| |
| |
| |
Joris Sterken
Een dichterlijke kanunnik uit onze 18e eeuw
Nog steeds wacht het litteraire leven in Zuid-Nederland tijdens de laatste decennia van de achttiende en de eerste decennia van de negentiende eeuw op een rechtvaardige studie. Oppervlakkig gezien mag het wel schijnen of de voortschrijdende verfransing de laatste Nederlandse poëten verdrongen had. Ze bleven nochtans zingen, zij het dan ook in het besloten milieu van een oude, onverwoestbare rederijkerskamer. Heel wat ‘prijsvragen’ werden uitgeschreven, ere-metalen en lauwerkransen toegekend. Robijn, Hofman, De Borchgrave, Van Daele, Lambin, Broeckaert, Stichelbaut en Antheunis schiepen haarden van misschien elementaire, maar daarom niet minder kostbare Nederlandse taalvaardigheid. Naar hedendaagse normen gemeten klinken hun ‘gewrochten’ hopeloos hol en drakerig. Ieder Nederlands woord was in die tijden evenwel een moedige daad. Toen de nieuwe afgod van de moderne tijden, de Staat, proclameerde: ‘Ich der Staat, bin das Volk’, antwoordden deze eerste profeten van de nakende heropstanding met Nietzsche: ‘Jedes Volk spricht sein Zunge des Guten und Bösen: die versteht der Nachbar nicht. Seine Sprache erfand es sich in Sitten und Rechten.’ (Also sprach Zarathustra - ‘Vom neuen Götzen’).
Een van de merkwaardigste en vrijwel onbekende figuren uit deze overgangsperiode is ongetwijfeld de St. Truidense kanunnik Simon-Michiel Coninckx. Zo we in deze bijdrage aan de hand van onuitgegeven reisdagboeken, uitvoerig zijn Romeinse studiejaren behandelen, dan moge toch uit een beknopt levensbeeld blijken dat hij meer verdient dan een eenvoudige vermelding in een literatuurgeschiedenis.
***
Simon-Michiel Coninckx werd, 6 Augustus 1750, te St. Truiden geboren en nog dezelfde dag in de collegiale kerk van O.L. Vrouw naar loffelijke oude gewoonte gekerstend. Vader Simon Coninckx was een actief en invloedrijk man. Zo werd hij bijv. in December 1757 tot comansgreve van de stad verkozen. De koopmansgraaf - of wel comansgreve, commersgreve zoals de volksmond hem omdoopte - zetelde als hoofd van de afgevaardigden der ambachten in de lakengilde en was standaarddrager van de stad.
| |
| |
Coninckx studeerde aan het Klein-Seminarie te St. Truiden en na zijn humaniora trok hij naar Leuven waar hij van 1769 tot 1772 philosophie studeerde. Hij stond goed zijn man: bij de promotie van 1769 was hij nummer vijftien op 138 mededingers. Een grote philosoof is hij evenwel nooit geweest en de philosofen van zijn tijd heeft hij altijd een beetje geminacht en gewantrouwd omdat ze, naar zijn smaak, te veel disputeerden. Later heeft hij de plechtstatige magisters meer dan eens in het ootje genomen:
Alippus heeft een boek geschreven:
Vol metaphysica, Pest nog! Dat is een man!
Ik heb een kroon daarvoor gegeven.
't Is jammer maar dat ik hem niet begrijpen kan!
of:
Sta, wandelaar en lees wie hier begraven ligt:
't Is doktor Bernius, die in het ergoteren
Zijn wederga niet had, en nimmer heeft gezwigt.
Hij wou de dood ook van zich weren
Met eenen ‘atqui’ toen zij kwam.
Zij, niet gewoon te disputeren,
Sprak! Nego consequentiam!
Toch legde Coninckx te Leuven meer dan gewone vlijt of begaafdheid aan de dag, want na voltooiing van zijn philosophische studiën werd hij, na een kortstondig verblijf in het Grote Seminarie te Luik, naar Rome gezonden om aan de Gregoriana theologie te studeren.
