| |
| |
| |
[1951/9]
Anton van Wilderode
Reizende zuidwaarts
(verzen uit Spanje)
Spelenderwijs
1.
Kent gij het liedje van den regendrop
die aan een bloem hing dorstende in de hitte?
De zon kwam vonkend in die perel zitten
en stond daaruit met dertien kleuren op.
Toen kón de bloem den diamant niet drinken
maar rechtte nog eens hogelijk den kop
voor zij dien welkende liet nederzinken.
Dit is het liedje van den regendrop.
2.
De maan vannacht scheen mij een sneeuwen bloem
en geurloos bloeiend in het park der sterren.
Gelukkig hart, uw leeftocht reikt nog verre,
fluisterde ik zoetjes tot mijzelve toen.
Vanuit het raam maakte ik, aan haàr gericht,
langzaam en lachende mijn reverentie
die zij aanvaardde en weerzond, vol clementie
mijn kamer zettend in een hoos van licht.
| |
| |
| |
La Mancha
1.
Melancholie van krekels wind en horens
des avonds uit de dorpen naar ons toe
zoekende waar men neerzit tussen hagedoren
en zich gelukkig weet, men weet niet hoe.
Dan plotsling voelen, malende van binnen,
de tanden van een redeloos verdriet
gelijk het snel en onbeheerst beginnen
van tranen bij een kind dat wakkerschiet.
2.
Nog in het laatste licht wanneer een adem
van avondwind hijgt door het heesterhout
kan men, de kimmen rond, de hoeven raden
achter de hillen in een dal van goud.
Maar de geluiden die mij blindlings naadren
blijven mij lieflijk vreemd als wat men van
boven den oever in een helder water
blinkende ziet en niet bereiken kan.
| |
| |
| |
Guadalupe, paradijs
1.
Ik loop gelijk een monnik door de gangen
alsof de eeuwigheid vandaag begon
voorbij de vensters die het landschap vangen
en op den vloer staan met een balk van zon,
voorbij de bekkens waarin de fonteinen
ruisende groeien als een zilvren boom
naar mijn antieke cel met boeken en den reinen
hemel van kalk voor den geduurgen droom.
2.
Het tedere bestaan der miniaturen
van goud omgeven op geel perkament
waarin het landschap wemelt van figuren
en een rivier blauw door de ruimte rent
doet het geluk nog voor een daglang duren
dewijl men, knaap opnieuw, de dingen kent
gelijk een klein en liefelijk segment
van 't sprookjesland binnen zijn gouden muren.
| |
| |
3.
De rozenbomen aan den wind gegeven
gelijk een roze wolk in het plantsoen
onder de arcaden ijlings saamgedreven
waaien soms bloot tot op hun hart van groen.
Zo kan het landschap dat wij jaren kenden
met al de dingen veilig in het licht
rijzende opwaarts, plotseling zich wenden
naar een oneindig en vreemd vergezicht.
4.
Het leven wordt hier zeldzaam ingetogen
onwijzigbaar gelijk een ritueel
dat men vervult als met gesloten ogen
zich vragend: was ik elders ooit gehéel?
De tijd trekt in een rij van rechte dagen
gelijk een molen rond den horizon
ons langzaam zettende, mij en de zon,
binnen zijn cirkelpunt als opgejaagden.
| |
| |
| |
Met open hart
In memoriam Luis Lopez, obiit 1951.
1.
Hij slaapt, dacht ik, terwijl ik zachtjes binnen
de kleine kamer naast zijn bedje stond,
maar toen ik toekeek zag ik hoe de mond
halfopen was als moest een klacht beginnen.
En die was al voorbij. Onder het zinnen
hoe ik de woorden van vertroosting vond
zeide zijn vader: God die hem ons zond
moet hem wellicht nog meer dan wij beminnen.
2.
Bij avondschemer is hij uitgedragen
haastig en stil als werd hij weggeroofd;
de zachtste klok snikte driemaal gedoofd
alsof driemaal een deur dichtviel met doffe slagen.
Achter zijn uitvaart staan de zuivere dagen
des zomers puilende van groen gereed
om met zacht gras, traag als het menslijk leed,
de plek te dempen die zijn naam zal dragen.
| |
| |
3.
Het raam dat openstaat onthaalt den wind
die naast het bed zijn hobbelpaard doet wiegen
en schielijk gelijk snelle vlinders vliegen
de prenten van zijn kleurboek droefgezind
elkander achterna; tafel en stoel
staan achteloos als onverwachts verlaten
en aan den muur onder ovale platen
schittert een kleine spiegel zonder doel.
4.
Een stille hof waarin de rozen schroeien
tegen den heuvel op een hoog terras
en waar men neerknielt in het harde gras
dat rond de zerken roerloos staat te gloeien.
Des avonds komen kinderen hier stoeien
alsof de dood een lieve speelnoot was;
uit zijn cocon gelijk een grijs kuras
gaat plotseling een vlinder openbloeien.
| |
| |
| |
Landschap der ziel
1.
Landschap der ziel, nog nauwelijks betreden
wanneer men dertig jaar is en tehuis;
de dingen naadren als met zachte schreden
zich noemende: het brood, de herfst, het huis.
Uit het domein der eerste tederheden
loopt men het leven dievelings tegemoet
totdat men, delvend in zichzelf, begroet
ziels eeuwig land, gereed gelijk een rede.
2.
Soms doet men iets en bijna zonder reden
als uit een medelijden ongevraagd:
een kleine hond die ons zijn heimwee klaagt
wordt onder onze hand teder tevreden.
Maar mateloos en binnen elke stede
kwelt ons een heimelijkë angst gestaag
en is in elken nacht in vraag na vraag
het naakte hart op zoek naar zekerheden.
| |
| |
3.
Zittend op een terras terwijl de nachtwind nadert
en overdenken hoe het leven mij
hooglijk begiftigde met zijn genaden
stijgt soms dë angst, een bittre golf gelijk.
Maar drinkend uit de glazen, traag geheven,
waarin de wijn vonkt perelend en zoet
moeten wij leren hoe het zaligst leven
zijn droesem achterlaat van moer en bloed.
4.
Men kan een land niet lichter openleggen
dan binnen verzen die verzameld zijn
onder den sneeuwval van den maneschijn
en windelovers waaiend uit de heggen.
Maar keerwijs vordert van ons ieder rijm
een helderheid van zintuig en van zeggen
met, van den wind geleerd, het plotseling blootleggen
der dingen tot de kern van het geheim.
| |
| |
| |
Later
1.
Verlangen naar een landschap onder regen
die koel en ruisend op de ramen slaat
besluipt mij menigvuldig wanneer tegen
den middag hier de zon in 't zenith staat.
Ik wildë altijd hier zijn, altijd verder
onder den regen, in het dorstig vuur:
nomade en eigenaar gelijk de herder
die huiswaarts keert in een homerisch uur.
2.
De helderheid des hemels in het zuiden
en van het water tot den bodem toe
en van den wind waarin de klokken luiden
en van de vruchten die ik opendoe
èn nachtelijke helderheid van sterren
en maanlicht stroelend op mijn hand als melk.
Ik voel de herfsten uit het land der verte
tezamen spoelen in harts sombre kelk.
Valdepeñas, Guadalupe, Madrid, Augustus 1951.
|
|