Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 98
(1953)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Albert Westerlinck
| |
[pagina 20]
| |
Kafka leerde Milena, een Tjechische gehuwde vrouw van goeden huize, kennen in 1920, toen zij enkele jonge verhalen van hem in haar moedertaal wilde omzetten. Deze kennismaking werd vurige vriendschap en heftige liefde, maar werd na twee jaar afgebroken. Het was de diepste en meest vertwijfelde liefde, die Kafka ooit heeft gekend. Wie in deze Briefe nadere gegevens wil zoeken over de kunstenaar Kafka, zijn scheppingen en literaire inzichten, komt bedrogen uit. In zijn dagelijkse hartstochtelijke correspondentie met Milena spreekt hij daarover, eigenaardig genoeg, geen woord. Zijn brieven gaan uitsluitend over zijn eigen liefdeervaring, met haar vreselijk ingewikkelde problematiek, en verder leeft hij elke dag met zijn geliefde mee, in al haar doen en laten. Hij bestormt haar elke dag met duizenden angstig-verliefde vragen en raadgevingen op allerlei gebieden, behalve dat van Milena's eigen schrijversbedrijvigheid. Wel leent hij haar af en toe eens een boek, maar wie van hem zorg voor haar artistieke ontwikkeling en culturele groei verwacht, komt bedrogen uit. Buiten de liefde als persoonlijke beleving, heeft Kafka nooit met deze of een andere vrouw een ‘dialoog’ of enige gemeenschap van geestelijke beleving en beschouwing betracht. Typisch genoeg voor zijn ‘eenzaamheid’, zijn radicaal onvermogen tot waar-communiërende liefde! Letterkundig gezien is deze brievenverzameling een merkwaardig bewijs te meer voor Kafka's eigen stijl, concies en scherp, voor de koele en hyperexacte gevoeligheid waarmede hij zijn innerlijke ervaringen registreert. Maar toch ligt haar betekenis vooral op het gebied der Kafka-psychologie. De kennis van Kafka's psyche, in al zijn geschriften, is noodzakelijk om de zin van zijn literaire scheppingen te ‘begrijpen’. Deze Briefe zijn in dit verband een zeer rijk document, uiterst belangrijk voor de interpretatie van Kafka's kunstwerken, als menselijk-geestelijke uitdrukkingen gezien. Alvorens Kafka Milena leerde kennen was hij al driemaal verloofd geweest (waarvan tweemaal met hetzelfde meisje) en driemaal had hij, enkele dagen vóór het huwelijk, gebroken. Ook met Milena eindigt de relatie, ondanks al haar liefde en haar listen (in de beste zin des woords), op verwijdering, vlucht en breuk. Men denkt hierbij dadelijk aan Kierkegaard's verloving met Regina Ohlsen, die niet enkel een zelfde verloop maar ook opvallend-gelijkende psychische problematiek vertoont. Het kernwoord in schier al deze brieven is: de ANGST. De angst van Kafka kan niet tot de zgn. ‘normale’ psychologie gerekend worden, hij draagt al de symptomen van de zielsziekte. In de letterkunde is geen auteur aanwijsbaar, die zo dag en nacht in de hel van zijn angst werd gefolterd als hij, en ook in de wijsbegeerte overtreft zijn angst-obsessie al het bekende, Kierkegaard, Lucretius, enz. Heel het leven is voor hem één dreigement. Zeker kan men tot verklaring van deze angst beroep doen op sociale factoren. Kafka zelf komt in deze brieven voortdurend terug op zijn Jood-zijn. Maar hij weet ook wel dat deze factor zijn psychische aanleg niet verklaart, wel hem compliceert, en hij getuigt herhaaldelijk dat hij de donkere diepte van zijn | |
[pagina 21]
| |