De Gregoriana, gesticht door de H. Ignatius van Loyola, was in Coninckx' tijd tot een ware internationale universiteit uitgegroeid, onder leiding van de Jezuïeten. Zoals de middeleeuwse universiteiten was ze opgebouwd uit verschillende ‘natiën’. Coninckx werd in het Germaans of Hoogduits College ondergebracht. Over zijn Romeinse studietijd bezorgde hij zelf kostbare en uitvoerige gegevens in twee reisdagboeken.
Reeds in zijn ‘Journal d'un Voyage de Francfort à Rome par le Tyrol en 1772’ komt blijkbaar een zeer positief jongmens aan het woord. Geen humanist die in de pinkstergloed van het schoon-menselijkheidsideaal naar Italië pelgrimeert! Geen mysticus, die boven de alledaagse dingen zweeft! Doch een kalm en vrij sceptisch kind van de achttiende eeuw.
Coninckx verliest niet gauw zijn geestelijk evenwicht. Met dezelfde koele gelijkmatigheid beschrijft hij na het menu, de narigheden en de verrassingen van een Italiaanse herberg, de publieke biecht van een handenwringende Italiaanse Maria-Magdalena! Overigens blijkt uit een paar aantekeningen dat de jonge abbé al aardig wat gereisd had in de Verenigde Provinciën - het huidige Nederland - en in de Oostenrijkse Nederlanden. Zo had hij Utrecht, Gouda, Amsterdam, Gent en Brugge bezocht, wat voor zijn tijd een hele prestatie was. Coninckx trok dus niet onvoorbereid het avontuur tegemoet, toen hij -
| |
| |
17 september 1772 - te Augsburg afscheid nam van zijn vader, die hem tot dan toe vergezeld had. Langs de classieke reisroute toog hij alleen Romewaarts.
Eerst had hij toch nog even in zijn dagboek genoteerd: ‘La municipalité d'Augsburg est composée de catholiques et de protestants. L'on y vit en paix. Et pourquoi pas?’ Tolerantie was voor Coninckx' tijdgenoten een deugd van de ‘verlichte’ mens. Veel later, toen hij de bitterheid van 's mensen onverdraagzaamheid geproefd had, schreef hij:
Wilt men dat catholiek en jood en protestant
in vrede leven saem in een en 't zelfde land?
Sta toe dat ieder peinze en doe naer zijn geweten.
Zeg niet: gij jood zult spek en worsten eten!
Zeg niet: gij dominee moet blijven ongetrouwd!
Langs München en de Brenner bereikte Coninckx het land ‘wo die Zitronen blühn’ en betrad vooreerst het grondgebied van de Venetiaanse republiek. Wat hij in deze ‘republiek’ te zien kreeg paste nu eigenlijk niet in het kader van de idyllische dromen over gelijkheid en volkssouvereiniteit, die het toverwoord ‘republiek’ destijds bij ‘verlichte’ lui verwekte. Coninckx luchtte zijn wrevel in zijn dagboek: ‘Cependant c'est ici une république où la répartition des biens devrait être plus égale que dans un état monarchique... Les nobles c'est une chose monstrueuse dans une république, où tout homme doit être égal devant la loi, où la naissance ne doit jamais devenir un titre exclusif pour parvenir au maniement de la chose publique, ou enfin on doit considérer de préférence le mérite personnel, les talents et la vertu’. Nochtans was hij al wereldwijs genoeg om zich niet blind te staren op grote woorden: ‘Quant à la liberté, ce grand mot dont on abuse si souvent, je n'ai pas encore sû découvrir sous quel climat elle a véritablement son trône. Est-ce en Hollande? Mais excepté la religion, on y est aussi entravé que dans tel et tel pays catholique’.
Met de uitbundige Italiaanse devotie en de belustheid van de Zuiderling op mirakelen en reliquiën kon de koele Truienaar niet goed over de baan. ‘Inspice et cautuseris’, let op en wees op je hoede, had hij blijkbaar tot devies gekozen.
