het veelzijdig talent en de veelzijdige menselijkheid van Hooft in het licht stelt, te midden van de bewogen en grote tijd waarin hij leefde. Zelden leest men een litteraire biografie die zo evenwichtig werd gecomponeerd, en waarin de tijd- en milieu-studie én de persoon, de mens én de kunstenaar zo harmonisch worden uitgetekend.
Bovendien is deze wetenschappelijke biografie als verhaal zo boeiend geschreven en in zulke aangename stijl gesteld, dat zij door eenieder met bizonder genoegen zal worden gelezen. De schrijver is met zoveel smaak en stylistisch vermogen begaafd en hij bezit zo ten volle ‘l'art de faire un livre’, dat zijn werk in dat opzicht in de vaak zo saaie en dorre literatuurgeschiedschrijving tot voorbeeld kan worden gesteld.
Slechts een paar malen plaatsten wij een vraagteken en marge van dit solide en sierlijke boek. Zo kan men betwijfelen of uit het feit dat Hooft de terechtstelling van Giordano Bruno te Rome in zijn dagboek niet noteerde wel zo maar dadelijk het besluit mag worden getrokken over ‘de grenzen van zijn persoonlijkheid’ (117)? Zo kan men ook twijfelen aan de bewijskracht der toepassing van Rümke's en Bühlers theorie over de mannenleeftijden, die weliswaar klopt in Hooft's geval maar niet in zoveel andere (149), en kan men zich ook afvragen of over de verhouding Hooft-Vondel, hoe sereen ze ook door Dr. Van Tricht wordt beschouwd, wel geen onpartijdiger woord kan worden gesproken? Maar deze en dergelijke kleine critische vraagtekens verliezen hun betekenis tegenover het meesterlijke geheel dat deze monografie biedt. Niemand die zich met de grote kunstenaar en de niet minder grote mens die Hooft was wil inlaten, mag ze ongelezen laten.
De biografie van E.J. Potgieter die Dr. Jac Smit liet verschijnen (Uitg. Daamen's, 's Gravenhage) geeft een in wetenschappelijk opzicht degelijk en tevens onderhoudend-geschreven levensbeeld van de belangrijke negentiendeeuwse Hollandse schrijver. Het boek is niet enkel een kostbare aanwinst voor de letterkundige geschiedschrijving zoals ze tot nog toe vaak werd beoefend, t.w. een nauwkeurig levensbericht van de ‘mens’ in zijn tijd en milieu, want het wijdt ook bizondere aandacht aan de ‘kunstenaar’ die Potgieter was. Reeds vroeger trouwens heeft Dr. J. Smit door een scherpzinnige Bijdrage tot de kennis van Potgieters Stijl (1937) zijn innige vertrouwdheid met het letterkundig gehalte en de vorm van Potgieters oeuvre bewezen, en ook in deze monografie schenkt hij op menige plaats de minder historisch-ingestelde maar hoofdzakelijk aesthetisch-critisch-gerichte lezer grote voldoening door zijn behandeling van Potgieters werk. Dit boek is niet enkel een aanwinst voor de letterkunde-studerenden, want het is ook bij het ruimer publiek, in een tijd die om verschillende redenen op Potgieters stijl en levensvorm weinig gesteld is, een intelligent en smaakvol pleidooi voor zijn blijvende betekenis als schrijver en als menselijke figuur.
Het belang van de dissertatie van Dr. C.G.L. Apeldoorn over Dr. Willem Doorenbos (Uitg. J.C. De Boer, Den Helder) ligt in zijn naspeuring van de invloed die Doorenbos op de Tachtigers zou hebben uitgeoefend. De in Amsterdam werkzame leraar, die in de literatuurgeschiedenis wel eens meer als een voorloper van Tachtig wordt beschouwd, zou deze invloed hebben uitgeoefend tussen 1875 en 1885, tussen zijn 55e en 65e jaar. De schrijver onderzoekt de relaties van Doorenbos met de toenmalige jongeren. Al is zijn resultaat niet rijk aan belangrijke gegevens, toch is zijn scherpzinnig onderzoek er niet minder belangrijk om. Veel in die relatie van Doorenbos tot de jonge Tachtigers blijft ten slotte onnaspeurbaar, het contact blijkt vrijwel uitsluitend mondeling te zijn geweest, de invloed was niet rechtstreeks en betrof ook niet het aesthetische gebied, maar hij ging van Doorenbos als levend-menselijk voorbeeld uit.
De bedoeling van de Schrijver was ook het leven van Doorenbos te schetsen, samen met zijn karakter, zijn werkzaamheden, zijn opvattingen, enz. Op markante wijze wordt hij als leraar, als schrijver, als mens geportretteerd, zodat hij als een waarlijk-levend mens voor ons komt te staan: grondig-gevormd classicus, zeer belezen literatuurkenner en geleerde, ongelovig humanist met scherpe antikatholieke gezindheid maar houdend aan verdraagzaamheid, zeer strijdbaar individualist gekant tegen wetten en tradities, tegen alle conventies in het verweer, een gesloten en moeilijk karakter en eerder onmaatschappelijk mens, vrij agressief en nonconformist, een man ten slotte met een