manier van spreken, een ordelijke, evenwichtige manier van doen. Zij was vriendelijk zonder een spoor van opdringerigheid. Zij wees mij een en ander en hielp mij op weg, wanneer zij zag, dat ík daar aandacht voor kon hebben. Zij was niet luidruchtig en trachtte niet geestig te zijn. Zij werkte mij in, ongemerkt en zonder veel woorden en was vriendelijk, waar dat paste. Zij vroeg niet naar ‘thuis’ dan pas na een week. Toen er geen kans op heimwee meer was.
Ik vermoedde in dit meisje een levenswijsheid en een verworven geestkracht, waar ik nog lang niet aan toe was, waar ik een hoog respect voor had, maar die mijn natuurlijke groei naast zich nodig hadden om tot een grote wasdom te komen en niet te ontsporen. Zo werden Christiane en ik dus vriendinnen.
Christiane werd gezonder van mijn gezondheid. En ik leerde genegenheid. Ik leerde geduldig te zijn, als Christiane de lessen niet begrepen had en mij na school om uitleg vroeg. Zij wílde immers meekomen en het was zo moeilijk met haar hoofdpijn. Ik kon haar helpen. Geen meisje, dacht Christiane, uit de hele klas begreep zo snel, legde zo helder uit en bleef er zo goedgehumeurd bij. Ik was hiervoor geschapen.
Ik leerde mijn onbesuisdheid temperen. Omdat Christiane mild om mijn fouten lachte en mij zodoende de grenzen duidelijk maakte. De grenzen, waarbinnen zij noodgedwongen bleef en die mijn gezonde natuur eerst moest leren.
Ik leerde iets van opoffering. Omdat ik eens een schaatsmiddag afzegde, toen Christiane met hoge koorts in bed lag. De dokter was mij tegengekomen in de gang en had gezegd: ‘Ha, jou moet ik hebben. Jij blijft vanmiddag bij Christiane. Dat zal haar goed doen.’ Het deed míj goed een verrukkelijke schaatsmiddag te verliezen en de wonderlijke, verrukkende ervaring op te doen, dat een ijlend vriendinnetje kalmeerde door mijn bijzijn. Het duwde mij een onvermoede verantwoordelijkheid toe.
Christiane zag mij niet, toen ik de ziekenkamer binnenkwam. Zij woelde en huilde: ‘Iedere dag moet ik pijn hebben, altijd pijn. Ik kan niet meekomen, omdat ik pijn krijg. Ik kan mijn lessen niet leren, want ik krijg hoofdpijn. En oorpijn en keelpijn en oogpijn en altijd overal pijn. Ik wil gezond zijn, Ik wil gezond zijn, gewoon meedoen, mee zwemmen en hard lopen. En iedere dag opnieuw gezond...’
Ik stond een beetje schutterig aan het bed. Even kreeg ik de last te zien, die dit meisje dag aan dag meenam tussen onze joligheid - de last van haar te zwakke lichaam - zonder af te zakken tot jaloersheid of rancune. En ik kreeg een grote bewondering voor deze kracht en voornaamheid van geest.
‘Ben jij daar?’ vroeg Christiane ineens verheugd.
‘Ik moest van de dokter vanmiddag hier komen’ zei ik onverbloemd.
Christiane lachte. Zij lachte altijd om mijn onbevangen oprechtheid. Op een geheimzinnige wijze deed die haar goed. Ze dronk het in, het gaf haar als het ware de kracht, die de natuur het oud-adellijk bloed onthouden had.
Na onze kostschooltijd trouwde Christiane vrij gauw en ging in het buitenland wonen. Zij schreef mij geregeld. Tot ver in de oorlog ontving ik nog post van haar.