Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96
(1951)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
I.De vrouw lag uitgestrekt op de rug, doodstil, met gesloten ogen. Soms ging er een trekking om neus en mondhoeken en kreunde zij zacht. Het meisje zat naast het brede bed. Door een spleet van de dichtgeschoven gordijnen drong het daglicht flauw in de kamer. - Heb je pijn, Mabel? vroeg het meisje zacht. - Neen, niet erg meer, antwoordde de vrouw duidelijker dan bij haar onbewegelijke houding te verwachten viel. - Hebben ze je... hebben de Duitsers je mishandeld? beefde de hese vraag. - Och... De stilte hing wederom in het vertrek. Eindelijk stond het meisje op. - Mabel, de kinderen komen zo thuis; ik moet voor het eten zorgen. Zal ik zeggen dat je... - Zeg niets. - Goed; alleen dat je thuis bent en dat ze vooral zwijgen moeten? - Ja, vooral zwijgen. - Mabel, ik heb gedaan wat ik kon. Ik... ik... - Kwel je niet. De stem der vrouw was nog duidelijker en de vreemde tongval overheerste, maar er lag een liefdevolle klank in. - Zonder jou was ik nog gevangen of naar Duitsland gezonden. Maar nu ben je aan hen gebonden. - Neen, o God neen, na alles wat ze jou hebben aangedaan. Je begrijpt toch dat ik mijn woord terugneem. De vrouw opende de ogen. - Zeg geen dwaasheden. Het is te laat. Te laat voor ons beiden. Ga nu naar de kinderen. Het meisje stond op, boog zich over de zieke heen: - Mabel, Mabel, jammerde ze gedempt. - Wij moeten de gevolgen van onze daden dragen, Vernon is mijn broer, | |
[pagina 468]
| |
antwoordde de vrouw kort. De gevolgen van onze daden, - jij zowel als ik.
Beneden in de huiskamer stond de tafel gedekt. Er was niet veel vandaag: soep, aardappelen en een klein stukje spek voor ieder. Het brood was afgepast en er waren weer geen groenten te krijgen geweest. Toen ze het belletje en het getokkel op de voordeurruit vernam, holde Yolande de gang in. - Moeder is thuis, fluisterde ze gejaagd tegen de twaalfjarige jongen en zijn zusje, die binnenkwamen. Jullie moeten heel stil zijn. - Moeder thuis, o wat heerlijk!... Waar is ze? en ze stormden beiden de eetkamer binnen. Yolande volgde met trage stap. - Stil jongens, ze slaapt, ze is erg moe. Ze vraagt jullie om vooral stil te zijn, niets te zeggen, niet te praten, noch op school, noch tegen de buren, noch tegen eender wie. Ze is wat ziek, begrijp je, ze moet uitrusten. - Ziek? Ziek? drong de jongen argwanend. Ze hebben haar geslagen, mishandeld... - Neen, welneen. Allemaal van die onwijze verhalen van jullie. Moeder is ziek, moe van al die spanning, antwoordde Yolande korzelig. Zie nu dat je verder je mond niet voorbijpraat, en vooral niet de dappere uithangt. De zaak is God zij dank op een sisser uitgelopen, en ik hoop, vervolgde ze bitter, dat je verstandiger zult zijn in het vervolg. - U bedoelt, vorste de jongen, dat als er 's avonds of 's nachts weer iemand hier aankomt, dat we hem dan moeten aangeven bij de Duitsers. - Wees toch voorzichtig, praat daar niet over. De muren hebben oren. Ik bedoel alleen dat er, zodra het donker wordt, niet meer wordt opengedaan, vooral niet aan de zijdeur. Het huis blijft bewaakt, al ons doen en laten wordt bespied. - Natuurlijk, hoonde de knaap, u staat aan de kant van de vijand. - Houd je mond, dat is niet waar. Als je onder de bezetting leeft is het veel te gevaarlijk je ergens mee in te laten. Het had je moeder het leven kunnen kosten en ons erbij. De maaltijd verliep zwijgend en gedrukt. Er was geen echte blijdschap in huis, dat voelden de beide kinderen, hoogstens een lichte verademing omdat Moeder na die drie vreselijke weken was teruggekeerd, maar de angst bleef in de lucht hangen, de angst zat naast hen aan tafel, juist zoals gisteren en eergisteren en al de dagen daarvoor. - Is Moeder beneden als we om vier uur uit school komen? vroeg het zusje, dat tot nu toe geen woord had gezegd. - Dat denk ik wel, antwoordde Yolande ontwijkend. - Moeten we dan weggaan zonder haar te zien, zonder haar een zoen te geven? vroeg de jongen onstuimig. Toe, ga naar boven, tante Yolande, zeg, dat we het niet uit kunnen houden. Het zusje legde haar handje op de jongensvuist. | |
[pagina 469]
| |
- We moeten Moeder met rust laten, sprak ze vroegwijs en haar stemmetje trilde. Als ze goed was zou ze immers beneden zijn gekomen. Ze is zeker heel erg ziek, of ze slaapt. Ze dankten, en terwijl Yolande de tafel afruimde trokken de beide kinderen zich in de veranda terug en namen zonder belangstelling de ene zijn leesboek, de andere haar pop ter hand. Als Ludwig nu vandaag maar niet komt, peinsde Yolande, tenminste niet wanneer de kinderen thuis zijn. Ze ging naar de keuken, maakte een kop echte koffie klaar en enige beschuiten, die ze uit de voorraadkast haalde. Ze wilde beproeven haar schoonzuster toch iets te laten nemen.
