Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 119]
| |
Bourgondiërs en Habsburgers ééngemaakte Nederlanden komen in opstand tegen het vorstelijk absolutisme van onze Spaanse soeverein Filips II; een lange strijd met wisselende kansen, doch die uiteindelijk tot het onverwachte resultaat leidt van een definitieve scheuring tussen de Zeven Provinciën van het Noorden en de Zuidelijke Spaanse Nederlanden. Voor het opstel van dit boekdeel heeft de redactie een beroep kunnen doen op enkele specialisten, die reeds ruime bekendheid in de Nederlanden bezitten. De politieke geschiedenis tot 1585 (val van Antwerpen) werd geschreven door Prof. L. Van der Essen en H.A. Enno van Gelder; van 1585 tot 1609 door Prof. L. Van der Essen, voor het Zuiden, en J.C.H. de Pater, voor het Noorden. De economische geschiedenis is opnieuw van de hand van Prof. J.A. Van Houtte voor het Zuiden en van Prof. T.S. Jansma voor het Noorden. De kerkelijke geschiedenis werd geschreven door Prof. L.E. Halkin voor het Zuiden en Prof. L.J. Rogier voor het Noorden. Pater J. Andriessen, s.j., en Prof. J. Presser belastten zich, beurtelings voor Zuid en Noord, met de culturele geschiedenis. Beide boekdelen worden afgesloten met een uitvoerig overzicht van de bronnen en de literatuur, die aan de basis liggen van onze kennis omtrent de overschouwde perioden. Het verzamelwerk ‘Vlaanderen door de eeuwen heen’Ga naar voetnoot(1), waarvan het tweede en laatste deel onlangs van de pers kwam, maakt feitelijk de derde druk uit van een gelijknamige publicatie, doch met een geheel vernieuwde tekst. De eerste oplage, die reeds vóór de eerste wereldoorlog (nl. in 1912-1913) het licht zag, werd destijds met zeer groot enthousiasme in Vlaanderen ontvangen. Wij weten niet of zulks andermaal het geval is, doch deze nieuwe prachtuitgave verdient het ongetwijfeld. De twee redacteurs, de heren M. Lamberty en R.F. Lissens, hebben, met behulp van een keure van medewerkers, Vlaanderens rijke verleden onder al zijn geestelijke en materiële uitzichten op weliswaar korte, doch uitstekende wijze weten te laten belichten. Een groot gedeelte van de stof werd begrijpelijkerwijze afgewerkt door kunst- en literatuurhistorici (de hh. Stan Leurs, Cl. V. Tréfois, J. Gabriëls, L. Lebeer, A. Stubbe, Aug. Corbet, L. Indestege, L. Grootaers, J. Van Mierlo, R.F. Lissens, V. Celen, e.a.); de ontwikkeling der wetenschappen werd nagegaan door Prof. L. De Raymaeker voor de Wijsbegeerte, Dr G. Schamelhout en Dr L. Elaut voor de Geneeskunde en Prof. A.J.J. van de Velde voor de natuurwetenschappen. Slechts drie vakhistorici werden aan het woord gelaten: Dr A. Mens, o. cap. voor de ontwikkeling van het godsdienstig leven; Dr L.Th. Maes voor de rechtsgeschiedenis en Dr Theo Luykx voor de politieke geschiedenis. 2. De Voorgeschiedenis: men heet het de tijd, waarover wij uitsluitend zijn ingelicht door materiële overblijfselen, die uit de bodem worden opgehaald en waarvan archeologen hun studie-object maken. Voor onze gewesten eindigde deze tijd met de komst van de Romeinse veroveraar Julius Caesar, die het | |
[pagina 120]
| |
eerste literair geschrift over de toenmalige bewoners onzer gewesten naliet. Onze streken waren echter van vóór Caesars komst de bakermat van opeenvolgende beschavingen, zoals blijkt uit de massa's bodemvondsten, die in onze musea, hoofdzakelijk in dat van het Jubelpark te Brussel, liggen opgestapeld. Dr M.E. Mariën, adjunct-conservator bij 't bedoelde museum, vatte het plan op om in twee lijvige boekdelen een synthese op te hangen van de onderscheiden kulturen, die alhier in de voorgeschiedenis hebben gebloeid. Het tweede deel, dat de jongste periode overschouwt, nl. van de opkomst der eerste landbouwers tot aan de komst van Caesar - gemeenlijk neolythicon en metaaltijdperk geheten - kwam nu reeds van de persGa naar voetnoot(1). Wij begroeten het als een vlot geschreven en rijk-geïllustreerd boekdeel, dat met behulp van foto's en hertekeningen de zeden, gewoonten en godsdienstige opvattingen van de op elkaar volgende bevolkingsgroepen van ons land duidelijk beschrijft. Zijn werk betekent ongetwijfeld een rijke aanwinst voor de Nederlandse historische literatuur betreffende onze voorgeschiedenis. 