Te Loretto bezocht hij de Santa Casa (het huisje van de Moeder Gods dat volgens de legende door de engelen van Ephese naar Loretto overgebracht werd). Coninckx schijnt er niet veel van te geloven. Hij noteert in zijn dagboek dat de Jezuïet Mazzolazi een boek wijdde aan de Santa Casa en dat ‘les Jésuites ont souvent défendu les dévotions populaires et les opinions les plus étranges avec un zèle qui tient du fanatisme.’ Verder schrijft hij: ‘La Sainte Vierge est en bois de cèdre... on dit que c'est un ouvrage de Saint-Luc, qui était un grand Saint... mais un médiocre sculpteur et un peintre fort inférieur à Raphaël’. Nog te Loretto kwam Coninckx' achttiendeeuwse rationele philanthropie even om de hoek kijken. Het wemelde van bedelaars en ellende rond de Santa Casa en toch ‘L'entrée de la Santa Casa, ainsi que du trésor
| |
| |
est libre pour tout le monde. La pauvreté en guenilles y peut tout contempler à son aise’. Wat zoveel beduidt als: waarom zoveel schatten ophopen en dan de arme duivels nog schrijnender hun armoede doen voelen als ze die opeengestapelde schatten zien? Een bedelaar noemde hem... Excellence: ‘moi qui en surtout couleur de suie, en bas noirs de laine et avec les cheveux plats et sans poudre, avait plutôt l'air d'un apprenti Jésuite en pèlerinage’.
Dit was niet zijn laatste botsing met het Italiaanse mirakelgeloof. Later toonde men hem in een Jezuïetencollege een kruisbeeld van de H. Franciscus Xaverius, dat door een kreeft uit de zee werd gehaald, toen het aan de handen van de heilige ontglipt was. Coninckx verhaalt de legende tamelijk droog en besluit: ‘Celui qui a créé les hommes et les écrevisses peut faire des miracles. Mais quelles sont les preuves de ceux dont je parle?’ Kortom hij vindt dat de Italianen charmante lui zijn, maar ‘tout ce qu'on trouverait à redire est trop de penchant à des dévotions minutieuses et puériles, trop de facilité à croire et à débiter des miracles incertains’.
Te Rome verbleef hij in het St Apollinaris-college. Met de professoren-Jezuïeten kon hij best opschieten, doch weer stiet hem hun theatraal gedoe tegen de borst. De rector, pater Guerrieri, ‘nous donna sa main à baiser en se nommant notre esclave. Ces façons et cette bassesse n'ont rien de choquant pour les Italiens’. Verder had Coninckx een grondige hekel aan een zekere pater Giovanucci, ‘qui faisait tous les samedis un discours moral très plat et quelquefois très imbécile. Cet homme-là donnait dans les minuties et les superstitions monachales. Il nous fit voir dans sa chambre des clouds de fer, longs d'un doigt, sortis, à ce qu'il disait de la tête d'une religieuse’.
Hij voelde zich vooral thuis in het buitenverblijf van het college: ‘La villa du collège germanique est située immédiatement derrière la villa Borghesi. C'est un grand emplacement, entouré d'un mur comme le sont toutes les maisons de campagne aux environs de Rome. Il y a dans cet enclos des allées, des cyprès, des pins et des charmilles, des berceaux, des jeux de boule, une maison avec trois billards et une chapelle. C'est dans cet endroit que je pus jouir pour la première fois depuis longtemps d'un peu de loisir et de solitude’.
De leerlingen van het college werden door het volk ‘kreeften’ genoemd omdat ze een rode soutane, een zwarte hoed en een zwarte gordel droegen. Anton Van Duinkerken stipte onlangs aan in zijn boek Begrip van Rome - vrucht van een Romereis in 1947 - dat de leerlingen van het Germaans college ook nu nog hun prelatenhabijt dragen.