De avondstilte hing door het huis. De electrische bel gaf het gewone teken, twee korte tikken en een langere. Yolande wilde de trap afdalen, maar uit de zijkamer schoot haar neefje toe en klemde zich met beide handen aan de leuningen om haar de doorgang te versperren. - Nooit, nooit, tante Yolande, hoort u. Nooit meer. Al moest ik u vermoorden, nooit komt die smerige mof hier nog in huis. U moest zich schamen. Yolande duwde het zakdoekje dat in haar zakje stak snel in de mond van de jongen en uit alle kracht trachtte zij met beide handen zijn rechterarm van de leuning los te wringen. Een ongelijke worsteling; de knaap was voor zijn jaren stevig uit de kluiten gewassen, hij was het vechten gewend en daarbij door het dolle heen van woede, het meisje tenger en bevreesd de jongen pijn te doen. Ze tuimelden samen naar beneden, Edwin hield Yolande gekneld in zijn armen, op de overloop worstelde zij om los te geraken. De voordeurbel waarschuwde weer zeer lichtjes de drie bekende tikken. - Soldatenlief, Duits soldatenlief... De knaap hief de rechtervuist op en sloeg een dwaze wilde slag, die Yolande tussen de ogen trof. Ze hijgde even, snakte naar adem, toen voelde hij haar slap neerglijden. Onmiddellijk kwam hij tot bezinning, bukte zich en trachtte het meisje op te richten. Door de op een kier staande deur van de kamer zijner moeder klonk een lichte klagende roep: Yolande. Ontzet staarde Edwin in het duistere huis naar boven, waar hij bijna niets kon onderscheiden, en toen naar de gestalte die roerloos aan zijn voeten lag. - O God, ik heb haar vermoord. O God, o God, wat heb ik gedaan!... De jongen schudde Yolande wanhopig aan beide schouders, trachtte haar gelaat te onderscheiden, dat slechts een bleke vlek was. Weer ging de bel, de derde tik bleef aanhouden. Op dat ogenblik flapte het electrische licht hoog op, een kindergedaante vloog de trappen af, de gang door, schoof de grendel weg, morrelde moeizaam aan het veiligheidsslot en trok de voordeur open. | |
[pagina 470]
| |
Luitenant Ludwig von Eberfeld trad snel binnen. Hij draaide het licht weer uit, nam het kleine meisje, dat blootsvoets op de marmeren vloer stond, op zijn arm en ging de trap op. Yolande, die enigszins was bijgekomen, zat op het eerste portaal tegen de muur geleund, haar neefje knielde onthutst naast haar. - Wat is er gebeurd? vroeg de Duitser streng. Zijn ze hier binnen gekomen? Waar is Moeder?... Ze is toch thuis? Yolande knikte. - Ja, Goddank ze is thuis. Ik ben... ik ben van de trap gevallen. Edwin hielp me op. - Waar is je Moeder? herhaalde hij dringend. Toe jongen, geef eens antwoord. Al de heldenmoed was uit de knaap geweken, de worsteling en de schrik hadden hem versuft, ontzetting en woede streden om de voorrang. - Jij... jij..., siste hij hees. Maak dat je wegkomt, smerige... Maar het scheldwoord stokte in zijn keel. Ludwig von Eberfeld zette het kleine meisje op de traploper. - Gauw terug naar je bedje, Rose-Marie. Je bent een flinke meid, hoor... Vlug in bed, je wordt helemaal koud. Gehoorzaam snelde het kind weer naar boven, Yolande hees zich moeizaam omhoog, steunend op Ludwig en Edwin, en streek met de hand over het gelaat. - Alles is goed, Ludwig. Duizendmaal dank. Mabel ligt te bed. Ze hebben haar thuisgebracht per auto, twee militairen, zonder meer. Maar de ene heeft haar opgenomen en naar boven gedragen. Het was een dokter. Hij heeft zijn naam gezegd, maar ik heb hem slecht verstaan. Toen ze rechtop stond, leunde ze tegen Ludwig aan. - Ga naar je kamer, dwaze jongen, beval ze plotseling kortaf tegen haar neefje, maar vraag eerst aan Moeder of luitenant von Eberfeld misschien bij haar moet komen. Niet anders dan dat, heb je me begrepen? Met gebalde vuisten boog de knaap zich over zijn moeder. - Hij is daar, sprak hij nors, de Duitser. Tante Yolande vraagt of hij bij u moet komen. De vrouw wendde het hoofd naar haar zoon. - Ja, ja dadelijk... Hij heeft ons leven gered... van oom Vernon... en ook... van je vader. De Engelsman die jij hadt binnengelaten... Het doet er niet toe. Laat Luitenant von Eberfeld hier komen. | |
II.- Je schoonzuster heeft moeten beloven niets te zeggen, Yolande, sprak Ludwig langzaam, dan zal ze ook niets zeggen. Ik evenmin. Er zijn nu eenmaal nog mensen in de wereld die hun woord houden. Het is goed afgelopen, spreek er dus verder zo min mogelijk over. Laat vrienden en kennissen de | |
[pagina 471]
| |
