in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Dit doek herinnert aan de landschappen van De Saedeleer wat het ‘exposé’ van het thema en de conceptie van de compositie betreft. Maar toch is het reeds helemaal anders door de gevoelstoon die er uit opklinkt, door de dramatische visie, door de pathetiek die het beeld bezielt. In een doek van 1913 uit de collectie Gaudy, getiteld ‘Maneschijn’, dat bij de grote Permeke-retrospectieve in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel te zien was, voelt men de belangstelling van de artist voor de constructivistische strekkingen die op dat ogenblik door de West-Europese kunst trekken. Het streven naar constructivistische formalisering van het onderwerp ligt in de opbouw van het doek met eenvoudig, schier geometrische, klaargesneden vlakken. Maar ook hier, zoals in ‘Winter in Vlaanderen’ is het toch in laatste instantie het romantisch karakter van het schilderij, de dramatische sfeer die het oproept, die er de ware betekenis van vormt. Er loopt overigens een dubbele stroming door het gehele werk van Permeke: een constructivistische en een romantische, waarvan nu eens de eerste - b.v. in de composities met verschillende figuren - dan weer de tweede - in de marines en de landschappen - op de voorgrond treedt, zonder dat ooit, tenzij in het minderwaardig werk, de ene de andere uitsluit.
Permeke heeft nooit gewerkt volgens een vooraf opgesteld programma. Toen hij echter de deur van het uitgewoonde huis van het impressionisme achter zich had dichtgeworpen, wist hij duidelijk welke richting hij uit wilde. ‘Reeds voor 1913,’ schrijft Em. Langui, een van de beste kenners en commentators van Permeke's kunst, zoniet de beste, ‘was Permeke dapper de “weg terug” opgegaan: terug naar de mens die méér is dan een bonte kleurenvlek; terug naar de natuur als een tastbare uiting van cosmisch geweld; terug naar de vorm waar pak aan is; terug naar het sober palet, de gebroken toon, de lokale kleur, de nadrukkelijke lijn, de brede penseeltrek; terug naar eenvoud en grootheid; terug naar de blijvende waarden, los van de vluchtige verrassingen der momentindrukken; terug naar de diepe, instinctieve opwellingen van het gemoed, tegen de oppervlakkige strelingen van het oog. Zijn kunst zal voortaan lyrisch zijn, synthetisch en monumentaal’.
De meeste van deze elementen, waaruit Permeke's kunst bestaat, zijn voor het eerst gesynthetiseerd in het opzienbarend doek dat de schilder te Chadstock, in Engeland, tijdens de eerste wereldoorlog heeft geschilderd en dat thans in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel bewaard wordt, nl. ‘de Vreemdeling’. Al wat zijn kunst vermocht op te brengen, vooral het clair-obscur, een van de machtigste instrumenten van de barok, is hier aangewend in een monumentale compositie om de beklemmende sfeer te schilderen die door de onheilspellende silhouet van de vreemdeling tegen het lichtvlak van de deuropening wordt gedomineerd.
In 1918 keert Permeke weer en gaat te Oostende wonen. Van dit ogenblik af heeft zijn natuurromantisme zijn definitief en als van altijd het voorbestemd thema gevonden. Het zal vorm krijgen in een schier onafgebroken reeks van marines en landschappen uit de kuststreek. In deze serie ligt de