| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Literatuurgeschiedenis voor de school
Dr. Rob. Roemans en Dr. M.A. Nauwelaerts: Onze Letteren. Handleiding bij de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel I. - 402 blz. Uitg. De Vlijt, Antwerpen. Prijs geb. 150 frs.
Deze literatuurgeschiedenis is geschreven voor de hogere klassen van het middelbaar en normaalonderwijs. Het eerste deel, dat zo pas is verschenen, bestrijkt de geschiedenis van de Middeleeuwen af tot de eerste Romantiek (cc. 1830).
Wat in dit geschiedenisboek vooral opvalt. wanneer men het met andere dergelijke schoolboeken vergelijkt, is zijn beknoptheid. Immers, slechts een 100-tal bladzijden worden aan historische uiteenzetting gewijd. De rest is bloemlezing.
De ontwikkelingsgang wordt klaar en overzichtelijk geschetst, met weglating van het bijkomende. De bondigheid, zowel bij de vermelding der historische feiten als bij de bespreking van figuren en kunstwerken, is m.i. een verdienste. Voor mijn gevoel had het werk nog bondiger en schematischer mogen zijn, want reeds al te lang heeft men in het M.O. de jonge breinen met historische realia en allerhande eruditie volgepropt, alsof al dit ‘bourrage de crâne’ werkelijk iets met humanistische smaak- en geestesvorming te maken had.
Het schematisch exposé is zeer methodisch en houdt ook, op bescheiden maar secure wijze, rekening met de jongste resultaten van de wetenschappelijke literatuurstudie, o.m. op de gebieden van Middeleeuwen en Rederijkerij. De indeling en de compositie zijn bevredigend te noemen. Slechts op enkele plaatsen voldoen ze mij minder. Zo wordt bvb. op bladzijde 40-41 een deel van de verhalende literatuur (boerden, sproken, roman) onder Hoofdstuk V (De Didactiek) thuisgebracht.
Ook de uiteenzetting over de Rederijkerij is te uitvoerig. Zeker is deze periode voor de kennis van ons volksleven en onze cultuurgeschiedenis interessant, maar de huidige wetenschappelijke rehabilitatie van de Rederijkerskunst is van letterkundig en humaan standpunt uit niet belangrijk genoeg om de leerlingen van het M.O. met zulke uitgebreide kennis van die periode te belasten. De schrijvers drukken de mening uit dat het Rederijkerswerk ‘niet steeds gekenmerkt wordt door zuivere schoonheid’; het zou juister zijn te zeggen dat in dat soort literatuur slechts zéér zelden iets moois is te vinden. Wat de volledigheid betreft: indien de Leuvense pastoor Zeebots een vermelding krijgt, dan hadden Daniel Bellemans en Catharina Boudewijns die toch ook wel verdiend; ze hebben immers beiden wel een en ander geschreven dat mooi is. In de Hollandse letterkunde der 17e eeuw had het proza der zeelieden (Bontekoe en andere verhalen), de bij pozen goede dichter Jeremias de Decker en de twee talentvolle blijspeldichters Thomas Asselyn en Pieter Bernagie wel mogen vermeld worden, vooral daar wel een halve bladzijde wordt besteed aan de akelige drakenschrijver, die Jan Vos heet. Maar op deze en een paar andere restricties na, kan men het historisch exposé van dit schoolboek slechts prijzen.
De karakteristieken van figuren en werken zijn minder overtuigend. Men krijgt haast voortdurend de indruk dat de samenstellers hier in de gemeenplaats blijven steken, en er vooral niet toe komen het essentiële van een kunstwerk in een paar regels te comprimeren. Indien men de vraag stelt: waar gaat het nu eigenlijk om bij deze of gene auteur? welk is de centrale inspiratie van zijn werk? Welk is
| |
| |
de kern van zijn kunst-scheppende levensvisie?, dan vindt men in dit schoolboek zelden een kern-raak, treffend antwoord. Over de derde bundel van Anna Bijns wordt hier gezegd dat hij ‘een meer intiem persoonlijk karakter vertoont’ (215), over het Wilhelmus dat het ontroert door ‘innige bewogenheid en onwankelbare hoop’ (219), over de Imitatio Christi dat zij vol ‘vrome wijsheid en wijze vroomheid’ (sic!) (43) steekt, maar zulke karakteristieken zeggen mij haast niets, ze zijn zo vaag als mogelijk, ze laten niet toe te vermoeden waar het nu eigenlijk in deze boeken om gaat. Al te vaak treft in dit boek het relatieve onvermogen om kort-en-klaar, scherp en synthetisch naar de kern te gaan, en die in a nutshell weer te geven.