Het onderwijs in het college stemde Coninckx niet zo enthousiast. Er werd te veel gedisputeerd en hij bekende zelf: ‘Je ne suis pas un grand argumentateur’. Van een theoloog wordt nu evenwel verwacht dat hij zijn tegenstrevers de mond stopt vooraleer ze aan het woord komen. Zo worstelde hij zich dan maar door zijn theologische tractaten, door de ‘théologie de l'Ecole, selon les principes de Suarez, le droit canon et une espèce de philosophie qui n'est pas d'une grande utilité pour la vie’. In ieder geval verfde de Jezuïeten-haat
| |
| |
ook wel een beetje af op de jonge abbé. De Gregoriana en de Jezuïetenorde beleefden donkere tijden. De machtigste Europese vorsten oefenden drukking uit op de Paus opdat hij de orde zou opheffen. In 1773 gaf Paus Clemens XIV toe. Bij breve ‘Dominus ac Redemptor’ werd de Jezuïetenorde ontbonden. De Gregoriana ging in andere handen over en Coninckx studeerde verder theologie onder leiding van Dominicanen. Nu kreeg hij zeker wel theologie ‘secundum Thomam’. Wat hij over deze koerswijziging dacht, vertrouwde hij niet aan zijn dagboek toe. Blijkbaar had hij meer oog voor de woelige geschiedenis van zijn tijd dan voor theologische disputaties en tractaten. En herrie was er genoeg!
Paus Clemens XIV was immers op 22 September 1774 vrij onverwacht gestorven. Te Rome werd gefluisterd: vergiftigd door de Jezuïeten. Coninckx tekende de praatjes trouw aan. Hij vergat later evenwel te vermelden dat het fabeltje door de machtige vijanden van de opgeheven orde gelanceeerd werd! Dan volgde het eindeloze conclaaf, dat bijna internationale conflicten verwekte. Eindelijk werd paus Pius VI verkozen, die na een tragisch pontificaat, door de Fransen uit de Eeuwige Stad verdreven, in ballingschap zou sterven (1799). Coninckx wijdde later aan de moedige Paus een grafschrift.
't Was alles nog in peis, toen Pius werd verheven
Maar pas gekroond moest hij, een pelgrim, zich begeven
Voor Jozefs troon, die hem 't eerste ongenoegen gaf,
En alles viel daarna van kwaad tot erger af:
O God met hoeveel leed, en tegenhe'en en rampen
Moest hij den langen tijd van zijn regering kampen,
Tot hij, een balling, stierf en liet de eerweerdige asch
In 't land waer alles toen in rep en oproer was.
Pius VI stierf te Valence in Frankrijk, toen de Franse revolutionnairen Europa begonnen te overmeesteren. Coninckx' geheugen faalde toen hij de ‘pas gekroonde’ Pius VI naar Jozef II liet pelgrimeren. In werkelijkheid was het in 1782 - ruim negen jaar na zijn kroning - dat de Paus naar Wenen reisde om de Keizer te vermurwen.
Na de intronisatie van de nieuwe paus ontving Coninckx de lagere en de hogere wijdingen. Een tijdlang overwoog men de mogelijkheid de jonge priester aan de pauselijke curie te verbinden. Hij werd tot apostolisch protonotarius benoemd en mocht dus als ministerieel ambtenaar de akten van de curie registreren.
Trok zijn hart nu naar zijn stille geboortestad of kwam er van de voorgemelde grootse plannen niets terecht? Coninckx heeft het ons niet verteld, doch op 22 April 1775, schreef hij de eerste bladzijde van zijn tweede dagboek: ‘Retour de Rome par la France’. Weemoedig nam hij afscheid van de Eeuwige Stad, die hij nooit zou weerzien. Zo vaak kwelde hem evenwel het heimwee naar de heldere hemel van Italië. Toen hij later de seizoenen bezong
| |
| |
en de prille tederheid van de lente verheerlijkte, rukte zijn hart naar Italië en hij schreef:
O Champs! O vallons frais! O délicieux bocages,
vieux chênes, autres verts, solitaires ombrages!
O! Quand pourrai-je encore voir ce riant coteau,
Que le Tibre embellit de son eau?