angst-psyche nooit doorpeilen kan. Ze is verschrikkelijker dan alle bolgia's samen van Dante's hel. Hij weet zélf ook zeer goed - omdat hij zo eerlijk en bewust is - dat ze niet tot het ‘normale’ leven behoort: ‘Ich bin geistig krank’ (50). Schier al zijn brieven zijn besteed aan de vlijmscherpe ontrafeling van al de psychopathische uitingsvormen van zijn angst: piekerende zelf-analyse, besluiteloosheid, terugdeinzing voor verbinding, minderwaardigheidsgevoelen, zelfbeschuldiging, zelfversmading, ontvluchtingsdrang, zelfbedrog, achterdochten, radeloze onzekerheid in innerlijke tegenspraken-van-elk-ogenblik, enz. enz. Het bloedige drama-van-elk-ogenblik is hier in het leven van Kafka: het innerlijk onvermogen om zijn ziel over te geven aan de ‘andere’, te harmoniëren met het buiten-ik, met enig ander wezen, vrouw, stad, land, God. Het is het drama van Van de Woestijne en vele moderne dichters, maar bij Kafka gruwelijker door completer zelf-ingeslotenheid, beklemmender angst en scherper bewustzijn. Hij kent zeer duidelijk de diepste reden van zijn eenzaamheid: het ‘schrecklichste’ van zijn AngstGa naar voetnoot(1). Vergeleken met de helse zielsspanningen en de innerlijke hypertensie van Kafka's drama in deze brieven, is de gelijkende probleemstelling van Karel Van de Woestijne's gedichten, zoals ik ze onlangs in een boek heb ontleed, een benijdenswaardige idylle! Afgezien van t.b.c, was het voor Kafka onder díe psychische druk volkomen onmogelijk lang te leven. Deze brieven bevatten nochtans enkele gelukkige bladzijden en ontroerend is vooral Kafka's nood aan liefde. Hij hijgt naar liefde-eenheid, steekt de armen uit naar de vrouw van uit zijn put van vertwijfeling, ‘trotz allem, trotz allem’. De vrouw is zijn geestelijke nooddruft, zijn beschermster, redster. Maar hij blijft het ‘armes, krankes Tiet’ dat in zijn onderaards hol, gangen en wegen graaft (blz. 105) zonder ooit een uitweg naar haar licht te vindenGa naar voetnoot(2). In deze liefde-relatie, die zich vooral in brieven afspeelt, wordt Kafka, die zich zelf een gesloten bewustzijn voelt, geobsedeerd door de onmededeelbaarheid van zijn individuele existentie-ervaring. Hij is tegenover Milena geen moment een egoïstje of dubbelzinnige berekenaar; altijd maar door pijnt hij zich af om zich volledig mede te delen, zich ‘zu ergieszen’ in haar. Tegenover haar en elders: ‘Ich suche immerfort etwas Nicht-Mitteilbares mitzuteilen’ (249). Dat streven verraadt in zijn menselijke dialoog, juister gezegd, in zijn pogen tot dialoog, zijn volstrekte eerlijkheid en eerbied. Kafka behoort om deze en andere redenen tot de hoogste menselijke adel! Maar hij komt tot communie niet toe. Hij kan niemand of niets bereiken. Dat is juist zijn psychische ‘Hölle’. Het filosofisch nadenken zal dit inzicht | |
[pagina 22]
| |
slechts versterken. Indien hij nergens ‘zuhause’ kan zijn, zoals hij naar aanleiding van zijn liefde-onmacht aan Milena schrijft, is dit primair een psychisch lot, maar het denkend inzicht, dat er mede gepaard gaat in Kafka's ‘grüblende’ geest, verruimt en verdiept het tot ‘Weltanschauung’. Een klein en concreet gebeuren als de teleurgang van deze liefdeverhouding, dat niets wereldschokkends heeft, wordt hem dan aanwaaiing van het NIETS. Van uit zijn psychisch lot aangevoeld, moest het hele leven voor hem ook de zin krijgen van een voortdurende, pijnlijke herhaling, een herhaling van mislukkingen: ‘ich kann doch nur immer der gleiche sein und das gleiche erleben’. Dit is belangrijk om het herhalings-motief in Het Slot en elders te begrijpen: steeds hetzelfde pogen, honderdmaal, maar steeds mislukken. Milena was waarschijnlijk (we kennen haar brieven niet: ze gingen verloren) niet de meest geschikte