eerste weken maar wat wegblijven, jullie woning wordt natuurlijk bewaakt. En zorg dat je neefje zijn vaderlandsliefde en dapperheid op zak steekt tot hij een man is en zijn land werkelijk van dienst kan zijn. - Is het Edwin's schuld geweest? vroeg Yolande ontzet. Ludwig von Eberfeld haalde de schouders op. - Wie zal dat zeggen? Een onvoorzichtig woord, wat bluf van bengels onder elkaar, een hunner kan thuis iets hebben overgebracht. In alle huizen doen ze aan verzet, weerstand, spionnage, inlichtingen, menen dat het hun plicht is. Ze brengen anderen in gevaar en verlengen of verkorten er de oorlog geen zier mede. Het maakt alleen slachtoffers, aan beide zijden. Hij zuchtte vermoeid. - De spoorlijn is weer opgebroken, een beetje beneden Waver. De schade was in twee uur hersteld, maar er zijn in de omliggende gemeenten burgers aangehouden als gijzelaars tot de schuldigen zich aangeven. - De helden, dat doen ze nooit. We weten het al lang. Ze halen hun dappere streken in het donker uit, en als de Duitsers met straffen dreigen, zelfs met de doodstraf, dan laten ze heel manmoedig hun vreedzame medeburgers fusilleren. Ludwig legde de hand op haar arm. - Praat nooit zo, vooral niet tegen je eigen landgenoten, Yola, het kan je nu of later duur te staan komen, al is het de waarheid. - Het kan me niet schelen. Ik meen het. Ik heb eens gezegd: als jullie een vijand die langs de weg kuiert wilt doodschieten of een postkantoor bestormen om de zegels te stelen, waarom loten jullie er dan niet om: een paar die de slag slaan en een paar die de schuld op zich nemen. Als je België wilt redden, trek er dan uit, half Frankrijk is nog vrij... - Yola, Yola, alleen om deze woorden aan te horen verdien ik de kogel. Zorg dat je tot rust komt en houd je in dit huis verder overal buiten. 't Is al zo gevaarlijk dat je schoonzuster een Engelse is. En vooral, vooral... Hij sloot de ogen, schudde even het hoofd. - Vooral... wat, Ludwig? - Zorg dat je uit hun handen blijft, uit de handen van de Duitsers als je wilt dat ik het duidelijk zeg. Je weet, ik ben niet van de partij. - De partij, de partij... anders hoor je niet. - Anders zul je niet meer horen, bij geen enkel volk, ook later niet. En bij ieder volk zul je misschien hetzelfde aantreffen, hetzelfde onrecht, dezelfde wreedheid, dezelfde mooie leuzen om lelijke daden te dekken. Ludwig von Eberfeld stond op, keek even rond in de lichte jongemeisjeskamer, stak toen zijn hand uit. - Dag Yola, vaarwel. - Vaarwel? Ga je weg? Weg uit Brussel? Hij knikte. - Voor goed? Weer een bevestiging. | |
[pagina 472]
| |
- Waarom? Waarheen? - Moeilijk te zeggen. Zoiets moet je een soldaat nooit vragen, van welke nationaliteit hij ook is. Zoiets vraag je immers ook niet aan Mabel's echtgenoot, en hij vraagt het zelfs niet aan zijn Engelse zwager Vernon als ze beiden hier komen. Yolande staarde hem verbluft aan. - Ludwig, ik heb daar nooit aan iemand iets over gezegd, geen woord. Hoe weet jij dat? Weten jullie alles? Hij zuchtte weer, keek naar haar verschrikte ogen en trillende lippen, glimlachte weemoedig. Ze stonden tegenover elkaar, twee slanke blonde mensen. Een student uit het Rijnland, zoon van een Duitse vader en een Oostenrijkse moeder, die in 1937 in Bad Neuenahr een meisje ontmoet had, een Vlaams meisje, dat met haar broer, een Belgisch officier, en diens Engelse vrouw er vertoefde voor de kuur. Twee jonge mensen, die samen langs de Rijn wandelden, naar de muziek luisterden, en tochtjes maakten in de omgeving; naar Maria-Laach, waar zijn broeder, de Jezuïet, in het klooster werkte, en waar Ludwig in zijn vacanties zo veelvuldig heenging, dat zijn ouders soms vreesden voor de voortzetting van hun geslacht. Toen Yolande in het begin van 1938 op uitnodiging der von Eberfeld's enige tijd in Wenen verbleef, kon zij nog juist voor de Anschlusz naar België terugkeren. Zij hadden elkander niet meer teruggezien tot hij als luitenant op zekere avond in 1940 bij hen aanbelde. Mabel en Yolande hadden hem verzocht hun woning verder te mijden, maar hij was toch somtijds nog teruggekeerd in de strenge winter van 41-42 toen de beide kinderen met longontsteking lagen. Er moest brandstof zijn, er moest melk en vlees en boter en beschuit zijn, Marie-Rose zweefde dagen en dagen tussen leven en dood, haar moeder lag met pleuris te bed, haar vader streed in het Belgisch leger, Yolande was alleen met drie doodzieke wezens. Wat weet een bijna stervende moeder van vriend of vijand als hij de redding voor haar kinderen brengt? Wat weet het hart van een jonge maagd van vriend of vijand als zij weken lang van drie zijden tegen de dood moet kampen? Al deze gedachten, al deze herinneringen stonden naast en tussen hen op dit ogenblik, waarvan Yolande plotseling de zwaarte besefte. - Ludwig, als je naar Duitsland gaat, zul je dan je broer, de Jezuïet, terug zien, en hem vragen van mijnentwege... - Ik weet niet wie ik terug zal zien, antwoordde hij onwillig, de katholieken hebben het moeilijk. - En je ouders? - Ze zijn in Oostenrijk gebleven, op moeders buitengoed. - Wanneer vertrek je? | |
[pagina 473]
| |
