‘De Oogst’, in ‘Een Speeldag’ en in ‘Lente’ voelt men de ontroering, die het inleidende gevoel tot een innige communie is, wel ontkiemen en sterker worden, maar vóór zij ons volledig in haar macht krijgt, wordt ze door de schrijver gedwarsboomd en ontzield. Streuvels geeft niet toe aan wat een medelevende gevoeligheid van hem wenst. ‘Door lezers van “De Vlaschaard” werd mij dikwijls gevraagd,’ heeft hij geschreven, ‘sterft Louis of geneest hij? En wat gebeurt er dan verder? Daarop heb ik altijd geantwoord: Het kan mij niet schelen. Het gaat alleen om de vlaschaard; van 't ogenblik, dat Vermeulen zijn ongelijk inziet, de overgang gebeurd is, - zijn mededinger overwonnen, niet meer weet wat aan te vangen met zijn heerschappij, zich verplicht ziet zijn macht af te staan aan zijn ouden knecht, is voor mij de zaak afgelopen.’ Het is de naakte waarheid, met het gevolg, dat Streuvels door degenen wier levenservaring op het peil van een achttienjarige is gebleven, wel bewonderd maar niet bemind zal worden. Hij vernietigt niet moedwillig, maar omdat zijn wezensaard het oplegt, de tover waar zij niet buiten kunnen. Dat is de eerste Streuvels die men ontdekt. Men durft niet anders dan zijn grootheid te erkennen, terwijl men innerlijk betreurt dat die grootheid zo onmenselijk is.
Wij hebben hem twintig jaar later een tweede maal en vollediger gelezen. Toen zagen wij in hem de onovertroffen uitbeelder van ons volksleven en onze volksziel. ‘Wer das geistige Gesicht Flandrens beschwört,’ getuigde Friedrich Griese, ‘der trifft den Dichter Stijn Streuvels vornean; und wer von Stijn Streuvels redet, der redet von einem jener groszen Unbeirrbaren, wie sie der Kunst immer wieder einmal geschenkt werden. Da wir nicht auch Flamen sind und Land und Leute also nicht von Geburt und weiter Zugehörigkeit her kennen, können wir uns nur auf den Eindruck verlassen, den wir aus den Büchern des Dichters selbst gewinnen; aber dieser Eindruck sagt uns mit vollkommener Deutlichkeit, dasz hier niemals von der Linie der inneren und äuszeren Wahrhaftigkeit abgewichen wird, wenn es sich um Flandern und der flandrischen Menschen handelt.’ Er bestaat geen doeltreffender middel om het Vlaamse landschap en de levenswijze van onze buitenbevolking te leren kennen dan een inwijding door Streuvels' werk. Met feilloze nauwkeurigheid en bijna norse oprechtheid, heeft hij de wereld, waarin zijn helden leven, en hun doen en laten zelf geschilderd, zoals onze grote schilders uit het verleden het hebben gedaan. Maar niet alleen de achtergronden van zijn kunst, ook zijn figuren zijn door en door Vlaams. De hulpeloze lijdzaamheid van Jan uit ‘Langs de Wegen’, de schuchtere vroomheid van Horieneke uit ‘Lente’, de onverzettelijkheid van Deken Broeke uit ‘De Teleurgang van de Waterhoek’, de schuwe liefde van Rik uit ‘De Oogst’ zijn het evenzeer; en Vlaams is ook de schaamteloze sluwheid van de boeren uit ‘Minnehandel’; de bekrompenheid en berekening uit ‘Beroering over het Dorp’, de heerszucht van Boer Vermeulen uit ‘De Vlaschaard’, de overmoed en de zinnelijke bratheid uit ‘De Teleurgang van de Waterhoek’; al
die deugden en gebreken, niet afzonderlijk belichaamd, maar met elkander verstrengeld en vergroeid tot honderden uitingen van menselijkheid in dezelfde ziel, dat is Vlaanderen, dat is Streuvels' kunst,