Bij elke belangrijke periode geven de schrijvers zeer bondig een algemene cultuurhistorische schets van de geestelijke stromingen, die de achtergrond vormen van de letterkundige verschijnselen en deze in hun geest verklaren. Zo b.v. over de Renaissance, de Barok, de Verlichting. Ook die karakteristieken gaan hier en daar al te jammerlijk aan het essentiële voorbij, al zijn ze niet slecht te noemen. Bij de karakteristiek van de ‘Renaissance’ wijzen de schrijvers wél op het zelfbewustzijn en de drang naar autonomie van de kunstenaar, op de terugkeer naar de Oudheid, maar zoveel andere éven belangrijke kenmerken van het Renaissance-verschijnsel worden niet vermeld, b.v. de ontwaking van het nationaal bewustzijn, de voorliefde tot het mooi-gracieuze, de drang naar genietende zinnelijkheid en prachtliefde, de critische belangstelling voor het vormprobleem, enz. Het zou de goede leraar niet moeilijk vallen al deze juist genoemde specifieke kenmerken van de letterkundige Renaissance aan zijn scholieren duidelijk te maken door de commentariërende voorlezing van één enkel gedicht van Hooft of Van der Noot. Bij de Barok spreken de samenstellers wél van het dynamisme en de gerichtheid op de massa, en dat is zeer juist; maar even belangrijke kenmerken van het Barok-verschijnsel worden weer over het hoofd gezien, b.v. de geneigdheid tot overlading en rhetoriek, de zucht naar het grootse en verbazingwekkende, en vooral de kernidee van de Barok: de passie voor zinnelijke vormschoonheid en praal, die zij met de Renaissance deelt, maar om ze in dienst te stellen van een hoger en algemener doel, zij het de Kerk of het vorstelijk absolutisme. Wie dit alles voorbijziet kan natuurlijk vele essentialia in een figuur als Vondel niet begrijpen, o.m. zijn religieus-zinnelijke barok-geaardheid, en het verbaast dan ook niet dat daarvan in dit geschiedenisboek niets wordt aangeduid. De karakteristiek van de Verlichting is
beter; die van de Romantiek is echter volkomen onbeduidend. Men vergelijke hier even met de veel betere van Knuvelder en Van Neylen - Van den Dries.
Wat de aesthetische appreciatie betreft, deze is bevredigend, of juister gezegd, ze is niet beter of slechter dan die welke men in alle Vlaamse schoolboeken voor letterkundige geschiedenis kan aantreffen, even neutraal, kleurloos en vaag-algemeen. Geen enkel van deze boeken is er toe in staat de jeugdige lezer door persoonlijke finesse in de aesthetische verwoording of aanvoeling bizonder te treffen, te prikkelen of te verlokken. Het staat nu blijkbaar ergens geschreven dat alle dergelijke boeken doods moeten zijn als een kerkhof, dat er geen snaar van een fijn-aanvoelende ziel in mag trillen, dat ze inzake aesthetische qualificatie van kunstwerken moeten trachten elkaar de loef af te steken door het gebruiken van cliché's. Al hebben de schrijvers van dit boek er dan blijkbaar niet naar gestreefd de kunstgevoeligheid van hun jonge lezers te prikkelen door mooie en treffende verwoording van hun aesthetische indrukken, door het springlevend-maken van de aesthetische verschijnselen in hun bizonderheid (wat Knuvelder zeer goed kan), toch hebben ze een verdienstelijke poging gedaan om de aesthetische vorming te verrijken en te verfijnen door aan hun historisch-critisch exposé een uitvoerige bloemlezing toe te voegen, die ruim de twee derden van het boek in beslag neemt. Dit is wel geen innovatie, maar de bloemlezing die hier wordt geboden is uitvoeriger en beter verzorgd dan die van Kan. Van den Dries en ze is meer gevarieerd dan die van Knuvelder. De talrijke fragmenten zijn met taalkundige nota's voorzien. Iets nieuws, althans in Vlaanderen, is de rijke illustratie: foto's van oude handschriften, afdrukken van interessante titelbladen, portretten en dgl., geven het boek een concrete charme. Dit alles prikkelt tot lectuur. Trouwens, iedereen zou met de auteurs moeten instemmen wanneer ze verklaren dat ‘lectuur de grondslag moet zijn van elk verantwoord
| |
| |
literatuuronderwijs’. Ook de vergelijkende tabellen, waardoor de samenhang van onze nationale letteren met de Europese wordt duidelijk gemaakt, zijn interessant.
