Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Michel van der Plas Nergenshuizen voor Hubert van H. In de wildernis van Nergenshuizen wonen onder Nergenshuizens zon al de kinderen van Nergenshuizen en zij eten Nergenshuizer brood en de Nergenshuizer moeders liegen Nergenshuizer melk maakt jullie groot. Dat is van een Nergenshuizer kind die het Nergenshuizer brood niet wegkrijgt Nergenshuizer melk ondrinkbaar vindt zelfs het Nergenshuizens niet kan spreken en aleer hij sterft van stilte en dorst Nergenshuizen uit zou willen breken. Elders moeten deuren openstaan. Amsterdam wallen van huizen mensen die men achterna zou kunnen gaan. En ik schommel in een blauwe wagen hoor ze conspireren met elkaar wil iets vragen maar moet mij gedragen. [pagina 26] [p. 26] Neen ik heb aan hun bestaan geen deel, moet mij maar gedragen moet mij voegen in het vlotte ceremonieel geld gereed houden dat niet zal passen doorlopen naar voren alstublieft weten dat vim schuimt en niet kan krassen. Aan het eindpunt haasten zij zich heen naar hun deuren waar zij dag verdwijnen in het bastion van moedersteen en 't opstandig kind van Nergenshuizen dwaalt ontdaan van deze grens terug in de wildernis van Nergenshuizen hoort er iedere voetstap langer uit mompelt wat om de monotonie waarmee uur op uur de nooitklok luidt vindt een stad decemberder van stilte huizenhoog omheind en havenloos en een lucht doorluchtiger van kilte. Angst angst laat mij stilstaan op een brug onder mij het thuiskomende water want ik kan niet naar mijn land terug. Angst voor leven en niet voor het schoonste het volledigste dat van de droom neen maar angst voor het leven het gewoonste angst voor ademhalen angst voor zijn angst voor denken angst voor fantaseren angst voor onbenoembaarheid van pijn angst voor de toenadering van muren angst voor de voortvluchtigheid van licht angst voor de onverstoorbaarheid van uren [pagina 27] [p. 27] angst van overdag kijken naar 't spel van de kinderen weten niet te mogen meedoen maar verwoed veinzen van wel felst van al angst voor zijn ademhalen angst van denken dit is in dat uit angst van gissen zal ik het weer halen angst voor het beklimmen van een brug voelen dat de adem nijpt tot hijgen niet vooruit kunnen en niet terug moeten stilstaan van benauwdheid blootstaan aan de slagersjongenshoon en gaan toch maar doorgaan dat wil zeggen doodgaan. Maar dat is de angst van overdag, dan ziet men de angstlozen nog leven troost ofschoon men zelf niet leven mag dan ziet men de kinderen nog spelen en men kan nog huilen van verdriet dat men zelf niet in dat spel mag delen. Maar de angst voor het leven in de nacht ademhalendenken in een kamer angst die pijn wordt slang wordt atlasvracht angst van weten het gaat weer beginnen angst van voelen daar sluipt het omhoog angst van denken ik raak buiten zinnen ramen openen bidden om wind water laten spoelen op de bolsen stijf rechtopzitten een poppenkind weer gaan liggen languit en voorover straf herhalen dat het niets is niets dat het niets is en het niet geloven [pagina 28] [p. 28] en het niet geloven stikken haast stikkend uitgaan door de stratenschachten stilstaan voor een vreemde deur op 't laatst aanbellen bij vreemden roepen fluiten steentjesgooien bonzen en beschaamd weglopen niet eens meer kunnen huilen. Angst voor stilstaan op een magere brug veel te nu om niets te kunnen heten niet vooruitkunnen en niet terug. Ach van hier te mogen te verdwijnen doorlopen naar gisteren alstublieft niet meer zijn niet meer hoeven te schijnen terug te mogen in de moederschoot niets zijn en geen angst voor niets meer hebben eindelijk dood voor de gewaande dood. Vorige Volgende