In 1920 gaat hij wonen te Dilbeek. De naam die hij aan zijn huis gaf ‘Kouden Haard’ spreekt van de harde strijd die daar, in de aanvang, werd doorgemaakt. Al het liefelijke, het vriendelijke uit zijn impressionistische tijd, met schittering van kleur en zonnelicht, heeft hij zonder aarzeling of naberouw opgegeven. Hij bleef even gevoelig voor de overvloedige schoonheid van de wereld, maar hij wist zijn hart in bedwang te houden. Voor de weergave van het aldoor wisselend beeld van de natuur, zoals die zich aan zijn oog in de golvende Brabantse vlakte ontvouwde, zocht en vond hij de synthetische en eeuwige voorstelling. Hij dwong de natuur in het twee-dimensionale vlak van zijn doeken.
De meest strenge ascese heeft deze gevoelsmens aldus doorgemaakt. Hij die vroeger met al zijn zintuigen genoot van de werkelijkheid en er niets in de weergave van prijsgaf, was nu tot de overtuiging gekomen dat er een wezenlijk verschil is tussen natuur en kunst en dat schilderen en nabootsen niets met elkaar te maken hebben.
Die nieuwe opvatting was intussen een algemeen Europees verschijnsel geworden. In de Latijnse landen heeft zij gevoerd tot het Cubisme, in de Germaanse tot het Expressionisme.
Brusselmans zou in de dertiger jaren zijn beste werk leveren. Zijn ontwikkelingsgang loopt dan samen met de bloei der school van Latem, waarvan hij nochtans totaal onafhankelijk is gebleven. Naast het romantisch expressionisme van Servaes en Permeke, die uit innerlijke impulsies een visionnaire wereld hebben geschapen, stond hij met wat wij mogen noemen zijn classiek expressionisme, dat met objectiviteit verbonden blijft. Zo gaat hij een zekere verwantschap vertonen met Gust De Smet, die ook een schilder was met bedwongen hartstocht.
In 1931 werd Brusselmans door de gebroeders Haesaerts opgenomen in de kring ‘Les Compagnons de l'Art’. Hij voelt zich nu gesteund door vrienden en vereerders, die tevens de beste schilders zijn van het land: Gust de Smet, Daeye, Tijtgat, Fritz Van den Berghe, War van Overstraeten met de beeldhouwer Puvrez. Op het einde van dat jaar gaat zijn eerste grote retrospectieve door in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel.
Hij is thans algemeen gekend en gewaardeerd. De eenmaal ingeslagen weg heeft hij nooit meer verlaten. Aldoor heeft hij aan de volmaking van zijn uitdrukkingsmiddelen gearbeid.
Door zijn objectieve geest blijft hij steeds met de werkelijkheid verbonden. Elk schilderij, een landschap, een zeestuk, een stilleven, een figuur, ontstaat uit een meditatieve aanschouwing der dingen, maar hun uitzicht is in een geestelijke voorstelling omgezet. Velden, bomen, huizen, mensen worden niet meer nagebootst, maar tot synthetische vormen en vlakken herleid die in hun verzadigde kleuren op het doek gaan wegen. Hij triomfeert op de aldoor wisselende aspecten der natuur door er een eigen schepping van te maken. Het motief dat hij zag is zijn werk geworden.
Men zou kunnen denken dat deze vereenvoudigde, verdichte, geordende