3. De Middeleeuwen: De studie van dit tijdvak van ons verleden, waarvoor sedert tientallen jaren talrijke en ijverige beoefenaars aan 't werk zijn, vond een nieuwe aansporing in de herdenking op 11 Juli 1952 van de 650e verjaardag van de Gulden Sporenslag, een van de hoofdmomenten uit ons nationaal verleden. Op kerkelijk en godsdienstig gebied vooreerst vragen enkele nieuwe publicaties onze volle aandacht. Van de hand van W. Nolet pr. en Dr P.C. Boeren verscheen een overzichtelijke studie over de Middeleeuwse kerkelijke instellingenGa naar voetnoot(2); een boek, dat door elke historicus, zelfs door elke ontwikkelde leek, die over de organisatie en de rol van de Kerk in de Middeleeuwen terdege wenst te worden ingelicht, met het meeste nut kan worden geraadpleegd. Aan de bekende Waals-Brabantse abdij van Nijvel, een van de oudste en invloedrijkste kloosterstichtingen op Zuidnederlandse bodem, werd door J.J. Hoebanx een uitvoerige en, door middel van talrijk onuitgegeven bronnenmateriaal, gans vernieuwde monographie gewijdGa naar voetnoot(3). Anderzijds bevat de rijke bundel studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen, die aan de Brugse geleerde Z.E.H. Michiel English werd opgedragenGa naar voetnoot(4), een groot aantal belangrijke bijdragen over Middeleeuwse parochie-Ga naar voetnoot(5) en kloosterstichtingen in de genoemde provincie. G. van Dievoet verrijkte onlangs de Nederlandse rechtshistoriographie met een zeer degelijke studie over de bekende ‘Somme rural’ van de 14e eeuwse | |
[pagina 121]
| |
gerechtsofficier uit Artesië, Jehan BoutillierGa naar voetnoot(1). Deze rechtspracticus is, als schrijver van een der belangrijkste Middeleeuwse ‘Coustumiers’, voor de rechtsgeschiedenis onzer gewesten van niet te overschatten betekenis geweest, vermits hij niet alleen een zeer bizonder tractaat schreef over het in zijn tijd geldende gewoonterecht, doch tevens daardoor op juristen uit latere eeuwen grote invloed uitoefende. Sedert Henri Pirenne heeft de economische geschiedenis van onze gewesten onafgebroken bedrijvige en zeer bevoegde beoefenaars gevonden. De op regelmatige afstand verschijnende losse bijdragen - die wij hier echter niet bespreken - van de Universiteitsprofessoren H. Van Werveke, J.A. van Houtte en Ch. Verlinden leggen hiervan duidelijk getuigenis af. Dat echter de publicaties van H. Pirenne zelf op het gebied van de economische geschiedenis nog steeds grote belangstelling wekken, bewijst het feit dat onlangs zijn nog verspreide bijdragen door E. Coornaert werden gebundeld en van een inleiding voorzien. Talrijke, niet altijd gemakkelijk bereikbare bijdragen, worden hier herdrukt en zo geklasseerd dat zij samen een goed overzicht geven van de economische geschiedenis der MiddeleeuwenGa naar voetnoot(2). De uiteenzetting van J. Stengers over de Joden in de Nederlanden tijdens de MiddeleeuwenGa naar voetnoot(3) biedt voor de economische geschiedenis van onze gewesten eveneens groot belang, echter hoofdzakelijk wegens de negatieve resultaten, die schrijver bereikte. Anders dan men zich zou kunnen indenken hebben de Joden op onze bodem toen zeer beperkte invloed gehad; in tegenstelling met wat zich bv. in het Rijnland voordeed, hebben hier de zg. Lombarden (uit Noord-Italië) hun op het stuk van de woekerhandel het gras onder de voeten weggemaaid. Het Gulden Sporenjaar 