- Overmorgen. - En je komt niet terug? Hij haalde losjes de schouders op. Plotseling greep ze hem vast. Straks reeds had hij zich verwonderd over haar heftigheid. Ze nam zijn hand en drukte die tegen haar borst. - Ludwig, je zult niet terugkeren. Nooit. Je hebt om Mabel te redden iets beloofd wat levensgevaarlijk is, of iets op je genomen wat je niet moogt of niet wilt volbrengen en waar ze je ginder om zullen doodschieten. Je hebt Mabel en Vernon willen redden om mijnentwil. Ludwig, ik wil niet dat je heengaat. Blijf hier, blijf vannacht in mijn kamer, tegen drie uur zullen we weggaan. Ik kan je verstoppen bij vrienden. Ludwig, blijf hier... Een gloeiend rood overtoog haar gelaat, haar opwinding zakte, ze liet hem los en bracht de handen aan het hoofd. Ze duizelde weer als daareven, boven de ogen begon een plek zichtbaar te zwellen. En zoals in woede en worsteling haar neefje had gedaan, zo sloeg Ludwig nu beschermend zijn armen om haar heen. - Yola, dat gaat niet. Ik kan hier niet blijven, ik mag hier niet blijven. - O, vannacht, smeekte ze, deze ene nacht. Blijf hier, blijf bij me. Het is hier nu rustig. Hij streek zacht over het haar dat ze nooit kort had gedragen maar in vlechten om haar hoofd gestrengeld. - Gretchen, fluisterde hij, armes Gretchen... - Dan hebben we toch die laatste uren als herinnering. Ze hief het gelaat naar hem op, het was zo zuiver als de Madonna mit der Erbsenblüte, die zij samen in Keulen hadden bewonderd. - Je bent hier rustig en vrij, herhaalde ze, ik moet immers toch de hele nacht bij Mabel blijven. Ik zal mijn rozenkrans bidden dat jullie beiden goed moogt slapen, zij zonder pijn en jij zonder nare voorgevoelens... en morgenvroeg... morgenvroeg, heel vroeg, dan kun je weggaan. Ik zal je komen wekken. Toen streek hij weer over haar vlechten: - Madonna mia... Madonna mia. Even aarzelde hij, sprak dan snel: - Kom hier bij me zitten, ik zal je enige dingen zeggen. Het is beter. Ze zaten hand in hand op haar divanbed. Hij sprak kort, duidelijk, beslist. Ze luisterde zwijgend, zonder één onderbreking, ze scheen zelfs niet meer verwonderd of verschrikt. Vanuit de voorkamer klonk voor de tweede maal een licht gekreun. - Ik moet even naar Mabel, sprak ze gejaagd. Ik kom dadelijk terug. Ga niet weg, nog niet. Maar een ogenblik later, terwijl Yolande de zieke in haar arm ophief en het glas aan haar lippen bracht, hoorde zij stappen naar beneden gaan en de voordeur dichttrekken. | |
[pagina 474]
| |
Ze wist dat, als haar schoonzuster ingesluimerd was, ze dan de trap zou afdalen, het slot omdraaien, de grendel toeschuiven en dat ze... Dat ze Ludwig von Eberfeld nooit meer terug zou zien. Waarom moest hij heengaan? Waarom had hij haar niet gekust tot afscheid? Waarom...? | |
III.Veerle Slotenmakers lag op de divan van de cosy en rookte sigaretten, ondanks de bezetting Engelse sigaretten. Tante Liesbeth keek peinzend naar haar pleegdochter. Ze had Veerle opgevoed sedert haar geboorte, van haar vijf pleegkinderen was Veerle de enige, wier leven zij in handen had genomen vanaf dat zij het licht aanschouwde. Veerle had in haar prille jeugd nooit enige andere invloed ondergaan dan die van haar vrome grootouders, haar verstrooide pleegvader en van haarzelve. En het viel niet te ontkennen, Veerle die een model had behoren te worden, was lui, opvliegend, ijdel, en daarbij zeer mooi. Iedereen wist het, zijzelve in de eerste plaats. Redelijkerwijze moesten de mensen een hekel aan haar hebben, althans de vrouwen: integendeel, de meesten hielden van haar, ook tante Liesbeth. - Smeerlappen, gromde Veerle, godvergeten smeerlappen... en daar hoort mijn man toe. - Kom, kom Veerle, die jongens hebben hun eigen opvattingen; ze menen de goede zaak te dienen, ze leggen voor hun overtuiging hun leven in de schaal. - En vertrekken onder Hitlers zegen... - Dat is wat al te kras uitgedrukt: ze vertrekken om een vijand te bekampen waarvan we misschien later meer te lijden zullen hebben dan... - Later, later, schei toch uit, tante Liesbeth. Vandaag is vandaag en vandaag zijn we in oorlog met Duitsland. Ik zal niet beweren, dat we dat overmogen misschien niet met Amerika of Rusland zullen wezen, maar heel dat geraas over het bestrijden of tegenhouden van het bolchevisme is onzin. Ze hebben indertijd toch ook geen korpsen gevormd hier in België om Franco te helpen en dat was heel wat dichterbij dan Rusland, en de Spanjolen waren al sedert drie eeuwen niet meer onze vijanden. Bovendien was dat zoodje op Franco's hand zogezegd katholiek, terwijl nu... Iemand kwam de voordeur binnen. In het grote huis der Slotenmakers deed men nooit iets op slot, zelfs niet het hek van de voortuin of de brede koetspoort, noch de grote achterpoort, noch de verschillende deuren van gangen, keukens en bijgebouwen, welke op het park achter de woning uitgaven. Ze hadden voor de veiligheid genoeg aan hun naam, beweerde Veerle. Een lichte klop op de deur en Yolande Vanderstraeten trad binnen. - Hè Yola, de morgenstond heeft goud in de mond, spotte Veerle. Mevrouw Slotenmakers ging op het meisje toe, keek even vluchtig naar | |
[pagina 475]
| |
