Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 97
(1952)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
Kroniek van de muziek
| |
[pagina 432]
| |
schiftings- en eindproeven een verschillende Jury samengesteld. Waarom? Zou het niet eenvoudiger, vanzelfsprekender (en objectiever) geweest zijn, om éénzelfde corps te behouden, dat over alle proeven kon waken en oordelen? Hoe dan ook - de klassering geschiedde naar beste weten en geweten, en de kleine verrassingen en decepties voor het auditorium waren gauw vergeten. Het drietal dat aan de spits kwam te staan, stak inderdaad verre uit boven hetgeen er op volgde. Fleisher is in elk opzicht van een alles omvattende muzikaliteit. Daar is niets wat onder zijn handen niet een kunstwerk wordt - zèlfs het tweede concerto van Liszt... - Karl Engel had de juiste rhapsodische ‘Schwung’ en het vereiste temperament te pakken in het eerste concerto van Brahms, en reveleerde zich in de daaropvolgende avonden als een zuivere Mozart-vertolker. - Maria Tipo eindelijk, de 20-jarige Napolitaanse, werd derde gerangschikt op grond van haar wonderbaarlijke gave, het triviale vijfde Saint Saëns-concerto niet enkel minder triviaal, maar zelfs ‘aangenaam’ te maken. Dat zij echter evengoed vatbaar is voor hogere kunst, bewees zij in het eerste pianoconcerto van Beethoven - een werk, dat vanwege zijn geringe pianistieke virtuositeitspassages zogoed als nooit in België uitgevoerd wordt. Zoals daarjuist aangestipt, vallen buiten deze Wedstrijd nog een hele reeks andere muzikale evenementen. Om in het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel te blijven: Strawinsky is er geweest om zijn opera-oratorium Oedipus Rex (1927) en zijn Balletscenen (1944) zelf te dirigeren. Het concert was ingericht door het Philharmonisch Gezelschap in samenwerking met de Belgische Nationale Radio-Omroep, wiens koor, orkest en solisten voor deze avond ‘geleend’ waren. Deze uitvoering was het begin van de viering van Strawinsky's zeventigste verjaardag, bij welke gelegenheid vooral in de Radio een aanzienlijk aantal van zijn werken uitgevoerd werd. Het zal niet nodig zijn de nadruk er op te leggen, dat wij wel nooit een méér Strawinskiaanse uitvoering van Strawinsky's oeuvre te horen zullen krijgen, en er mag aan toegevoegd worden, dat de componist zelf zijn werk alles behalve ‘onpersoonlijk’ en zonder nuances opvat, zoals men zo vaak hoort beweren. In ieder geval kregen wij in Oedipus Rex en de Balletscenen twee zeer verschillende aspecten van de toch al zo veranderlijke schrijver te horen. Een grote gebeurtenis was eveneens de komst van het Boston Symphony Orchestra, ‘het beste orkest van de wereld, dank zij zijn (voormalige) leider Koussevitzky’, zoals muziekkenners beweren. En ze hebben niet helemaal ongelijk: dit ensemble is buitengewoon. Dat een massa van 105 executanten tot een dergelijke homogeniteit in het samenspel kan komen, is bijna een wonder - ook al lag noodgedwongen de nadruk wel eens iets te zeer aan de sterke kant. Maar het geheel was zo overbluffend dat zelfs de Kamer van Koophandel, voor wie dit concert was ingericht, het hun aangeboden ‘moderne’ programma slikte: Barber's Ouverture tot The | |
[pagina 433]
| |
School of Scandal, de vijfde symphonie van Honegger ‘Di tre Re’, Bacchus et Ariane van Albert Roussel, Debussy's La Mer en de tweede suite uit Ravel's Daphnis et Chloé. Ook het RIAS-orkest (het Radio-ensemble uit de Amerikaanse sector van Berlijn) is in Brussel geweest, o.l.v. zijn dirigent Farenc Fricsay en m.m.v. de jonge Hongaarse pianist Ceza Anda, die een uitstekende vertolking gaf van Bartok's tweede pianoconcerto. Opmerkelijker echter nog dan dit concert was de avond met Eugen Jochum, Münchens dirigent. In muzikaal opzicht was dit misschien wel één van de toppunten van het concertseizoen. Jochums weergave van de Eroïca, en Mozarts (weinig gekende) symphonie in si b (K.V. 319) behoorden tot die gewaarwordingen, die nog lange tijd op het publiek nawerken. Als bijzonderheid vallen verder nog te vermelden de drie Bachconcerten, die Edwin Fischer met zijn drie solisten en het Belgisch Nationaal Orkest gaf, en waarop werken voor 1, 2, 3 en 4 piano's van de Leipziger Cantor ten gehore gebracht werden. Eigenaardig als schouwspel en experiment - waarbij Fischer tegelijk de rol van dirigent en pianist vervult - maar tevens ook mooi. Vooral in de langzame delen kwam de perfecte verstandhouding en de overeenstemming in conceptie der vier artisten tot uiting. Van kleinere omvang, doch van muzikaal