1952 gaf tenslotte aanleiding tot het uitgeven van drie wetenschappelijke studies, die gelukkig niet als doublures van elkaar moeten gelden, doch, integendeel, elkaar op zeer gelukkige wijze aanvullen. De historicus, die reeds van oude datum de gebeurtenissen rond 1302 als voorwerp van zijn opzoekingen nam, is Leo Delfos. Reeds in 1931 publiceerde hij een uitgave - in Nederlandse vertaling - van een groot aantal verhalende en diplomatieke bronnen onder de titel ‘1302 door tijdgenoten verteld’, een boekje, dat in Vlaanderen ruime verspreiding kende. Getrouw aan het door hem eertijds ingenomen standpunt, publiceerde hij nu een kritische studie, die wellicht wat te eenzijdig de nadruk leggen wil op het nagenoeg onafgebroken nationaal karakter van de gebeurtenissen rond 1302Ga naar voetnoot(4). Een studie van ondergetekende let vooral op de rol van de verschillende leden van het Dampierre-geslacht in de strijd ter verdediging van hun Vlaamse | |
[pagina 122]
| |
vorstendom. Zijn boek ontleent in hoofdzaak zijn belang aan de kritische behandeling van dit talrijk geslacht, waarmede zich tot nogtoe geen afzonderlijke studie had beziggehoudenGa naar voetnoot(1). In het werk van J.F. Verbruggen, ten slotte, wordt de nadruk gelegd op de militaire zijde van de gebeurtenissen rond 1302, zoals wij dit van een geschoold historicus, tevens beroepsmilitair, mochten verwachten. Van de Gulden Sporenslag zelf heeft hij wellicht het definitieve verhaal geschrevenGa naar voetnoot(2). 4. Moderne en Hedendaagse geschiedenis: In de lange reeks valse troonpretendenten in de loop der tijden neemt de Doornikenaar Perkin Warbeck, die zich tussen 1491 en 1497 liet doorgaan voor de jongste der twee vermoorde kinderen van de Engelse koning Edward IV van York, een zeer speciale plaats in. De strijd van deze avonturier uit Doornik tegen Hendrik VII Tudor, die hij uit naam van het geslacht York en met de steun van Margareta van York, weduwe van Karel de Stoute, van Maximiliaan van Oostenrijk en Jacob IV van Schotland, enkele jaren met wisselend succes voerde, wordt op boeiende wijze behandeld in een zeer recente publicatie van J.D. ChastelainGa naar voetnoot(3). Voor de kennis van de regering van Karel V in de Nederlanden hebben de studies van Jane de Jongh over de ‘Regentessen der Nederlanden’ ongemeen belang. Na hare studie over Margareta van Oostenrijk, van voor enkele jaren reeds, schonk zij ons onlangs een zeer interessante monographie over gouvernante Maria van Hongarije, zuster van Karel V, die haar broeder een kwarteeuws lang verving in de NederlandenGa naar voetnoot(4). In verband met de geschiedenis van Antwerpens bloeiperiode als grote handelsmetropool der 16e eeuw, verzuimden wij in onze vorige kroniek aandacht te vragen voor een zeer belangrijke studie van O. De Smedt over de rol van de Engelsen in de toenmalige handel op AntwerpenGa naar voetnoot(5). Van het einde der 15e eeuw tot in 1582, - het jaar, dat de Merchants Adventurers ten gevolge van Antwerpens verval naar Middelburg verhuisden - heeft de Engelse Natie te Antwerpen, hoofdzakelijk door de export van Engelse lakens, een zeer voorname rol vervuld. Het werk van O. De Smedt is een uiterst welgekomen parallelstudie van het vroeger verschenen boek van J.A. GorisGa naar voetnoot(6) over de rol van de Zuiderse kooplieden in onze handelsmetropool tijdens hare bloeiperiode. De 17e en latere eeuwen schijnen de belangstelling van onze historici nog | |
[pagina 123]
| |