vriend als vrouw voor Kafka, maar ze heeft hem toch in sommige opzichten goed doorkeken. Bvb. waar zij schreef omstreeks het einde van hun verhouding: ‘Du kannst mich nicht lieben, so sehr du es willst, du liebst unglücklich die Liebe zu mir, die Liebe zu mir liebt dich nicht’. Onverbeterlijk scherp gezien en geformuleerd!Ga naar voetnoot(1) Kafka wist dat ook wel: ‘Liebe ist, dasz du mir das Messer bist, mit dem ich in mir wühle’ (225). Zijn grote begeerte is echter steeds geweest: deze vertwijfelde ik-gebondenheid te overwinnen en eens de waarachtige liefde te kennen. Een der meest ontroerende passages van deze briefwisseling, bij haar einde, luidt: ‘Das musz ich gestehen, dasz ich einmal jemanden sehr beneidet habe, weil er geliebt war, in guter Hut, behütet von Verstand und Kraft, und friedlich unter Blumen lag. Ich bin mit der Neid immer bei der Hand.’ Dat hij deze ervaring met Milena niet heeft bereikt, is wel zeker niet haar schuld. Gelukkig dat hij, wanneer hij dit als afscheid aan haar schrijft, spoedig daarna Dora Dymant mocht ontmoeten, die hem zeker iets van deze vrede kon schenken, alvorens hij al te vroeg ‘unter Blumen’ moest gaan liggen. Van uit het psychisme van Kafka gezien, openen deze Briefe enkele belangrijke perspectieven op zijn wereldbeschouwing. Zo zijn de verklarende beschouwingen van Kafka over zijn Joods bewustzijn (Milena was geen Jodin, de latere Dora wel) zéér interessant. Jood zijn is blijkbaar voor hem verworpen, verjaagd, arm zijn, en vooral de angstige onrust van de ‘ewige Jude’ voelen. Dit betekent eeuwige onrust, en in 't beste geval ‘ein durch Hoffnung beunruhigtes Leben’ (182). Het wereldbeeld van Kafka wordt in dit gebied van de private liefdeervaring, zoals elders, gekleurd door het donkerste pessimisme. Maar zijn pessimisme is niet fatalistisch. Het is ook nooit vermengd met zinnelijk zelfgenot. Dit onderscheidt hem van de ‘decadente’ levensbeschouwing, die men in een vorige generatie: Rilke, Van de Woestijne c.s. vond. Het leven steekt voor hem vol ‘mogelijkheden’. In drie, vier teksten van deze | |
[pagina 23]
| |
briefwisseling vindt men belangrijke gegevens over het motief der ‘Möglichkeit’, dat mij zo belangrijk toeschijnt tot het begrijpen van Kafka's verhalen en romans. Hij klampt zich steeds vast aan ‘Möglichkeit und sogar eine scheinbar steigende Möglichkeit’. Het kleinste gebeuren kàn verlossing brengen, en het komt er voor de mens op aan geen seconde onwaakzaam of onwerkzaam te zijn, want alles wat zich voordoet kan ‘eine wirklich welterlösende Probe’ zijn. Deze werkdadige hoop ondanks alles brengt Kafka o.i. dicht bij Albert Camus, Simone Weil en andere Verlossingzoekenden, uiterst eerlijk, en zij laat ons niet toe hem te catalogeren bij de nihilisten van het ‘absurde’ zoals Claude Edmonde Magny, Jean Wahl en anderen hebben gedaan, terwijl hij ook anderszins niet als een gelovige kan beschouwd worden. Zeer belangrijk is een belijdenis als volgende: ‘die Welt is voll Möglichkeiten, aber ich kenne sie noch nicht’ (242). Een Verlossing is steeds mogelijk, schijnt Kafka wel te menen, ze kan plots binnenbreken in de schepping als een ‘Wunder’ (voor de Christen is dat rééds geschied). Misschien gebeurt dat ook niet. In dat geval: ‘...kann man den Tod wagen. Man ist eben als biblische Taube ausgeschickt worden, hat nichts Grünes gefunden und schlüpft nun wieder in die dunkle Arche.’ (235) De moeilijkheid is daarbij nog dat de mens, volgens Kafka, leeft in de volste ambiguïteit. Het geringste, een brief, een ontmoeting, een gebaar, een droom, stelt ons voor méérzinnige en onvoorzienbare ‘mogelijkheden’, alles is voor onvoorzienbare interpretaties vatbaar en 't leven wordt dus ‘eine endlose Geschichte’ (zoals zijn prozaboeken!!). Daarom kunnen wij slechts nederig wachten, uiterst open staan, steeds zoals Goethe zei: ‘strebend uns bemühn’. Indien ergens, hebben deze grootse woorden van Goethe bij Kafka hun volle zin gekregen! Het menselijk leven wordt een laatste en complete VRAAG. Niet vragen is slapen of dood-zijn: ‘Ewig wollte man fragen, Nicht-Schlafen heiszt ja Fragen; hätte man die Antwort, schliefe man.’ (156). Zo wacht Franz Kafka, tot de laatste dag, op het Antwoord, ‘mit allen Qualen dieses allerunklärsten und entsetzlich verantwortungsvollen Zustandes’ (106). Verschrikkelijke verantwoordelijkheid is bij deze zoeker steeds een kerngevoel! Er zouden in deze Brieven nog méér aanknopingspunten met zijn wereldbeschouwing aan te stippen zijn, o.m. zijn beschouwingen over de Schuld (Oerschuld) en het ‘Gezetz’, maar ik wil nog slechts even wijzen naar één voornaam element in de brieven: de dromen. De Tagebücher van Kafka steken vol met notities over zijn dag- en nachtdromen. Ook zijn brieven aan Milena bevatten het neerschrift van enkele dromen. De liefdesgeschiedenis in brieven begint zelfs met het verhaal van een droom en ze eindigt eveneens met het verhalen van een andere droom. Beide dromen zijn buitengewoon interessant voor de psycho-analyticus. Hun symboliek is archiduidelijk voor ieder die zich aan eigen dromen of die van anderen, en hun psychologische verklaring interesseert. | |
[pagina 24]
| |
Er zijn twee kenmerken van Kafka's dromen, die rechtstreeks verband houden met zijn verhalen: hun nachtmerrie-achtigheid en hun voortdurende behoefte aan de wildste ‘Verwandlungen’ in de dromende psyche. In zijn werken vindt men dezelfde ‘traumatische’ beklemmingssfeer als in zijn neergeschreven dromen, en ook dezelfde wild-verrassende ‘Verwandlungen’ van het bewustzijnsleven. Men kan voelen voor de opvatting dat vele verhalen van Kafka in kiem niets anders zouden zijn als onirische scheppingen, waarvan de stof (gegevens, situaties) én ook het vormschema uit zijn droomleven stammenGa naar voetnoot(1). In elk geval zou een onderzoek naar de aard en structuur van zijn droomleven belangrijk kunnen zijn voor het begrip van zijn letterkundig werk. Dit onderstelt natuurlijk - eens te meer - een integratie van de psychologie in het literatuur-onderzoek. Uit dagboeken en brieven blijkt trouwens dat Kafka niet enkel tijdens de slaap maar ook al wakend door zijn droomleven werd geteisterd. Er zijn in deze Briefe an Milena enkele bladzijden waarin hij blijk geeft van zijn wonder vermogen om de zichtbare werkelijkheid en de psychische verhoudingen spontaan om-te-dromen, ze buiten het normale te laden met magisch-visionnaire krachten, steeds onrustwekkend en vaak vijandig. ‘Nur im Traum bin ich so unheimlich’ (38) schrijft hij Milena. Men mag dàt bij het interpreteren van Het Proces, Het Slot en enkele verhalen niet vergeten! De Kafka-studie staat nog aan het begin. Psychologen, wijsgeren, theologen, stijlonderzoekers, literaire critici en historiografen gaan aan het werk. Zij zullen hem van verscheidene zijden uit benaderen. Dit is nodig voor zijn buitengewoon-complexe persoonlijkheid. Laten wij hem dus veelzijdig en ruim bekijken, en voorzichtig zijn alvorens te concluderen. Maar gelukkig ligt zijn werk nu reeds bijna volledig beschikbaar voor wie deze ernstige mens ernstig willen lezen. |
|