Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [1953/3] Marcel Coole Zomer De diepere lijnen langs mond en neus, het haar aan de slapen schaarser en witter, het weigerig worden van kans en keus, maar het hart dat niet dor wil zijn en bitter. Het hangt als een welp aan het boek en 't brood, de vrouw en de vriend, de lente en de winter, de zoekende geest, de drachtige schoot, en de kus die gloeit en schroeit als een splinter. De dagen krijgen een vollere kleur, en àlles heeft zin, óók 't vergankelijke, en feller dan ooit bons ik op de deur van 't leven, en het ontoegankelijke. [pagina 130] [p. 130] Vertrouwen Er is nog zoveel daadkracht in mijn stap, trots ergernis en spijt, leed en obstructie; er is nog steeds de mens, en de constructie van de wereld, en 't lied, de wetenschap. Mijn oor is nog niet doof, mijn blik niet dof, mijn ziel is nog één luide resonantie; ik wil dat op het laatste mijn kwitantie vol zegels staat, als bloemen in een hof. Ik ben nog steeds één felle wisselstroom die èlke richting uitgaat, zenuwachtig en bestendig. Nog ben ik een aandachtig leerling in de Grote School. En de droom, waar ik soms mee door d'avonduren hoepel als een knaap, houdt hart en geest jong en soepel. Vorige Volgende