auteur niet bang zijn levensvisie als een onvolledig en vervalsend beeld van de werkelijkheid te brandmerken.
Cecil Sprigge, de schrijver van Croce, is geen beroepsphilosoof, maar hij heeft zich in zijn studie van één der markantste hedendaagse wijsgeren wonderwel uit de slag getrokken. Meer dan de andere werkjes, is het een literaire monographie op traditionele leest, met de klassieke studie van de historische achtergrond, een biographische schets en ten slotte een overzicht van Croce's oeuvre.
De schrijver is zich van zijn tekortkomingen als wijsgeer bewust en hij tracht ze goed te maken door méér de plaats van Croce's philosophie in het moderne denken, haar ‘public relations’, zoals hij het noemt, aan te wijzen, dan deze philosophie zélf te bestuderen. Dit neemt echter niets weg van het pertinente karakter, dat zijn opmerkingen over de philosophie ‘an sich’ hebben. Volgens hem zijn Croce's grote bijdragen: ten eerste, het inschakelen van de geschiedenis in de kunst, m.a.w. zijn weigering om zijn geschiedkundige studies op de methodes van de wetenschap te grondvesten (p. 26), ten tweede, de erkenning van het economisch principe, of de ‘vitaliteit’, als een practische activiteit onafhankelijk van elke morele of immorele directie (p. 31) en, ten derde, de voorstelling van de ideële prioriteit van de kunst op de gedachte. Deze laatste twee punten vat Sprigge als volgt samen: ‘A vitality not duty-bound, and an Art not thought-bound are his principal legacies to the framers of philosophic theory’ (p. 35). In een laatste evaluatie betreurt de schrijver de volledige verdoezeling van het bovennatuurlijke in Croce's werk en de fundamentele leegheid, die er daardoor (?) de kern van uitmaakt.
Paul Valéry, door Elizabeth Sewell, is een zeer originele studie van een zeer origineel dichter, moeilijk, zoals zijn eigen werk, maar ook uitermate lonend voor wie zich de moeite getroost ze aandachtig door te maken. Elizabeth Sewell tracht het werk van Valéry te verduidelijken door er de ontwikkeling van enkele themata, zoals de spiegel, het bewustzijn, het verstand, monoloog, dialoog etc., in te volgen. Daarbij gebruikt ze zoveel mogelijk zijn eigen denkmethode en laat dus de dichter gedeeltelijk zijn eigen werk verklaren. Dit is een zeer fijne inleiding tot het werk van een groot dichter.
Deze serie, waarin nog deeltjes beloofd worden over Unamuno, Lorca, Proust, Bloy, Sartre, Hölderlin, Gide, Ernst Jünger, Karl Jaspers en vele anderen, verdient onder elk opzicht de warmste aanbeveling.
De titel The Writer and the Absolute (London, Methuen, 21,5 × 13,5, 202 p.) waaronder een uitvoerig essay van L. Windham verscheen, is tamelijk misleidend: men verwacht zich aan een studie van het bovennatuurlijke in de literatuur, en wat de schrijver behandelt is in feite het vrijheidsprobleem van de moderne auteur ten overstaan van de absolutistische strekking in de moderne politiek. Grote literatuur is volgens Wyndham Lewis niet leefbaar zonder de absolute vrijheid van haar beoefenaars in het nastreven van de feitelijke en speculatieve waarheid. Eigenlijk zijn er in onze wereld twee absolutistische systemen die deze vrijheid in het gedrang brengen: het Communisme