; - al heb ik veel slaag van U gekregen in den tijd, - hier...’ Mijnheer Dujardin heeft de cederhouten kist havannah's genomen en duwt ze in de onzekere handen van de hoofdonderwijzer. ‘Hier mijn beste Havannah's, een herinnering aan onze twintigjarige vriendschap, rook ze, op ons beider welzijn, maar één ding wil ik u vragen, bezorg me de kist terug, het is een specialiteit cederhout waarin de sigaren met de dag beter worden gelijk nonnekens in hun klooster... En goede sigarenkisten uit cederhout en goede nonnenkloosters, waar vindt ge ze nog, lieve vriend... hi, hi, hi...’.
Waar vindt ge ze nog, de echte cachetten tegen bloedsopdrang, de beproefde cachetten uit de goede oude tijd?
Amalia Dujardin knijpt een citroen uit. Sinds weken ligt de rentenier te bed. Onder zijn ogen hangen purperen halvemaantjes en zijn neus is een netwerk van fijne aders. Op de weinige ogenblikken dat Dujardin op de stoel moet, zwellen zijn voeten tot kussentjes en wanneer hij opnieuw te bed ligt, hijgt hij moeilijk, gelijk na zware arbeid. Het gaat de Dujardin's niet voor de wind de laatste maanden. Madame Dujardin leeft nog alleen op haar zenuwen; zij lijdt aan 'n ernstige hartziekte en moet ontzien worden op alle mogelijke manieren. Zij mag niet weten dat de wisselagent slecht nieuws getelefoneerd heeft, zij mag niet vermoeden dat het met Dujardin verkeerd zou kunnen aflopen. Zij is een oude vrouw die boven water gehouden wordt door de zuiver-materiële zorgen van haar huisgenoten en zou verkwijnen op enkele dagen, indien er aan Mijnheer Dujardin, die toevallig ook haar man is, iets miskwam. Zij reageert op niets meer dan op leven en dood. Veel spel zal de dood met de Dujardin's niet hebben. Twee ongehuwde, verzuurde dochters, Amalia en Thérèse, doen het huishouden; twee die dichtgeknoopt van kop tot teen hun dromen, samen met de kervel, in oneindig-kleine stukjes hebben gehakt. Er werd nooit hard geroepen, hartstochtelijk gesnikt of luid gelachen in het grote huis, maar de menigvuldige kluts-, schraap-, slag-, kis- en kookgeluidjes die een verzorgde keuken kenmerken, zijn er niet van de lucht. Spijs en drank moeten soms de minnaar vervangen.
Amalia tot Thérèse: ‘Vader gaat zienderogen achteruit. Wat hangt er allemaal nog boven ons hoofd en waar hebben we 't verdiend? Ik heb het altijd gezegd: loop rond en kijk naar niets om en er zal U niets gebeuren, maar doe uw plicht als braaf, eerlijk meisje en alle mogelijke tegenspoed is voor u. Je laat vooral niets voelen aan moeder. Ze beluistert ons en kijkt heimelijk alle medicamenten na; 'k geloof dat ze stilaan haar verstand verliest...’. Op dit ogenblik komt Madame Dujardin de keuken