tekenen zij zich af op de effen, helder-gekleurde fonds. Het zijn soliede, kalme wezens. Wanneer zij even een gebaar maken, dan is het eenvoudig. Het zijn geen gecompliceerde naturen. Zij zijn niet bezwaard door een ingewikkeld gedachten-leven. Zij zijn wel niet gedachteloos, maar eerder vervuld van een rustige gemoedsbeweging. Zonder angst of argwaan, zonder hartstocht kijken zij voor zich uit. Wij zien het type van de gezonde, evenwichtige Vlaamse vrouw. Indien zij iets vertolkt, dan is het de eenvoudige grootheid van het huiselijk leven. Maar wij staan in de eerste plaats voor schilderachtige verwezenlijkingen.
Kleur is de zinnelijke realiteit zijner figuren. Er gaat lichtkracht uit van het banaan-geel torso van de ‘Jonge Vrouw’, met witte lendedoek op rode achtergrond, uit de rose ‘Eva’ op gele wand, uit het blonde rugmotief van ‘Mej. Van de Weyer’ met het donkere haar en het afgezakte schalie-blauw en rose kleed op helder-groene fond. Al deze gestalten, zonder enige schaduwing, doen aan als lichtschijnen en de gelaten als verhevigde kleur-trilling in een atmosferische ruimte. Want de achtergronden vormen geen afsluiting. Zij zijn stralend en doorzichtig.
Alhoewel de kleur zoals wij reeds zagen, volheid en zwaarte aan de figuren leent, blijft het schilderij toch vlak. De portretten en de vrouwen-bustes, met de handen op het voorplan of op een stoelleuning, zijn als het ware uit achter elkaar geschoven lagen samengesteld die evenwijdig lopen met de achtergrond.
Slabbinck is niet van meet af aan tot die gelukkige verwezenlijkingen gekomen. Het is bij hem geleidelijk toegegaan. Wanneer het ‘Portret van zijn Moeder’ uit 1938 nog geschaduwd is, dan is dat van zijn ‘Vader’, tien jaar later, zuiver schilderkunstig behandeld. Slechts hoofd en handen vertonen nog enig reliëf. De binnentekening van het gelaat is tot een minimum herleid. Rose licht het gezicht uit de parel-grijze fond. Al de vrouwen-bustes, de ‘Kleine Henk’, de mooie ‘Eva’, de stil-levende ‘Atelier-figuur’ zijn geen rond- en bol-gevormde delen van het schilderij, maar massa's van tedere kleur, die uit de lichtende wand opleven.
Voor zijn landschappen vond Slabbinck zijn gading in ‘Het Vlakke’ van Vlaanderen, waar hij woont. De ruimte wordt er gesuggereerd niet door enig heldonker, maar door het alom verstrooide licht. Wij ervaren de naar alle kanten stralende eindeloosheid van de openluchtschilder.
In ‘Blijde Zomer’ van 1950 doen de nauwelijks aangeduide, in de horizontlijn verzwindende huisjes, de afstand aanvoelen. De geleidelijke degradatie van de gele toon der aarde, met het paarse van de weg en het groen der gracht tot een subtiele harmonie vervloeiend, gaat op onnaspeurbare wijze over in de lichter gele toon van de hemel en verwezenlijkt, zonder enige mijlpaal in de vlakte, een volmaakt lucht-perspectief.
De ‘Oogst’ van 1941 is uit twee gelijke vlakken, voor aarde en lucht, opgebouwd. De woelige zee van het koren is een bruisen van geel, waarboven de hemel strak uitgespannen staat. Hoe eenvoudig het schilderij ook samengesteld weze, wij voelen de ruimte aan en haar eindeloosheid wordt nog ver-