aesthetische waarde, waren de uitvoering van het Franse Instrumentale Kwintet Pierre Jamet, en het optreden der Don Kosaken. Naast de Strawinsky-hulde vielen er nog andere figuren uit de muziekwereld - levende en dode - te herdenken: Guillaume Lekeu, aan wiens oeuvre in het Conservatorium een uitvoering gewijd was; Paul Gilson, wiens tiende sterfjaar alle muziekmaatschappijen ten zeerste aanbevolen werd en die in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel zelfs een academische zitting toebedeeld kreeg; en eindelijk de heer Marcel Cuvelier, die met een Gala-concert zijn 25-jarig directeurschap van het Brussels Philharmonisch Gezelschap vierde, waarbij drie eerste uitvoeringen van speciaal voor deze gelegenheid geschreven werken plaats vonden: de derde symphonie van Raymond Chevreuille, 3 symphonische bewegingen van Joseph Jongen, en de derde symphonie van Marcel Poot. Premières hadden eveneens in groten getale in de Radio plaats. Het zou te ver leiden om hier alle eerste uitvoeringen te bespreken. Bijna elke week stond er een nieuw werk hetzij van een buitenlandse, hetzij van een inheemse componist op het programma. Laten wij toch echter aanstippen het oratorium van Norbert Rousseau Maria van de Kerselaar, gewijd aan O.L.V. van Kerselaar uit dankbaarheid voor 's componisten ontsnapping aan het oorlogsgevaar. In samenwerking met de tekstdichter Géry Helderenberg stelde Rousseau een werk voor soli, koor, orgel en orkest in 7 taferelen op. Louis de Meester vatte zijn muziek bij de verzenbundel van Maurice Carème, La Voix du Silence, op als een soort huismuziek voor een zanger, een recitant, een klein vrouwenkoor en vijf instrumenten. - Ook de | |
[pagina 434]
| |
creatie der beide pianoconcerten van Willem Pelemans en Jacques Stehman behoren in dit verband vermeld te worden, evenals de symphonische gedichten Jannah van Francis de Bourguignon en Barbe-bleue van Chevreuille, en de Sonnetten van Louise Labé van Daniël van de Woestijne. - Hiernaast staan premières van de Engelsman Norman Demuth, de Italianen Ghedini en Zafred, de Zwitser Frank Martin, van Hindemith, Zoltan Kodaly, Bartok e.a. Op buitenlandse ensembles en leiders werd eveneens beroep gedaan, zodat de Radio-luisteraars vanuit de Brusselse studio concerten o.l.v. Heitor Villa-Lobos, Eugène Goossens, Edwin Löhrer e.a. konden horen. In verband met de uitvoeringen, en meer in het bijzonder de éérste uitvoeringen die in de Radio gegeven werden, moet vooral gesproken worden over de weergave in Nederlandse versie van Strawinsky's nieuwe opera The Rake's Progress. Het schijnt dat, naar Strawinsky's eigen gezegde, deze vertolking door de heer Paul Collaer uitstak boven hetgeen tot nog toe van dit werk tot stand gebracht werd - zowel in de Muntschouwburg als ook op de Venetiaanse Biennale... In ieder geval behoort de heer Collaer vandaag tot ‘de’ grote Strawinsky-kenners en -specialisten, die zeker niet voor een Ansermet moet onderdoen. Dit werk, ofschoon misschien niet een van 's componisten hoogtepunten, blijft toch steeds interessant wat betreft de realisatie van zijn eigen bedoelingen: een opera te maken; die geheel aansluit bij stijl en procédé's van de ‘Grand Opéra’. Of deze poging een aesthetisch succes geworden is, blijft in het midden. Naast de Franstalige creatie van dit zojuist geciteerde werk, heeft de Brusselse Monnaie nog een andere bijzondere manifestatie te boeken: de Franse premières van Gian-Carlo Menotti's Medium en Telephone. Beide opera's - in de eerste plaats het Medium - lieten ons de duidelijke voorbereiding tot de Consul van dezelfde auteur zien. Gelukkig echter is de atmosfeer in dit laatste werk gezuiverd van het al te lugubere, Kaffka-achtige, haast ondraaglijke klimaat in het Medium. (Een woord van lof aan Mina Bolotine is hier niet misplaatst, die door haar spel en zang aan de opera deze heel speciale kleur geeft). - Het engagement van de jeugdige Franse sopraan Suzanne Sarocca is een van de grote verdiensten van onze opera. Haar eerste optreden in Carmen had het publiek reeds warm gemaakt voor haar stem en spel, en dit enthousiasme groeide nog aan in Werther en La Route des Emeraudes. In het begin van het jaar viel nog een andere opera-uitvoering in het Paleis voor Schone Kunsten (en in Luik), die vooral musicologen en specialisten van het kleine genre op prijs gesteld zullen hebben. Wij bedoelen het optreden van het Gezelschap der Kameropera o.l.v. Edgard Doneux. Drie korte, zelden uitgevoerde werkjes werden ten tonele gebracht: Le Cadi Dupé van Gluck, M. Choufleuri restera chez lui van Offenbach, en ten slotte Hindemith's Hin und Zurück. Deze schetsen werden met zoveel smaak en verfijning en pittigheid weergegeven, dat zij in hun soort een even groot genot vormden als de vertoningen der Weense Staatsopera. | |
