Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 97(1952)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [1952/3] Blanka Gyselen Twee gedichten De engel spreekt: Zij beitelen mij uit marmer een lichaam, een gelaat. Ik ril, ik word niet warmer binnen dit aards gewaad. Zij hangen aan mijn schouder een ingebeelde wiek. Ik zweef, ik ben veel ouder dan 't ruisen der muziek. Zij lispelen met hun lippen ‘seraf’ en ‘cherubijn’. Ik stijg, tot waar begrippen volmaakte staten zijn. Maar éénmaal, aan het einde verdwijnen woord en vorm. Dan daal ik naar het zijnde - een wind binnen Uw storm. Als ik in liedeshuiver mij tot den mens beken zien zij mij eindlijk zuiver, God, tussen U en hen?... [pagina 130] [p. 130] Boom in april. Gij noemt hem: ruiker voor de bruid... Hij hoort het niet, hij droomt zich uit in 't boom-zijn gans verzonken en aan zijn wortelen tot zijn kruin staat héél de aarde als een tuin onder de zon te pronken. Gij denkt: hij bergt een nest, weldra... en bouwt, de vogel achterna, een zekerheid voor morgen. Maar breed gespreid van tederheid verdroomt de boom gewoon zijn tijd diep in het lied geborgen. Gij zucht: hij raakt zijn bloesems kwijt... en 't sneeuwt alweer verganklijkheid. De boom, hij leent zijn lover aan d'oude wind, die jonger stoeit terwijl hij tijdeloos verbloeit met zoveel dromen over... O zo bereid en rijk en stil eenmaal te staan, boom in April, van zon en droom bedropen los van den wens, het nest, de vrucht in die onmetelijke lucht met àl uw bloesems open!... Vorige Volgende