het doorwaakte uitgeputte gezichtje met de grote blauwe bult op het voorhoofd, en leidde haar naar een zetel bij de divan. Veerle stak haar hand uit, rookte door, nijdiger, met heftige trekjes. - Sigaretten? vroeg ze. Yolande schudde het hoofd, zat een ogenblik zwijgend tussen de beide vrouwen, sprak toen moeizaam: - Ik kom u hartelijk bedanken, nonkel Paul en tante Liesbeth. Mabel is gisteren thuisgekomen. Ik durfde niet te telefoneren. Ik weet dat nonkel Paul het in orde heeft gebracht, althans hoofdzakelijk nonkel Paul, voegde ze er met een lichte aarzeling aan toe. Tante Liesbeth knikte: - God zij dank, kindlief. - Nummer zeven deze week, smaalde Veerle. Eer we drie maand verder zijn zit nonkel Paul zelf in een concentratiekamp omdat hij voor iedereen in de bres springt, ofwel de geallieerden hangen hem na de oorlog op, omdat hij zo goed stond met de Duitsers daar hij iedereen uit hun handen kon krijgen. Tante Liesbeth bezat de bijzondere gave om alle onderbrekingen, die haar onaangenaam waren, volkomen voorbij te zien en ze vervolgde kalm: - God zij dank dat Mabel thuis is, kindlief. Zorg dat het nu maar rustig blijft bij jullie. Laat je nergens meer mede in. - Ik moet u beiden heel erg hartelijk bedanken, vervolgde Yolande, alsof haar gedachten traag werkten en nog trager onder woorden wilden komen. En dan moest ik u ook een boodschap overbrengen. - Wel, wat bijzonders? - Ik kom... ik ben... ze hebben me... Yolande's bleek gelaat kleurde zich rozig en werd toen donkerrood: - Ik kom u allen waarschuwen, sprak ze ineens kordaat. - En wie heeft jou gewaarschuwd? vroeg Veerle bits. - Veerle, sprak tante Liesbeth, me dunkt dat je wat veel vraagt. Wij vragen jou toch ook nooit iets over je man of zijn kameraden. - Omdat ik er zelve genoeg op scheld, op hun Brigade Langemarck en de rest. Trouwens ik laat me na de overwinning, want de Engelsen zullen het winnen, hoor, die hebben nog nooit een oorlog verloren, ik laat me van Raymond scheiden. Ik ben zijn vrouw niet meer, en ik wil officieel niet de vrouw van een landverrader blijven. Yolande stond op, keek argwanend de voortuin in. - Je moet niet zo luid praten, zelfs niet als je driftig wordt, vermaande ze zacht. - Wel allemachtig, hoe hebben we het nu! Yola, jij bent veranderd als een blad op een boom. Is dat misschien de invloed van Ludwig von Eberfeld? Kraft und Freude! Bijna sissend kwam de naam tussen haar lippen uit. Yolande verliet de kamer, ging naar de hal en deed de voordeur op slot. | |
[pagina 476]
| |
Daarna kwam ze weer binnen en sloot eveneens de dubbele deuren, die toegang gaven tot de andere vertrekken, zodat de voorkamer met de drie vrouwen geheel afgezonderd was. Veerle rees verbluft overeind. Yolande Vanderstraeten was de ingetogenheid en bescheidenheid in persoon. Ze sprak zelden een eigen mening uit, zodat Veerle altijd betwijfelde, of ze die wel bezat, ze zou op geen zetel plaats nemen als men haar een stoel aanwees, of voor een kop koffie bedanken, als ze er geen trek in had; ze zou nog geen glas water vragen, ook al bestierf ze het van dorst, zelfs niet in het huis der Slotenmakers, het huis van nonkel Paul en tante Liesbeth, waar iedereen ongenood in- en uitliep en deed alsof hij thuis was. - Welnu, hoe staat het tussen jou en je Rijnlandse hofmaker? Aan de vrouw van een soldaat die naar het Oostfront vertrekt kun je dat gerust bekennen. - We zijn wat overspannen vandaag, Yola, sprak tante Liesbeth bedaard en reikte haar pleegdochter een vers pakje sigaretten aan. Als Veerle nu eens een ogenblikje wil zwijgen kun jij tenminste zeggen wat je ons te vertellen hebt. - Mabel is thuis, dat is alles, sprak het meisje mat. In de ooghoeken verschenen twee tranen, die ze moedig inhield. - En wat dan nog? - Dan dit nog: ze hebben op de Propaganda-Abteilung en bij de Feldgendarmerie wel een zekere eerbied voor nonkel Paul, ze zijn hem gaarne terwille, misschien omdat ze daar bevelen toe gekregen hebben - hij is een wereldberoemd geleerde. Maar, ziet u, nonkel Paul springt voor iedereen in de bres zoals Veerle terecht zegt, voor de Joden, voor de mensen waarvan hij weet dat ze tot het verzet behoren, of het althans zou kunnen weten, voor... och voor iedereen die hem om hulp en voorspraak vraagt, en bij de Gestapo op de Louizalaan zijn ze al lang wantrouwig. - Tegen nonkel Paul? Het was vreemd: de stem van tante Liesbeth die gejaagd klonk. Yolande aarzelde. - Hij is beleefd en zij zijn beleefd, maar als de Duitsers hem een dienst vragen, zoals lessen te gaan geven in Duitsland of voor de radio te spreken, dan bedankt hij onder het een of ander voorwendsel om niet bot-af te weigeren, gezondheidsredenen of zo. Maar ze beginnen te merken dat nonkel Paul eenvoudig niet wil en zullen dat allemaal op de duur niet aannemen. En dan... - Wat dan? - Veerle's man staat wel aan de Duitse kant, maar ze weten dat het daarom in zijn huishouden en hier bij u telkens ruzie is. Ze weten, dat Dries niet weg is, maar zich schuil houdt, waarschijnlijk ook nog hier thuis komt. Ze weten dat... - Toe kindlief, zeg het gerust, knikte tante Liesbeth bemoedigend. - Ze weten dat hier in huis, ramen, deuren en slagvensters altijd open | |
