De laatste ronde
Vlaamse poëzie in Engelse vertaling
Lyra Belgica. Guido Gezelle, Karel van de Woestijne in English translation, by Clark and Frances Stillman. - In een voorbeeldige editie presenteert ons het Belgian Government Information Center te New-York deze uitstekende vertalingen van onze twee grootste dichters, vriendelijk-informerend geïntroduceerd.
De vertalingen blijken echte dichtkunst te zijn, d.w.z. ze bewaren het rijm, het ritme, de taalbizonderheden, de atmosfeer van het origineel: een buitengewone verdienste bij vertalingen van gedichten, waar men zich meest met superficiële benadering of vulgaire omschrijving tevreden stelt.
In Dien Avond en die Rooze is het heftig aandringende, hartstochtelijk opstotende ‘gesleten en genoten’, ‘gelezen en geschonken’, ‘gezocht, geplukt, gelezen’, dat in zijn veelledigheid het woelen der passie aanduidt, zwak weergegeven door:
‘I've passed the time with pleasure’,
‘to offer you I've plucked’,
hetgeen wel treffelijke mededelingen, maar geen poëtische zijn.
De pathetische uitroep van Gezelle op het eind: ‘'t en ware ik 't al verloze’, wordt, enigszins curieus, een sceptisch ‘though how long no man knows’ - een niet aan te raden addendum bij een liefdesverklaring!
In O Lied, o Lied mis ik alweer de smekende, smachtende stem van Gezelle, die in alliteraties en herhalingen de hartekwaal emphaseert. Bij de vertalingen wordt dit gepassionneerde verzoet, en zo wordt Gezelle inderdaad, zoals in de inleiding staat, ‘wholesome and uncomplicated’ - terwijl juist het fijnergetortureerde verloren gaat. Gezelle herhaalt bijvoorbeeld: ‘de wonde in 't hert, de wonde in 't hert’, ‘gij kunt, gij kunt, gij kunt, gij kunt’. De vertaling heeft dat volkomen genegeerd.
Prachtig vertaald werd ‘O 't ruischen van het ranke riet’, al mis ik ‘het windje woei, en wabberde om’, en vooral het laatste, gebrokene, van Gezelle: ‘ik, arme, kranke, klagend riet’, waar er welgeteld DRIE adjectieven staan, telkens gescheiden door een komma, hetgeen iets hortends, bezwijkends geeft, maar door de vertalers genormaliseerd en gezond gemaakt wordt tot ‘I, but a sick, complaining reed’.
In Moeder is ook de dichtheid van het weefsel, de compactheid van de structuur, de volheid van Gezelle verdund: er staan minder woorden, minder herhalingen, men ziet meer doorheen de tekst. Het Schrijverke, hoe kunstig ook vertaald, treft mij door hetzelfde euvel. De herhalingen van Gezelle, die zijn vers een zo geheimzinnige voortlopende beweging geven, zijn veelal weggewerkt,
In O wilde en Onvervalschte Pracht heb ik enkele goede voorbeelden gevonden van deze verwaarlozing van details, echter details die het vers van Gezelle zijn eigenheid toch mede geven:
a
‘Hoe geren zie 'k u / aangedaan
zoo 't God geliefde / in 't water staan.’
b
(vers, waarin 1 in 2 overloopt, en een tussenzin a en b scheidt), wordt:
‘I like you, dressed as God found fair,
Standing in the water there.’
Waar na fair een pauze heerst, en standing niet meer zo nauw met I like you verbonden is.
‘al schaduwe, al stilzwijgendheid’ wordt ‘are shade and quietude profound’; en ‘Dan, diepe, diepe in 't water, blauwt’ wordt ‘Then deep within the water lies’.
Er zijn nog talrijke andere voorbeelden van