Hij was te jong evenwel om lang te treuren en hij had ook te veel nuchter verstand om zijn gevoel baas te laten spelen. De jonge priester reisde na zijn Romeinse jaren met een flinke dosis gezond scepticisme naar zijn geboortestad. Ruim drie jaar had hij geleefd in het knooppunt van intriges, dat Rome toen was. Na zo'n leertijd kijkt men wel vanzelf aandachtig toe wat grote woorden en heilige idealen zo al kunnen verbergen. De oude maatschappij kraakte in haar voegen en de jonge abbé voelde wel lust om samen met de liberaliserende jeugd van zijn tijd het houweel te hanteren. Met recht schreef een zijner biografen, de Limburger Thonissen: ‘le jeune prêtre (avait subi) malgré son éducation scrupuleusement religieuse, les idées de réforme qui fermentaient alors dans les classes lettrées de la France’. Meer nog dan vroeger is sociale ongelijkheid een gruwel in Coninckx' ogen. De edelen zijn ‘mensen zoals ik en jij’ schrijft hij in zijn dagboek, ‘souvent inférieurs pour les qualités acquises aux gens d'une origine obscure. Qu'est ce en effet la noblesse? Un prestige pour éblouir la multitude’. Te Florence (27 April 1775) stuiten hem de buitensporige voorrechten van de adel tegen de borst. ‘Le temps n'est pas loin peut-être où l'on regardera ces vieilles idées avec tout le mépris qu'elles méritent’, meent hij. In Dante's geboortestad kreeg hij ook een paar ex-Jezuïeten op bezoek. Ze beweerden dat hun orde weldra zou herleven. Coninckx dacht er het zijne over maar redetwistte liever niet: ‘la dispute ne fut jamais de mon goût’, schrijft hij.
Te Bologne (1 Mei 1775), toen nog afhangend van de Pauselijke Staten, vermoedde hij dat de pauselijke autoriteit met tegenzin geduld werd, alhoewel ze geen zwaar juk oplegde: ‘Je ne sais, mais il me semble que les gens qui pensent s'indignent de porter le joug des prêtres’. Te Turijn poogde de jonge abbé, de beroemde criminoloog Beccaria te ontmoeten, die reeds in 1763-1764 in zijn werk Dei delitti e delle pene de afschaffing van de geheime procedure, van de pijnbank en van de verbeurdverklaring van de goederen verdedigde. Beccaria stond bij de Oostenrijkse en bij de pauselijke instanties op geen best blaadje. Toch noteerde Coninckx: ‘Je n'ai point eu le bonheur de voir le marquis Beccaria’. Hij legde overigens een veelzijdige belangstelling aan de dag. Te Turijn ontmoette hij Lessing, de Duitse dramaturg die de hertog van Brunswijk vergezelde. Tenslotte had Coninckx in de Piëmontese hoofdstad nog een langdurig onderhoud met Pater Gerdel over de wijsbegeerte van de Franse philosoof Malebranche.
Natuurlijk was de jonge Coninckx een verwoed lezer: ‘Quand j'ai été sevré de lecture pendant quelques jours mon coeur tressaille à la vue d'un
| |
| |
livre’, schreef hij te Poissy. En te Parijs ging hij, nog bestoft van de verre reis, zijn hart ophalen in... een boekenwinkeltje aan de rue Platière.
Intussen was er te Parijs toch nog wat anders te zien dan oude en nieuwe boeken. Maarschalk de Biron had net een opstootje bedwongen. Uitgehongerde benden hadden voor het slot te Versailles gemanifesteerd, bakkerswinkels geplunderd en bakkerskarren in de Seine geworpen. Omringd door deze grauwe ellende bleef het hof lichtzinnig voortfeesten. Coninckx mocht het slot te Versailles bezoeken, en woonde er de mis bij. Kernachtig tekende hij in zijn dagboek het futiele geschitter van de adellijke parasieten, het scherpe contrast tussen de uitgelaten levensdrift van de jonge koningin en de zwaartillende ernst van de goede maar besluiteloze koning: ‘Je fus à la messe de la reine, jeune personne vive, aimable, habillée en blanc, un panache blanc sur la tête. La messe fut dite galamment et entendue de même par la reine, le comte d'Artois et la Princesse de Lamballe. Ces personnages partirent ensuite comme un éclair dans un carrosse à six chevaux, conduit par le comte d'Artois. Un peu après le roi vint entendre une messe en musique. Il y assista sur le jubé avec décence et recueillement. On pouvait lire sur sa physionomie qu'il avouait intérieurement la supériorité de Dieu sur tous les rois de la terre’.