[pagina 477]
| |
blijven, ook 's nachts, terwijl in deze onveilige tijd iedereen moet sluiten. Ze weten dat je van het ene gedeelte van het huis zo gemakkelijk in het andere komt, en op de bovenoverlopen met een stap op de daken van de bijgebouwen en door het achterpark of de belendende tuinen op weg naar Waterlo... Achter Waterlo landen de meeste vliegeniers. Ik denk, ze drukte de handen tegen de slapen, dat iemand gesproken heeft. De Duitsers hebben vele manieren om een mens, waar ze de hand op leggen, aan het praten te krijgen, vreselijke manieren... - In elk geval spreek jij nu wel heel duidelijk, Yola, sprak tante Liesbeth dof, en ze streelde de smalle hand, die in de hare lag. Heel dapper en duidelijk, kindlief. Ons huis is groot en we wonen er met velen in, en niet allen hebben dezelfde meningen. Nonkel Paul heeft gered waar hij redden kon, maar de anderen hebben vergeten, dat men hèm heel gemakkelijk van dubbel spel zal verdenken, en bij God, dat is niet waar. Nonkel Paul was altijd eerlijk, tegen vriend of vijand. Veerle blies dikke rookwolken de lucht in, recht naar boven turend, toen draaide ze zich plotseling om en op haar elleboog steunend, voeg ze smalend: - Zou Ludwig von Eberfeld er niet veel toe hebben bijgedragen om Mabel los te krijgen? - Die is vertrokken, voorgoed, antwoordde Yolande strak. Ze stond op en zonder afscheid, als een slaapwandelaar, verliet ze het vertrek. Toen de zware koetsdeur achter haar dichtviel dacht ze juist als gisteravond, maar nu omgekeerd, dat men haar in dit huis niet meer terug zou zien. Tante Liesbeth knielde zwijgend bij de telefoon. Nonkel Paul was die morgen vroeg naar de Wolstraat gegaan om te trachten de zoon van een overleden vriend, die aangehouden was, vrij te krijgen. Ze wachtte al sedert enige uren op bericht. Veerle draaide zich weer om en borg het gelaat in het divankussen; beiden schreiden. Alleen bleke stille Yolande, die was heengegaan, had niet geschreid. | |
IV.De schemer dreef in de verre hoeken van de tuin. Er was een lichte klaarte in de lucht. - Vannacht zal er weer gevlogen worden en gebombardeerd, zuchtte tante Liesbeth. Als er maar geen slachtoffers vallen in Mabel's familie. - Ja, ja, wir fahren nach England, maar we komen er nooit, spotte Veerle. En daarom hebben we onze Burschen wijsgemaakt dat er in België een brug wordt gebouwd die recht naar Londen voert, nu ze niet meer geloven aan de onderzeese tunnel. De telefoon rinkelde. Veerle schrok toch, ze voelde tante Liesbeth's lichaam beven naast zich. | |
[pagina 478]
| |
Doch deze sprak zacht en beheerst in het Duits. Haar toon bleef rustig, beleefd, maar in de blik die ze op haar pleegdochter wierp lag een bijna dierlijke angst. Het gesprek duurde kort. Tante Liesbeth legde de hoorn terug en zonk op haar knieën. Ze zat naast de telefoon vanaf deze morgen. Gisterennacht was men nonkel Paul komen smeken om voorspraak bij de Duitsers: een jonge student van Leuven was gepakt. Ze hadden hem meegenomen in plaats van zijn broer, die ze bij een derde huiszoeking niet gevonden hadden. Nonkel Paul had onmiddellijk toegezegd zijn uiterste best te doen. Het was bij middernacht, hij zou de burgemeester opbellen morgenvroeg om zes uur en dan zelf zo spoedig mogelijk naar de Wolstraat gaan, waar de jongen in een van de kelders gevangen zat. Hij zou daar wel zien wat hij gedaan kon krijgen: desnoods vragen de student los te laten, het was toch de zoon van een overleden vriend en collega, en dan zou hij wel in zijn plaats blijven of zich borg stellen. - Neen Paul, dat niet. Je weet dat ze Jacques maar genomen hebben in plaats van Jean, en Jean is in de weerstand. - Reden te meer, dan moeten we zien Jacques vrij te krijgen. Mij zullen ze niet licht iets doen en Jean zal wel zo fatsoenlijk zijn zich zelf aan te geven, als hij hoort dat een ander vrijwillig zijn plaats heeft ingenomen. Maar tante Liesbeth had haar eigen mening over alles wat tot verzet en weerstandsgroepen behoorde. - Als Jean een man was dan had hij zijn broer niet laten pakken. Nonkel Paul was gegaan, zoals hij het telkenmale toch deed na een korte woordenwisseling met zijn vrouw, gegaan om de baas van het koffiehuis op de hoek, een bekend communist, los te krijgen; gegaan om het dwaze juffertje, dat zich liet snappen met een pak ondergrondse blaadjes in haar handtas, van de kogel te redden; gegaan om te beletten, dat een paar jongens uit zijn dorp, die op hun tocht naar onbezet Frankrijk gevat waren, naar een strafkamp in Duitsland zouden gezonden worden; gegaan om... Maar deze keer was hij niet teruggekeerd, niet om tien uur, toen Yolande Vanderstraeten bij hen kwam, niet om twaalf uur, tegen etenstijd, niet om twee uur, noch om vier, noch om zes, en niet toen de avond begon te vallen. Veerle stond nog steeds bij het raam en tuurde de tuin in. Eindelijk meende ze een lichte beweging in de struiken waar te nemen. Zachtjes opende ze de achterdeur en haar bekend wijsje neuriënd kuierde ze langzaam op het grasveld toe. Een ritselen in de struiken achter de druivenserre bevestigde haar vermoeden. - Dries, fluisterde ze, ben je alleen? Een vogeltje tjilpte tweemaal en toen nog eens. Veerle ging de serre binnen, van uit de struiken gleed door de andere deur een gestalte op haar toe. - Dries, jongen, voorzichtig, met hoeveel zijn jullie? | |