Wat mij bij het lezen van dit schoolboek nogal erg heeft gehinderd, is de vaststelling dat men er tamelijk veel taal- en stijlfouten in aantreft. Ik zal mij bij het citeren tot enkele voorbeelden van kromtaal en kromstijl beperken: ‘De Frankische romans zijn vol ruwheid en wraak, waarin af en toe schitterend geslaagde epische brokken voorkomen’ (21). ‘Zelf (t.w. Hadewych) uit de adel stammend, is haar werk aristocratisch van stemming’ (35). ‘Vondel droomde van een epos. Tot een epos, zoals hij tot het laatst bleef dromen, is hij nooit gekomen’ (244). ‘Grootgebracht in een standbewust en orthodox Calvinistisch milieu, begaafd met ruime blik,... stond Huygens' hele leven in het licht van de hoogste toewijding.’ (246) ‘Sterk onder de invloed van de klassieke letterkunde, met daarnaast een levendige belangstelling voor de buitenlandse moderne literatuur, ontwikkelde Geel zich tot een zelfstandige geest.’ (270) Dit zijn staaltjes van slechte Nederlandse zinsbouw. Verder komen heel wat Gallicismen voor als b.v. ‘een publiek van standing en vorming’ (227), hij ‘doordrong het werk van eigen geest’ (229), ‘zwaar geladen van geweldige passie en gebalde taal’ (218), en elders onnauwkeurig woordgebruik, waar b.v. gesproken wordt van een ‘libertinist’ (i.p.v. libertijn) een ‘linguistische splitsing tussen lagere en hogere standen’ (i.p.v. scheiding of onderscheid in de taal), e.a. Ook waar de taal niets te wensen overlaat is de stijl soms smakeloos door verkeerde beeldspraak. Zo wordt hier gewag gemaakt van een ‘van de klassieke stroming losstaande schakel’ (240), over onze letterkunde wordt gezegd dat zij ‘aan onze schilderkunst, met haar fijn gekleurde intérieurs en stemmige stillevens... zwaar verankerd ligt’ (13), over Van
Mander dat hij zich vestigde ‘te Haarlem, dat hij naderhand moest ruilen voor Gouda’ (219) en over Vondel dat ‘de eerlijkheid van de zakenman evenals de gebondenheid aan eigen bloed schreien door zijn houding heen tegenover de tragedie van de jonge Joost’ (242). Ik streep in dit geval zeer ongaarne dergelijke fouten op het gebied der taal- en stijlzuiverheid aan, maar doe het enkel op grond van de overtuiging dat wij op dat gebied in Vlaanderen, en dan vooral voor het schoolboek, niet veeleisend genoeg kunnen zijn, indien het ons met de groei van onze Nederlandse taalcultuur ernst is.
Summa summarum heeft dit schoolboek zijn verdiensten vooral door de zakelijke bondigheid en de goede schematisatie van de historische stof. De synthetische karakteristieken van tijdperken en auteurs voldoen minder en de aesthetische beoordeling is, zoals nu eenmaal nog gewoonte blijft, vaak te gemeenplaats-achtig, schools en onfris, zonder echter onjuist te kunnen worden genoemd. Ten slotte vergen taal en stijl, bij het voorbereiden van het tweede deel of een evt. herdruk, meer nauwkeurigheid en verfijning. De uiterlijke verzorging van dit royaal-uitgegeven boek verdient alle lof.
