‘Tu peux te tirer quand tu le veux. Quand tu en auras marre de nous autres et de l'usine, tu t'habilles avec une robe noire et tu repars dans une paroisse ou dans une école de curés. Tu es pareil au fils du patron qui se croit ouvrier parce qu'il fait un stage. Quand on sait qu'on peut en sortir, ça change tout’. De echte proletariër sleept bovendien ook vrouw en kinderen achter zich. De arbeider-priester riskeert dus noch werkelijk priester noch een echte arbeider te zijn. De held van Cesbron slaagt er echter in terzelfdertijd het een en het andere te zijn.
Behalve de kwestie van de integratie van het priesterleven in het arbeidersleven stelt deze roman ook een andere vraag: die van de opneming van het proletariaat in de parochie. Voor Pierre is de klassenstrijd een helder feit als het daglicht. De Zondag, waarop hij Sagny gaat verlaten, ziet hij zijn kameraden bezig, in plaats van aan hun eigen huis te bouwen, met het bouwen van een kapel voor de arbeiders van die wijk. Hij verzoekt hen terug te keren naar de aanbouw van hun eigen huis en liever de mis in de parochie-kerk bij te wonen. Hij weet echter dat zij het niet zullen doen. Hij heeft ze kunnen overtuigen dat Jezus een der hunnen is. Het zal veel moeilijker zijn hen er van te overtuigen dat Christus ook de God is van hun uitbuiters, en toch mag er uiteindelijk maar één kudde zijn.
Het boek van Cesbron heeft verschillende reacties verwekt. Het maurassiaanse weekblad ‘Aspects de la France’ veroordeelt formeel de proef: de arbeidersklasse leidt haar eigen strijd, de priester zal, wanneer hij zich inleeft in de arbeiderstoestand, de arbeiderswereld niet redden, maar hij zal worden aangetast door de geest van opstand, die het contact met de miserie opwekt en daarbij zich zelf verliezen. François Mauriac, in de ‘Figaro’ bevestigt integendeel dat, indien de priester gevaar loopt zijn geloof te verliezen door proletariër te worden, hij dit risico moet lopen, want Christus is als arbeider geboren en in de menselijke hel neergedaald.
Vele lezers uit de bourgeoisie vermijden over de kwestie te spreken maar voelen zich tamelijk gegeneerd voor deze priester, die over Christus in argot-termen spreekt. Zij vinden over het algemeen de beschrijving van de ellende der arbeiders overdreven, wat er natuurlijk op wijst dat zij niet dikwijls de zone van de Parijse voorwijken hebben doorlopen.
De proletarische milieu's, die in het algemeen het werk slechts kennen door de kranten, hebben het tamelijk sarcastisch onthaald.
Wat de arbeider-priesters nu zelf betreft: daar die er vooral op staan in het geheim te werken, konden zij niet anders dan met afkeuring een roman ontvangen, waarvan het succes hen tot ‘vedettes’ transformeerde en ernstig het succes van hun apostolaat bemoeilijkte.
Dit alles bewijst slechts dat de schrijver de vinger wist te leggen op brandende kwesties, die pijnlijk zijn voor mensen met een levend geweten en die van groot belang zijn, omdat zij de betrekkingen betreffen van het Christendom met een nieuwe maatschappij, die uit onze industriële beschaving is ontsproten.
Het succes van het boek van Cesbron wordt slechts geëvenaard door dat