Zonder verdere incidenten, bereikte de jonge abbé dan zijn geboortestad waar hij in December 1779 tot kanunnik van het collegiaal kapittel van de Kerk van O.L. Vrouw verkozen werd.
***
Reeds in 1781 waagde Coninckx zijn eerste stappen op het glibberige pad van de poëzie. Hij vertaalde enige psalmen, die door drukker Michel, te Leuven, uitgegeven werden onder de titel Christelijke Gedichten (1781).
Zijn tweede werk Retour à la Nature... Les Quatre Parties de l'année ou nouveau Poëme sur les Saisons par M. l'Abbé Coninckx de St Trond, verscheen in 1784 bij Lemarié te Luik. De titel alleen is reeds een manifest. De jonge kanunnik protesteerde met Rousseau tegen de overbeschaving en de geestesdodende luxe van zijn tijd. Geestdriftig bezong hij het gevoel en het ongecompliceerde landleven. De bucolische verzuchtingen van zijn tijdgenoten had hij ijverig gelezen. Hij bekende overigens dat hij in Thompson's Seasons en in de Saisons van de St. Lambert en Delille inspiratie gezocht en gevonden had. In Coninckx' Arcadia werd evenwel ook voor de kunst een ereplaats ingeruimd. De jonge kanunnik vlocht een lauwerkrans voor de patriarch van Ferney, de onsterfelijke dramaturg, Voltaire. Over 's mans andersoortige activiteit sprak hij veiligheidshalve niet! Hij reed waarschijnlijk zo al genoeg op de tongen van de kleinsteedse zedenmeesters want in de ‘Préface’ van zijn boekje lezen we volgende verzuchting: ‘on est entouré de gens prévenus et sans lecture, qui se prononcent légèrement sur les choses qu'ils n'entendent point et condamnent sans pitié tout ce qui n'est pas conforme à leur manière de voir.’
| |
| |
Toen Jozef II, geïnspireerd door Febroniaanse ideeën, de Kerk wilde rationaliseren en nationaliseren, werd St Truiden een verzameloord voor de emigranten om den gelove. De befaamde Van den Elsken, alias Keuremenne, verbleef er meer dan een jaar en ook de verbannen Nuntius Mgr Zondadari vond er een toevluchtsoord in de Benedictijnerabdij.
Coninckx was ongetwijfeld geen voorvechter, maar de hervormingen van de verlichte despoot zaten hem toch dwars. In 1787 vertaalde hij een Italiaanse biographie van Alphonsus Maria de Liguori, de heilige bestrijder van het Febronianisme. Een jaar later bezorgde hij op verzoek van Mgr Zondadari de Franse tekst van een oorspronkelijk in het Italiaans verschenen werk, gericht tegen de politiek van 's keizers broeder, Leopold, groot hertog van Toscane en zijn handlanger Mgr Ricci (Observations pacifiques d'un curé, adressées à Monsieur l'Evêque de Pistoie et de Prato, sur sa lettre pastorale du 5 Octobre 1787).
Een tijdje later beleefde Coninckx de St Truidense editie van de revolutie van 1789. De parlementisten - de democraten van de Trudo-stad - speldden op 18 Augustus 1789 de cocarde op de borst en om de heroverde vrijheid proefondervindelijk te demonstreren, dienden ze hun tegenstanders, de aanhangers van de abt, alias de Soupisten, een duchtige afstraffing toe. Verder maakten de minnaars der vrijheid het zo bont dat de Truienaren na de terugkeer van de abt (Januari 1791) groot banket hielden en hun tevredenheid in veeltalige, geleerde en boertige chronogrammen en gevelopschriften lucht gaven. De geleerde kanunnik vertolkte zijn tevredenheid in het Latijn, het Frans en het Nederlands, maar zijn gebuur nam geen klassiek blaadje voor zijn onbehouwen schrijnwerkersmond en schreef boven zijn deur:
Wel vrint, zijt gij nu noch patriot?
Vertrekt met Don Quichot naer 't verkens-kot.