ALB. W.
| |
Een ideeen-roman
Jan Walravens: Roerloos aan Zee. - Uitg. De Sikkel, Antwerpen.
Deze roman is voor ons een verrassing geweest. Het boek is niet zonder fouten, maar het wijst op een merkwaardig artistiek vermogen. Het laat ons de indruk van een nauwkeurig overwogen schepping van de geest, die niet naar een bestaande realiteit werd ontworpen, maar als de belichaming van een idee kan worden beschouwd: het leven heeft geen zin, omdat het onmogelijk kan uitgemaakt worden of God al dan niet bestaat. Zoals de meeste wijsgerig-zielkundige verhalen uit de laatste tijd is het boek in de ik-vorm geschreven.
Désiré Kempadel, zoon van een puriteinse boer, die alles behalve een puriteins leven heeft geleid, is leraar aan een atheneum geweest en liefhebbert thans in de literatuurgeschiedenis. terwijl hij ook foto's van misdadigers en onbruikbare wapens verzamelt, die hij in een oude woonwagen opgeborgen heeft. In die woonwagen betrapt hij op zekere dag zijn zoon Herman in het gezelschap van Nana Verkade, een jonge vrouw die allerminst een goede faam geniet. Die jongen had tot dan toe kuis en teruggetrokken als een monnik geleefd en nu laat hij zich schijnbaar volledig overmeesteren door een zinnelijke hartstocht, die hem naar zijn ondergang zal voeren. Het
| |
| |
is echter veeleer een drang naar de waarheid die hem bezielt. Bestaat God of bestaat Hij niet, is de grote vraag die hem kwelt. Hij ziet in Nana het ideaal van de volmaakte, volledig aardse en gelukkige mens en besluit dat God niet kan bestaan, als er een mensentype mogelijk is, dat God niet nodig heeft. Maar dan meent hij op zekere dag dat Nana hem bedrogen heeft, dat ook zij slachtoffer is van de zinnelijke lust, van de materiële wetten die haar vlees beheersen en uit wanhoop schiet hij haar neer. Nadat hij zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten, maakt een vriend hem wijs, dat hij zich vergist heeft en er geen reden was om Nana te verdenken. Reeds vroeger heeft Herman verklaard dat een leven zonder ‘een godheid’ onhoudbaar is; nu hij toch van Nana's volstrekte waarde overtuigd wordt, besluit hij dat God niet bestaat en pleegt zelfmoord. Voor zijn vader staat het ondertussen vast, dat Nana wél ontrouw is geweest en dat de handelwijze van zijn zoon, door een misverstand uitgelokt, geen zin heeft gehad. Zo althans zien wij de grote trekken van de inhoud, die, - dit moeten wij er aan toevoegen - niet makkelijk kan achterhaald en samengevat worden.
De grondgedachte is wel, dat het leven geen zin heeft als er geen God bestaat en dat het onmogelijk is over dat bestaan zekerheid te verwerven, aangezien wij nooit over onszelf zeker mogen zijn. De eerste is een christelijke idee, die in de letterkunde vooral door Dostojefski beklemtoond werd; de tweede ligt ten grondslag aan het gehele werk van Pirandello; nieuw is geen van beide, maar het besluit waartoe zij leiden, dat het leven zinledig is, doet in verband met de existentialistische beweging zeer actueel aan.