[pagina 479]
| |
- Met drie: nog een Engelsman en een Belg. - Tom en Vernon? - Weet ik niet. Wat scheelt jou? Ze greep haar neef bij de arm, haar stem fluisterde hees: - Dries, ik geloof dat je vader verloren is. - Wablief? - Jullie hadden vanavond niet mogen komen, ik heb het je laten weten. Je waart nog in de Veydstraat. - Niets vernomen, antwoordde hij stroef. - Je hadt het niet mogen doen. De Duitsers hebben argwaan. Dat Raymond in hun dienst is volstaat niet meer. Ze weten dat jij hier geregeld komt. We zijn gewaarschuwd. En nu kom je nog met twee anderen. - Niets aan te doen, het is onze plicht. Je moet ons deze nacht verstoppen. - Neen Dries, het kan niet. Ik doe niets meer, we hebben genoeg gewaagd, jij en ik. Als ze je vader wat aandoen heb ik het op mijn geweten. - Onzin, jij niet meer dan ik. Houd nu je mond maar. Een tweede en derde gedaante gleden binnen. Veerle klemde de kaken opeen, één seconde aarzelde ze. ‘Gott verzeih' mir die fromme Lüge’ had Ludwig eens gezegd toen ze hem aan het ziekbedje van Rose-Marie ontmoette met een valies vol eetwaren. Ze sloeg haar slag: - Er is huiszoeking bij ons, op dit ogenblik. Ze zijn met vieren. Nonkel Paul is vanmorgen door de Gestapo gehaald en niet teruggekeerd. Tante Liesbeth houdt de Duitsers nog een ogenblik bezig. Het klonk verbluffend geloofwaardig. - Ga alle drie mee binnen door de keuken, dan langs de achtertrap naar boven, op de tweede verdieping het raam uit en over de daken van de uitbouw langs de waterpijp in de tuin hiernaast. Niet springen. Vlug, ik zal achter jullie gaan, Dries, loop jij vooruit. De weg langs waar jullie gekomen zijn is misschien niet meer veilig. Vier jonge mensen slopen naar boven. De nacht was klaar. Door het ruim zoemde een ploeg vliegtuigen over het huis. - Verdoemd tuig, wir fahren nach England, gromde Dries, zoals zijzelve daarstraks. - Vlug, vlug, maak dat jullie weg komt. De angst trilde in haar als koorden gespannen zenuwen. Nonkel Paul, nonkel Paul. Haar schuld. Misschien haar schuld, zeker haar schuld. Zij was het begonnen, de eerste keer. Ze had Tom verborgen, de Belgische vliegenier, en er Dries trots op gewezen toen hij enige dagen later weer thuiskwam en woedend uitvoer over haar man, Raymond. Ze had het adres van de Vanderstraetens opgegeven als betrouwbaar voor de valschermers. Dwaas, dwaas. Wat haalde het uit? Waarom had ze het gedaan? Vaderlandsliefde? Och kom. Het avontuur, sport! Nijd, bravoure, leedvermaak, haat tegen de Duitsers omdat haar man aan | |
[pagina 480]
| |
hun kant stond. Uitdaging dat zij hun parten speelde in het huis van nonkel Paul, die dag in dag uit bij de vijand liep om de mensen uit hun klauwen te redden. Leedvermaak omdat deze geloofden in de goede gezindheid van de hele familie Slotenmakers te hunnen opzichte. Venijnige pret in het spelletje ze te bedotten. En een zoete wraak tegenover Yolande, die ze van tedere gevoelens voor een vijand verdacht. Nu was het te laat. De bezetter had lont geroken. Eerst was Mabel aangehouden, drie weken lang. Van de Wolstraat was nonkel Paul naar de Gestapo op de Louizalaan ontboden en niet teruggekeerd. Het was voor deze nacht geweest, de afspraak die ze op het laatste ogenblik vergeefs getracht had tegen te houden. - Ziezo, jullie zijn er. Voortaan dit huis mijden en dat van Mabel eveneens, gebood ze kortaf. Laat Vernon de waarschuwing doorgeven en Tom eveneens. Niet alleen zullen ze er allen aan zijn, die nog hier of bij Mabel komen, maar ginder de twee vrouwen en de kinderen eveneens, en wij allemaal. Haar neef greep haar bij de arm. - Weet je dat het even gevaarlijk is het werk te staken als je in de weerstand bent, Veerle? We zijn er nu eenmaal mee begonnen. - Ja, ze zullen mij of tante Liesbeth of Yola misschien ergens overhoop steken, op de hoek van een straat en niemand zal weten of het door bezetter of landgenoot is gebeurd, grinnikte ze. Dries, verdwijn jij zo gauw mogelijk. Met ze mee terug naar Engeland, of hier de Maas over. Ze stonden met hun vieren in de tuin van de buren. De Engelsman boog zich over Veerle's hand. - Wel bedankt. Groet Mabel. De Belg keek haar even in de ogen. - Tom? aarzelde ze. Door de doek om hun hoofd had zij de gezichten niet herkend. - Arme Veerle... - Vlug, vlug. Ze trok met beide handen de struiken van de doornhaag open, voelde de pijn niet. - Maak dat jullie wegkomt. Ik hoor gerucht. In de achterkeuken bij de buren scheen men onraad te voelen, behoedzaam werd een grendel weggeschoven. - Is daar iemand? vroeg een angstige stem. Veerle verschool zich achter een boom, hield de adem in. Een half uur later kwam zij door de tuindeur hun eigen huis weer binnen. In de voorkamer hoorde ze zacht schreien. Voorzichtig opende zij de tussendeuren die Yola 's morgens zo beslist gesloten had om zich voor luisteraars te hoeden. Nonkel Paul stond midden in de kamer, hij hield zijn vrouw in de armen, klopte zachtjes op haar schouder. Twee oude mensen, het waren al bijna twee oude mensen, ze had dit vroeger nooit bemerkt. | |