steeds in mindere mate gaande te maken, althans wanneer wij oordelen naar het aantal in boekvorm verschijnende publicaties. Twee eminente geleerden houden zich desniettemin steeds onverdroten bezig met de studie van het Jansenisme tijdens de 17e-18e eeuwen. Pater Luciaan Ceyssens, o.f.m., die sedert jaren binnen- en buitenlandse archieven uitpluist en ons reeds een indrukwekkende reeks van belangrijke studies schonk in onderscheiden historische tijdschriften, liet een aantal van zijn bijdragen bundelen onder de titel ‘Jansenistica’Ga naar voetnoot(1). Wij mogen ongetwijfeld van deze ijverige en geleerde historicus, die professor is aan het ‘Pontificio Ateneo Antoniano’ te Rome, nog meer dergelijke bundels tegemoet zien. Zijnerzijds kwam de bekende historicus Pater L. Willaert, s.j., klaar met het derde en laatste deel van zijn uitvoerig repertorium van al de gedrukte geschriften, in verband met het Jansenisme hier te landeGa naar voetnoot(2). Dit levenswerk zal voor de verdere studie van het Jansenisme in de toekomst de grootste dienst bewijzen. Over de Oostenrijkse overheersing in de Zuidelijke Nederlanden gaf J. Smeyers in de Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding een belangwekkende kleine studie uit, die nieuw licht werpt op de taaltoestanden in onze gewesten tijdens de tweede helft der 18e eeuw. Zijn verhandeling over de Keizerlijke en Koninklijke Academie van BrusselGa naar voetnoot(3) liet nl. blijken dat het Nederlands alstoen vaker werd gebruikt als taal der wetenschap dan gemeenlijk werd aanvaard. Voor de economische en rechtsgeschiedenis van onze gewesten der jongste eeuwen biedt ten slotte het doctoraal proefschrift van P.A. BovardGa naar voetnoot(4), ingediend bij de Rechtsfaculteit te Lausanne, groot belang. In een klare en duidelijke uiteenzetting behandelt hij het probleem der vrije scheepvaart op de Schelde van de 16e eeuw af tot op onze dagen en iedereen weet dat sedert 1585 dit cruciaal vraagstuk de economische toestanden in de Nederlanden rechtstreeks heeft beïnvloed.
***
Dit kort overzicht over de jongste historische literatuur mogen wij niet afsluiten zonder de namen van twee eminente historici die ons in 1952 ontvielen, eerbiedig in herinnering te brengen. Op 2 Maart 1952 overleed te Leuven in de ouderdom van 73 jaar Z.E. Pater E. de Moreau, s.j. Hij was een van de grootste kerkhistorici aller tijden. Zijn reeds algemeen hooggeschatte werken over de abdij van Villers, over Sint- | |
[pagina 124]
| |
Amandus, over de Jezuïetenorde e.a. waren slechts voorbereidende studies voor zijn groot levenswerk, ‘Histoire de l'Eglise en Belgique’. Van de ontworpen zeven of acht delen kon hij er zelf slechts vier voleinden. Hem was nog gegund de drukproeven van het vijfde - dat zo pas van de pers kwamGa naar voetnoot(1) - te verbeteren en ook het zesde deel blijkt in handschrift nagenoeg klaar te liggen. Wij menen dat reeds posthuum van zijn hand nog een mooi synthetisch werkje over de oudste geschiedenis der Belgische abdijen van de pers werd gehaaldGa naar voetnoot(2). In Pater Moreau verliezen wij een van de degelijkste en vruchtbaarste historici, die ons land ooit kende. Op 10 November 1952 look, eveneens te Leuven, voor eeuwig de ogen, in de ouderdom van 65 jaar, de hoogstaande wetenschapsmens en allertoegewijdste professor Kan. A. De Meyer. Behalve zijn magisterthesis over het Jansenisme in Frankrijk had hij geen andere lijvige werken doen verschijnen. Hij besteedde evenwel al zijn kostbare tijd aan de ‘Revue d'histoire écclésiastique’, het ‘Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastique’, en in de eerste plaats aan de opleiding van jonge historici aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Deze stoere, tevens aristocratische Vlaming uit Hamme heeft op generaties van jonge historici een nimmer uit te wissen invloed doen gelden. Zijn talrijke leerlingen zullen in hem niet slechts een uiterst beslagen leermeester blijvend vereren, maar evenzeer de diepste achting bewaren voor de fijnzinnige humanist, die prof. Kan. De Meyer in zijn helaas te kort leven steeds is geweest. |
|