Met dit verhaal krijgen we een eerste specimen van romankunst, die volledig aan het anecdotische ontgroeit. Zij is kunst van problemen geworden, van juiste antwoorden op verkeerd gestelde vragen, zoals in dit boek van Walravens, of van juiste vragen waarop steeds een verkeerd antwoord komt. Als we dit werk met de kunst van Streuvels vergelijken is er meer dan verschil, een regelrechte tegenstelling. Streuvels heeft leven geschapen, omdat het leven hem boeide en de lezer heeft in dat uitgebeelde leven een zekere problematiek kunnen onderscheiden. Walravens heeft slechts een verhaaltje nodig om zijn gedachten op een toegankelijke manier tot het publiek te brengen. Dat heeft tot gevolg dat zijn wereld iets schimachtigs krijgt, iets zwevends, dat reeds in de romans van Daisne aanwezig was. In tegenstelling daarmede brengen de afstotelijke opmerkingen over sexuele aangelegenheden, die aan het platste naturalisme herinneren, een wanklank die in verhouding met de intellectuele standing van het werk ongunstig afsteekt. Walravens heeft zich in deze vulgariteitjes niet kunnen ontmaken van de invloed, die Sartre en de mindere goden van het existentialisme op hem uitgeoefend hebben. Hij is niet de eerste schrijver in onze letterkunde die nadenkt, maar de eerste die een systeem van gedachten opzettelijk uitstalt. Hij doet het met een bekwaam meesterschap over de taal en een ernst, die onze eerbied afdwingt, al gaan wij niet akkoord met de sluitrede van het syllogisme dat hij stelt, omdat één van zijn premissen klaarblijkelijk onjuist is. De roman staat op een hoog peil en bevat prachtige gedeelten, zoals het toneel in de gerechtszaal of de einddialoog tussen Kempadel en de vriend van zijn zoon. ‘Roerloos aan Zee’ is reeds meer dan een belofte, het is een belangwekkend boek, dat overigens in zedelijk opzicht voor zekere lezers gevaarlijk kan zijn.
A. DEMEDTS.
| |
Gery Helderenberg
In zijn jongste bundel Omdat ik U bemin (Uitg. S. Pieters en Paulusabdij, Dendermonde) geeft de dichter Gery Helderenberg het beste van wat hij tot nog toe heeft geschonken. Hij is steeds een technisch-knap dichter geweest, maar zijn vers was vroeger wel eens door té veel ijdele woordenpraal en een al te barok-vermoeiend sensualisme overladen om geheel te voldoen. Thans heeft hij veel aan eenvoud gewonnen. Ook in deze bundel laat hij zich af en toe nog wel eens tot woorden- en strofenspel verleiden, met haast kinderlijke speelsheid, of drapeert hij zijn vers met uiterlijke beschrijvingspracht, maar hoe gelukkig heeft hij zijn poëzie verinnigd en tot dieper accent geïntensifieerd! Zijn aangeboren zin voor gracie heeft hij bewaard maar vereenvoudigd, zijn liefde tot het fraaie, sierende beeld heeft hij meestal ontdaan van 't overtollige. Zijn vers is m.a.w. organischer en échter geworden.
| |
| |
Ook de religieuze thematiek die steeds bij Helderenberg ernstig en grondig is geweest, heeft door het verzaken van de vroegere mooischrijverij aan zinrijke overtuigingskracht gewonnen. Die religieuze thematiek is veelzijdig. Ze is toegespitst op het individuele probleem van zonde en genade, dat tevens de wereldgeschiedenis omvat als het mysterie van Erfzonde en Verlossing. In de afdeling ‘Actus Tragicus’ roept hij de doodsstrijd van Jezus op en zijn betekenis voor alle zielen, en in een rijke oogst Maria-gedichten doorvorst hij psychologisch-fijn het Maria-leven en verdiept dit meteen tot zijn voorname rol in het christelijk Verlossings-mysterie. Deze poëzie van een priester is dogmatisch-substantieel en rijk aan religieuze ervaring. Maar ze is meteen ook door en door menselijk, omdat ze de spanningen in het menselijk gemoed van priester en gelovige met delicate aanvoeling kent: de donkere uren van eenzaamheid en angst, en dan de gouden stonden van verlossende vreugde. Een speciaal aspect van Helderenberg's poëzie is steeds haar liturgische weelde. Hij zou zich zelf niet meer zijn, indien zijn rijke zintuiglijkheid zich niet te verzadigen zocht aan de pracht van cultische riten en gewaden, maar zoals steeds verdiept hij deze barokke zinnenweelde tot een religieus mysticisme. Tussen de uiterste polen van menselijke eenzaamheid en mystieke onthevenheid zoekt deze Vlaamse priester bij voorkeur het huwelijk van het aardse en het hemelse.
