[1952/6]
Jozef Muls wordt zeventig
Onze mede-redacteur Jozef Muls bereikte deze maand, op 12 Juli 1952, zijn zeventigste jaar. Zijn vrienden-collega's in de Redactie wensen deze aflevering niet te laten verschijnen zonder hem van harte geluk te wensen. Zij zijn er van overtuigd dat alle Warande-lezers, hun sympathie en waardering voor het werk van Muls delend, even gaarne als zij deze hulde zullen willen onderschrijven.
Er straalt doorheen het hele werk van Jozef Muls, dat nu juist over een halve eeuw ligt verspreid, een vurige liefde tot zijn land en volk. De liefde tot Vlaanderens grootheid, in kunst en geschiedenis, heeft hem steeds tot blakende geestdrift bezield. Het eerste opstel dat hij, nu juist 50 jaar geleden, als student liet drukken, handelde over Rodenbach; en ook in alle latere jaren is zijn liefde steeds naar het grote en zuivere in onze Vlaamse traditie uitgegaan: Gezelle, Verriest, Rodenbach, Streuvels, onze meest rasechte schilders, hebben zijn blijvende verering gewonnen.
Door enthousiaste liefde en zuiver begrip met de Vlaamse traditie verbonden, was Muls tevens een der eersten die in onze jonge geschiedenis naar bewuste deelname aan het hele Europese beschavingsleven hebben gestreefd. Met Cornette, die andere beschaafde Sinjoor, werd hij de eerste ‘reiziger’ in onze jonge literatuur. Door zijn talrijke geschriften en duizenden voordrachten heeft hij vele aspecten van de Europese beschaving, van het Europese kunst-patrimonium vooral, en van heel het moderne kunstleven, doorheen Vlaanderen verspreid. Van jongs af was hij, in een land dat toenmaals aan provinciale bekrompenheid en halve ontwikkeling laboreerde, een volwaardig Europeeër-in-de-geest. En ook thans nog zestig jaar na Van Nu en Straks, kan hij, door zijn ruime bereisdheid, zijn fijne gezelschapskunst, zijn veelzijdige kennis, zijn zuivere kunstsmaak, als een der weinige - te weinige - volgroeide cosmopolieten in Vlaanderen worden beschouwd.
Wie Muls als spreker heeft gehoord en zijn werk heeft gelezen, weet dat de kernbezieling van heel zijn persoonlijkheid ligt in zijn liefde tot het Schone. Van zijn prille jeugd af, toen hij Ruskin las, heeft het edele genot van de schoonheid steeds zijn leven gevuld. Schoonheid is voor hem een hoge en zuivere zin des levens, die zijn bestaan innerlijke stilte en rijkdom geeft; ze is voor hem ook de innerlijke bezielingskracht, die de spreker en schrijver tot getuigen drijft, hem opvoert tot het ‘enthousiasme’ der bewondering. Zijn rusteloze werkzaamheid als spreker, schrijver en docent, is in de periode