Na de annexatie van de Oostenrijkse Nederlanden bij de Franse republiek zwoer Coninckx, na enige aarzeling, trouw aan de grondwet en haat aan het koningdom. Als beëdigd priester stond hij in het bisdom Luik niet alleen. De toestand was er dan ook zeer verward. De bisschop verbleef in Duitsland en bedreigde de beëdigden met zijn veroordelingen, terwijl zijn te Luik residerende vicaris-generaal, de Rougrave, aan de onbeëdigden formeel verbood nog de mis te celebreren. Volgens de Rougrave beloofde men door ‘haine à la royauté’ overigens niets meer dan ‘ne rien faire directement ou indirectement pour rétablir la royauté en France en culbutant le gouvernement’.
Deze eed bezorgde Coninckx later heel wat last. Nog na het concordaat verlieten sommige heethoofden de kerk, wanneer hij uit de sacristie kwam om mis te lezen. Begrijpelijkerwijze bewonderde de kanunnik dan ook Bonaparte, die door het concordaat de verscheurde christenheid hielp herstellen. Herhaaldelijk bezong hij de duizelingwekkende vlucht van de Korsikaanse arend. Toen Marie-Louise aan de Keizer de lang verwachte erfgenaam schonk,
| |
| |
zond hij samen met Jan Frans Willems een ode naar Parijs, waarin hij het dan nog opnam voor zijn versmade en vertrapte moedertaal!
In 1806 publiceerde Coninckx zijn Fabelen uyt verscheyde auteurs, in 1808 Fabelen uyt La Fontaine en nog tijdens de donkere Napoleontische dictatuur, verschenen in de ‘St Truidense almanakken’ zijn spitse puntdichten op de nieuwe rijken, opkopers van zwart goed en legerleveranciers. Later werden deze verspreide gedichten gebundeld in Punt- en Mengelgedichten (Van West-Pluymers, 1837.) Tijdens het verenigd Koninkrijk (1815-1830) zetelde hij een tijdlang in de Provinciale Staten van Limburg en werd opgenomen in het Koninklijk Nederlands Instituut.
Na 1830 trok hij zich uit het openbare leven terug, maar hij bleef met belangstelling het bruisende leven van de romantische jaren volgen. In zijn Poésies Morales (verschenen in 1839) wijdde hij nog epigrammen aan Lamennais en zijn School. Hij was lid van de ‘Maatschappij tot Bevordering der Nederduytsche Taal en Letterkunde’ en goed bevriend met Prudens van Duyse, die later een gedichtje schreef voor het doodsbeeldje van de kanunnik. Toen Willems in 1838 heel de ‘Vlaemsche Zangberg’ afzocht om toch maar genoeg leden te vinden voor zijn Nederduytsche Academie vermeldde hij onder de eventuele werkende leden ook de bijna negentigjarige Coninckx († 1839).
Nog in zijn grijze ouderdom bleef de kanunnik de verdraagzaamheid verdedigen. Zo kreeg hij het aan de stok met ingeweken Franse Redemptoristen, die naar zijn smaak te veel op menselijke wijsheid en te weinig op het Evangelie bouwden. Menselijke wijsheid vond hij wankel en onzeker. Hij verkoos de onwankelbare vesting van het eenvoudige geloof en schreef eigenhandig zijn grafschrift:
'k Ben honderd jaren bijna een levend mens geweest.
Mijn afgestorve lijf gaet bij de wormen woonen.
In uwe hand, o God, beveel ik mijnen geest,
Wil hem het eeuwig licht en uwe glorie toonen.
Als pendant van dit grafschrift in het ‘vroede’ had de oude spotter ook voor het ‘Sotte’ gezorgd:
Monconi door zijn Fransche en Nederduytsche verzen
befaamd alom... een uur in 't rond,
ligt ergens, in een hoek van dees gewijde grond.
Hij had twee beenen als twee keersen,
zelfs toen hij jong was en gezond,
en woog wanneer hij stierf nog zes en tachtig pond!
Nu kent gij zijn gehele waarde!
Wenscht dat ze hem licht zij deze aarde...,
Zij schaffe hem de rust, die hij te zelden vond!
|
|