Voorzeker zijn in deze bundel niet alle gedichten even zuiver. Het tekort schuilt, ook hier, af en toe in Helderenberg's neiging tot overtollig en decoratief woordgebruik en zijn verzotheid op schilderende beeldentaal. Hij blijft de dichter der mooie fragmenten (die hier talrijker zijn dan ooit). Passages van barokke verbeeldingsweelde, van fijn impressionisme, van mystische opvlucht en van menselijke tragiek wisselen elkaar af. Maar de kracht die dit alles moet organisch verbinden tot één grote vormsynthese is bij Gery Helderenberg nog slechts in aanloop te vinden. Het zou echter onrechtvaardig zijn deze dichter een tekort te verwijten aan die grote synthesis-scheppende vormkracht, die men b.v. in Claudel wél vindt. Misschien heeft hij er de pectus niet toe, en in elk geval is zijn poëtische aard darteler, freler en vluchtiger. Laten we ons liever over zijn groei verheugen. In zeer talrijke gedichten van deze bundel zal de lezer een pure en zinrijke dichtersstem kunnen horen. Ik hoop dat dit werk van een te weinig gekend, gewaardeerd en gelezen dichter in zeer ruime lezerskring de belangstelling zal vinden, die het overvloedig verdient.
ALB. W.
| |
Marcel Coole
De jongste dichtbundel van Marcel Coole In de klem der Tederheid (Uitg. Elsevier, Brussel) is, méér nog dan zijn vorige bundels, een getuigenis van veelzijdig en vurig menselijk leven. Een complex ervaringsleven komt hier tot uiting. Er is de menigvuldige problematiek van de liefde, met haar geluksmomenten en haar vertwijfeling, alsmede de problematiek van het dichterschap, met zijn verrukkingsogenblikken, zijn ontvluchtingsdrang, droomlust, wankelmoed en bevochten eenzaamheid. De aanvoeling van de ondoorgrondelijkheid van zijn gepassioneerd wezen, én de onberekenbare onrust stempelen Coole tot een romantisch dichter. Zijn dichterschap wordt gestuwd door de drang naar verzadiging en zelf-verlossing van een onrustig en groot gemoed. Anderzijds is zijn werk, door zijn scherpe sensibiliteit voor de werkelijke situaties van het leven, en het leed om deze tijd, ook realistisch georiënteerd. De scherpe ervaring van het menselijk tekort en de veelvuldige spanningen tussen droom en werkelijkheid zijn twee der meest boeiende aspecten van het conflict tussen romantiek en realisme, dat zich voortdurend in zijn werk afspeelt.
Dit conflict speelt zich in deze bundel vooral af binnen de grenzen van zijn intiem hartsgebied. Er zijn de vele wisselingen van tederheid en bedwang, angst en liefde-geloof, toenaderingsdrang en ontvluchtingsbehoefte, roes en onverzadigdheid, vitaliteit en depressie, energie en onmachtsgevoel. Waarlijk, een hart in vele momenten. Deze en andere aspecten van innerlijke bewogenheid maken dit verzenboek tot een boeiend menselijk document. Wat mij in deze poëzie van Coole vooral overtuigt. is haar onmiddellijk contact met de ervaring. Ze klinkt reëel, helder en echt. Ook haar stijl is direct; het rhythme is meestal sprekend, de woorden komen recht-op-de-man-af, in simpele duidelijkheid.
| |
| |
Rijkdom en mysterie van de verbeelding, weelde van taalscheppende kracht of rhythmische finesses zal men bij Coole niet vinden. Zijn poëtisch werk heeft duidelijke grenzen. Maar in haar sobere eenvoud is zijn zegging wel zuiver-expressief.
Af en toe, weliswaar, lopen zijn versregels wat te dreunend en mechanisch in het gareel van de prosodie. Soms klinkt zijn stem ook veeleer declamatorisch dan lyrisch. Soms ook grijpt hij wel eens graag naar woorden als ‘beurse hoofd’, ‘slingerige bliksems’, ‘dronken lied’ en dgl. die mij wat hol en verliteratuurd toeklinken. ‘Huiveren’, ‘krampen’ en dgl. zijn ook woorden, waarmede men spaarzaam moet omgaan, wil men ze hun overtuigingskracht doen bewaren als uitdrukking van belangrijke en excessieve ervaringen. Maar deze en dergelijke kleine tekorten doen weinig af aan de robuste en zuivere echtheid van Coole's taal. Zijn woord zingt niet als aristocratisch-fijn kristal voor de happy few, maar het resoneert kloek en zuiver als een echt metaal voor velen. Zoals hij zelf met recht getuigde:
Mijn woord is luid, en klaar mijn taal
in een kathedraal (blz. 53).