[pagina 435]
| |
Ja - de Weense Staatsopera... Vijf Mozart-voorstellingen waren het ditmaal, waarop het publiek van het Paleis voor Schone Kunsten getracteerd werd: Figaro, de Entführung aus dem Serail, de Zauberflöte, Don Giovanni en Cosi fan tutte. Vijfmaal hadden wij na afloop het gevoel met een kunst in aanraking gekomen te zijn, die van ‘ergens anders’ schijnt te komen. Deze gewaarwording is allicht in de allereerste plaats te danken aan het ensemble van de Weners, die werkelijk eens van Mozart Mozart maken en naast hun technische perfectie ook de juiste vorm van interpretatie kennen. Door de overgrote activiteit in de maand Mei zijn deze uitvoeringen misschien iets in het gedrang gekomen; in een rustigere periode was de volle betekenis van dit festival zeker beter, allicht langer in het geheugen van de luisteraars gebleven. Twee dansavonden trokken de aandacht - de Zuid-Amerikaanse groep van Joaquin Perez Fernandez, en het zo beroemde ballet Cuevas van Monte Carlo. In smaak en stijl even volmaakt, legde de troep van Fernandez vooral de nadruk op het folkloristische, terwijl Cuevas in hoofdzaak nog het klassieke ballet vertegenwoordigt. In de eerste helft van het jaar vielen ook twee samenkomsten van Jeugd en Muziek: in Namen had een congres der Nationale Federatie plaats - in Genève het jaarlijks congres van de Internationale Federatie, waarop plannen voor een nauwere samenwerking tussen de musicerende jeugd der verschillende landen gemaakt werden, die hopelijk in praktijk zullen worden omgezet.
Antwerpen heeft het dit jaar iets kalmer aan gedaan. Buiten de gewone concerten en opera-uitvoeringen vallen er geen ophefmakende gebeurtenissen van muzikale aard te vermelden. Yehudi Menuhin is er geweest; en Cluytens, Lola Bobesco, de Franse pianiste Marcelle Meyer en andere sterren. Het Bach-gezelschap o.l.v. Edgard Van Bever, dat reeds vorig jaar al zijn programma uitgebreid had tot werken uit de tijd van de Cantor, is er toe overgegaan, thans ook recente literatuur uit te voeren. Van muzikaal grotere betekenis is allicht het Luikse concertleven geweest. Het schijnt dat Luik een van de weinige steden is, die niet voor moderne en hedendaagse muziek terugschrikt. Tijdens een ‘Hommage à Roussel’ werd zijn derde symphonie en het Festin de l'Araignée uitgevoerd. De ‘Société libre d'Emulation’ heeft in het begin van het jaar een avond met werk van hedendaagse toondichters ingericht, waarop men Britten, Bartok, de Falla, de Luikenaar Froidebise en Anton Webern kon horen. En eindelijk organiseerde het Gemeente-Kwartet samen met de stad Luik in September 1951 een wedstrijd voor compositie van een strijkkwartet (in September 1952 zal te Luik een wedstrijd voor de uitvoering van kwartetten doorgaan). Verscheidene troepen uit Brussel, Parijs en Wenen maakten het leven van de operaliefhebbers aangenaam, en in het Conservatorium werd | |
[pagina 436]
| |
zelfs Eugène Ysaye's Waalse opera Piére li Houyeu weergegevenGa naar voetnoot(1). Een laatste muziekbericht: de prijs van Rome 1951 voor een muzikale compositie werd toegekend aan René Driesen voor zijn cantate La Robe des Plumes, geïnspireerd op een Japanse Nô.
De oogst op musicologisch gebied is mager. Twee werken van een zeker belang zijn nochtans sinds Januari verschenen. Pelléas et Mélisande van J. Van Ackere, dat te Brussel door de Belgische vereniging voor Muziekwetenschap werd uitgegeven, vormt een zeer interessante en degelijke bijdrage tot het probleem van een ‘rencontre miraculeuse d'une poésie et d'une musique’. En het boek van Jef Rottiers over de Beiaarden in België (uitgave Mechelen, Beiaardschool) is eindelijk het lang verwachte werk dat vooral beiaardiers, maar evengoed muziekliefhebbers van dit genre plezier zal doen. Een uitgebreide licentiaats-thesis van René De Mayer over August De Boeck (Leuven) vormt de voorbereiding op een dissertatie over hetzelfde onderwerp.
De muzikale vooruitzichten voor het toekomende seizoen zijn gunstig, vooral wat het concertleven in de Belgische hoofdstad betreft. Binnenen buitenlandse ensembles zullen optreden met hun eigen dirigenten; nieuwe werken zullen uitgevoerd worden, en oude bekende en geapprecieerde kunstenaars zullen zich weer laten horen. Zullen alle beloften gehouden worden...? |
|