[pagina 481]
| |
- Ben je thuis, nonkel Paul. Dat is een lange dag geweest, deed ze zo onverschillig mogelijk. Nonkel Paul knikte. - Was er iets bijzonders? Hebben ze Jacques losgelaten? Nonkel Paul knikte wederom. - Nu, dat heb je dan weer keurig in orde gebracht, lachte ze, maar haar stem klonk schril. - Er is een Duitse officier vermoord gevonden, deze avond... - Wie? vroeg ze gejaagd. Waar? Nonkel Paul haalde de schouders op. - Ik geloof ergens in de buurt van Mabel. Tante Liesbeth snikte zachtjes, zonder ophouden. - Wie is het? vroeg Veerle met harde blik. Hebben ze je niets gezegd? - Wat doet het er toe. Och God, wat doet het er toe, steunde tante Liesbeth. - Ze eisen gijzelaars totdat de daders zich opgeven of gevonden worden, antwoordde nonkel Paul kalm. Ik ben er bij. Morgen moet ik mij aanmelden. - De burgemeester... - De Vlaamse burgemeester kan wel veel om zijn mensen te redden, maar hij kan niet àlles, Veerle. En dan wordt er in mijn plaats iemand anders aangewezen. Dat wil ik niet. | |
V.Spricht der alte Kater Tybaert: Nonkel Paul had zijn stevige pak aangetrokken en zijn degelijke jas. Tante Liesbeth had een valiesje klaar gemaakt met ondergoed, toiletbenodigdheden, en een tas met boeken en mondvoorraad. Je kondt nooit weten of het voor lang of kort zou wezen. Je kondt nooit weten wat ze met hem zouden doen. Hier laten, naar Duitsland zenden? Je kondt zelfs niet weten of hij ooit zou terugkeren, met zijn rheumatiek en zijn hart dat niet al te best was. Het bleek niet nodig er over te praten, het licht of zwaar op te vatten, dramatisch of tragisch. Het was nu eenmaal zo. Tante Liesbeth schreide niet. Ze was in haar stemmig gelaat, met haar gladgescheiden haar en haar rustige bewegingen tante Liesbeth zoals iedere dag. Het was zelfs moeilijk zich voor te stellen, dat ze deze nacht zo heftig gesnikt had in de armen van haar man. - Ik ga liever alleen, jullie behoeft me niet weg te brengen, sprak nonkel Paul na het ontbijt. Ze hadden hem dus alleen laten gaan, zijn vrouw, zijn kinderen, de aan- | |
[pagina 482]
| |
getrouwde kinderen, enkele vrienden die toevallig kwamen aanlopen omdat ze vernomen hadden dat Mabel Vanderstraeten weer thuis was. Als nonkel Paul iets liever deed moest men hem laten begaan. - Waarschijnlijk ben ik over een paar dagen terug, had hij gezegd, alvorens weg te gaan. Toen, na even de kring te hebben rondgekeken: - Er ontbreken er hier al veel: Dries, Raymond... Tenslotte kunnen jullie wel eens naar Mabel gaan, dat kan geen kwaad. In de namiddag stond Veerle op de stoep bij Vanderstraeten. De werkvrouw kwam opendoen. Alles was goed. Mevrouw al een paar dagen thuis. De kinderen maakten het ook goed. Juffer Yolande was onlangs van de trap gevallen, had zich aan het hoofd bezeerd en was nog altijd wat ontsteld. Zou ze mevrouw of de juffrouw waarschuwen, dat er bezoek was? - Neen, laat maar. Ze rusten misschien beiden wat, ik kom wel eens terug. Heeft men hier in de buurt ook iets vernomen van een ongeval, gisteren? De werkvrouw keek schichtig op. - Ze hebben mijn pleegvader als gijzelaar genomen, sprak Veerle om haar gerust te stellen omtrent haar bedoelingen. Ik zou wel willen weten wat er eigenlijk gebeurd is. - Ik heb er hier niets van gehoord, antwoordde de vrouw haastig. Thuisgekomen vond ze haar pleegmoeder weer aan de telefoon, evenals de vorige dag. De rozenkrans in haar hand lag stil, de kralen gleden niet voort. - Mabel is wat beter, ze heeft zelf opgebeld, sprak ze toonloos. Yolande is niet goed. Er was slecht nieuws over een kennis van hen. Per telefoon kun je niet veel zeggen. Geen namen althans. - Ludwig von Eberfeld?... Het is Ludwig die ze vermoord hebben? We wisten het. - Ja, bevestigde tante Liesbeth, we wisten het.
Ludwig Egon von Eberfeld, ruggelings neergestoken, of, het nekschot is in zwang geraakt, een kogel in de hals. Door wie? Door een makker, die hem als verrader beschouwt omdat hij Belgen gewaarschuwd had? Door een Albionhater omdat hij een Engelse vrouw heeft gered? Door een weerstander omdat door zijn waarschuwing een goede schuilplaats voortaan is afgesloten? Door een patriottard omdat hij daags te voren het huis was binnengegaan waar een Belgisch meisje woont? Geen heldendaad, geen daad in dienst van eender welk vaderland, een laffe moord, in het donker. Waarom?... Een laffe sluipmoord. Waarom? |
|