Onder de beste gedichten van deze uitvoerige bundel vermelden wij ‘Meisje’, ‘Dichters van deze tijd’, ‘Vrouw’, ‘Wake’, ‘De Dichter en de Vrouw’, ‘Winternacht’ en ‘Wankelmoed’.
ALB. W.
| |
Jan Elemans
De jonge dichter Jan Elemans, die zo pas zijn eersteling De Keerakker (Uitg. Helmond) liet verschijnen is voor onze lezers geen onbekende. Te Ravenstein in Gelderland geboren, doet hij zich voor als een dichter van de landbouwstreek waaruit hij stamt, diep verwant met haar natuur en volksgebruiken. Hij is uit dat land gegroeid, maar staat er ook eventjes buiten. Dit laat hem toe zijn poëzie enerzijds uit directe sympathie, anderzijds uit discrete observatie te schrijven. Hij leeft met natuur en volk van zijn land, die hem bron zijn van levensgeloof en religieuze vrede, maar slechts zelden bezingt hij hymnisch deze sympathie. Veeleer is hij de ietwat ter zijde staande opmerker, de verliefde bespieder van het geheime leven in dier, plant en mens. Dit maakt hem (si parva magnis...) verwant met Gezelle. Zijn gedichten zijn meestal beschrijvend, met frisse natuurstemming doortrokken. Elders zijn ze een mengsel van waarneming en stille dromerij, af en toe met een discrete humor gekruid. Fijngevoelig en knap moet men deze verzen noemen. Het meest treft Elemans mij wanneer de natuur-waarneming plots wordt verdiept tot verrassende symboliek (Cichorium) of doorbroken tot een dieper-menselijke ervaring (Maan te Overlangel, Ziende Blind, e.a.).
Iets zeer typerends in deze jonge verzen is het verrassingselement: de betrappingskunst in de natuurwaarneming en in de associatie der levende verschijnselen. Ik citeer tot voorbeeld het gedicht ‘Onweer’:
De motor van de veerpont slaat weer aan.
Een lange sleep die hier de sluis in wil,
Roept ginds, nog voor de bocht, met zwaar gegil;
Laag in de Westen broeit de rosse maan.
In 't stadje is men reeds naar bed gegaan,
De bomen voor het venster worden stil.
En in haar droom zegt Paula: ja, ik wil,
Zo duidelijk dat elk haar kan verstaan.
Maar als de bliksem als een dorre boom
zijn dorre takken steekt door 't firmament
En neerstort in het duister langs de Maas,
Glijdt even maar een schaduw door haar droom
En in haar slaap komt Paula overend
Met zacht en bevend zangerig relaas.
De laatste regel van dit gedicht vind ik mislukt. Hier, zoals elders, is het overtollige en ongewikte gebruik der epitheta nog een tekort van deze dichter. Hij had hier en daar in zijn bundel gerust een regel of een halve regel, elders nog losse woorden, kunnen schrappen. Te veel vulsel. Zijn poëtische zinsbouw loopt ook nog al te geduldig en slaafs in het gareel van de metriek. Dit leidt al vlug tot een zekere monotonie. Het vers van Jan Elemans moet nog aan accent winnen, zijn taal aan rhythmische verscheidenheid en rijkdom. Maar dat met deze sympathieke en degelijke bundel een jong dichter met waar talent heeft gedebuteerd, lijdt geen twijfel.
ALB. W.
| |
| |
| |
J.L. de Belder
De bundel Recitatief (Uitg. Colibrant, Lier) van J.L. De Belder is een reeks innerlijke monologen te meer van een der meest fijngevoelige en weemoedige intimisten uit onze Vlaamse poëzie. Deze gedichten, meestal geïnspireerd door de liefde, zijn uitingen van melancholische dromerij en tedere verering voor de vrouw. Als steeds getuigt het vers van De Belder van een pure en verfijnde gevoeligheid, die de tederste nuances vermoeden laat. Indien zijn vermogen tot mysterieuze taalopenbaring even ontwikkeld was als zijn sensibiliteit, dan zou hij een zeer markant dichter zijn.
Wel zijn in deze bundel vormkracht en taalvermogen van deze dichter persoonlijker dan in zijn vroeger werk en bevat hij een paar opvallende verwezenlijkingen in de taal, maar toch snijdt nog steeds een relatieve onmacht tegenover het woord deze dichter - in tegenstelling met Gilliams, met wie hij in psychisme en sensibiliteit verwant is - de weg af naar belangrijk dichterschap. Zijn gemoed is rijker dan zijn poëtische zeggingsmacht. Nochtans schrijft De Belder, binnen de grenzen van zijn persoonlijke stemmingswereld, een delicate kamermuziek, die enkele ogenblikken charmeert. Het zwakst is hij wanneer hij in gevoelerigheid vervalt of aan de literaire pose offert. Het meest overtuigt hij wanneer hij, zoals hier een paar malen, het mysterie der wereld in het mysterie der taal suggereert. Zoals in volgend kort gedicht, dat ik poëtisch zeer mooi vind:
Liefdenacht
Door de takken der bomen vloeit het maanlicht
als zilveren water op het mos der dreven
en alles zwijgt, zodat de Zomernacht
als in een droom voor U en mij glijdt henen.
Wij ademen in het heilige licht der sterren
en van de maan. Als in een verre
stilte fluisteren de bomen, in het rond vertederd.
Ik streel U en ik zeg dat ik U zo bemin,
in deze klare nacht, in deze droom.
De laatste twee regels hadden we, poëtisch gezien, hier evengoed (en zelfs beter) gemist; maar naar het me voorkomt zijn de overige wel de mooiste regels, die ik, in taalpoëtisch opzicht, van dit delicate artistengemoed ooit heb gelezen.
ALB. W.
| |
Verhalend proza
Clare Lennart: Serenade uit de Verte. - Uitg. A.A.M. Stols. 's Gravenhage. 1951. Geb. f. 6.90.
‘Serenade uit de Verte’ is een roman... staat er op het schutblad. Geen roman, menen wij. Geen afgerond geheel met de innerlijke delen, die zowel in het Griekse treurspel als in de echte romans terug te vinden zijn. Het is eerder een boek van stemmingen, romantische, poëtische stemmingen, geschreven in de welluidende enigszins wazige stijl van het neo-romantisme, een stijl zonder nerven of scherpe lijnen, uitdrukking van een alleenspraak, die de schrijver bij zichzelf houdt, geen uitbeelding van een leven dat hij objectief gadegeslagen heeft en objectief tracht te verhalen. ‘Serenade uit de Verte’ is een lyrisch boek, waarin de hoofdpersoon zijn herinneringen vertelt aan de bewoners van een landgoed, die hem jaren geleden te vriend zijn geweest. De beste kwaliteit van het werk is zijn atmosfeer, doordrenkt van weemoed, en toch door te veel spiritualiteit gekruid om tranerig aan te doen.
| |
M. Molenaar: De heilige Waan. - Uitg. Sheed en Ward, Antwerpen. 1951.
Dit werk werd niet als een roman bedoeld, verklaart de uitgever, maar als een aanschouwelijke weergave van een inwendige gebeurtenis, ‘hoe nl. de illusie in het vroomheidsleven en de angst voor deze illusie de geestelijke ondernemings- en weerstandskracht ernstig kunnen beschadigen en hoe in ernstige gevallen een plotselinge smartelijke wending in de omstandigheden, uit die waan vermag te bevrijden.’ Het merkwaardige van het verhaal is zijn zuivere driftloze stijl, die er bijna een boek van geestelijke lezing van maakt. Als verhaal is het niet geslaagd, maar bepaalde kringen zullen er, om zijn meditatief godsdienstige inhoud, wel iets aan hebben.
ANDRE DEMEDTS.
|
|