minder raadselachtig om. Wij geraken het noorden kwijt. Als dan de tegenheden des levens komen, of daar kruipt langzaam, als een onmerkbaar beginnende kanker, een noodlot op ons aan, dan staan we ineens voor het feit dat we geïnfecteerd zijn, en dat er tegen deze infectie geen kruid gewassen schijnt.’
Daartegenover stelt de schrijver als opperste heelmiddel de waarden van eerlijkheid en trouw. Als ge oprecht zijt, zegt de moeder van Jean, hoef ik u geen waarom en geen antwoord te geven. En Mandeling spreekt niet anders: ‘Vriend, ik heb veel rechtzinnige zoekers gezien in mijn leven. Vele van alle kleuren en alle wegen. Maar ze hadden meestal iets van de beschonkene, die zijn geld verloren had en zat te zoeken op de knieën onder een straatlantaarn. En toen men hem vroeg of hij degelijk daar zijn geld verloren had, antwoordde hij: Nee, ik ben het ginder verloren, maar het is daar zo donker om het te zoeken... En toch wou die kerel in zijn dronkenschap wel graag zijn centen terug hebben. Alleen: hij had niet moeten drinken. Ten eerste had hij dan zijn geld niet verloren, en ten tweede, zo het bij ongeval gebeurde, had hij op de rechte plaats gezocht, niettegenstaande het duister.’
In de roman spelen verschillende antithesen, die ten slotte de spanningen weergeven welke onze periode kenmerken. Valeer Van Kerkhove heeft onze tijd aangedurfd en hij mag er fier op gaan hem ook te hebben aangekund. ‘De Weerlozen’ werd een psychologische roman, waarin het zieleleven van Dr. Jean Delannoy veruit de voornaamste plaats inneemt; we mogen er onmiddellijk aan toevoegen - en daarmee raken we een zekere beperktheid aan - dat de psychologie van de andere figuren ons alleen wordt medegedeeld van uit de gezichtshoek van Jean. Schrijver had overigens het goed recht zijn werk op die wijze te concipiëren. Hoofdzaak is dat hij dat zieleleven op buitengewoon indringende, uiterst precieze en volkomen overtuigende manier heeft uitgebeeld. Bijzonder de kleine verglijdingen in de zieletoestand van de drie hoofdpersonen worden nauwelijks merkbaar weergegeven.
Jean, Peter en ook enigszins Diana worden gekweld door een chronische angst, die vergroeid zit in hun levensgevoel; een wezensangst die zich telkens weer van hen meester maakt en welke ze overal meedragen. Van Peter wordt ergens gezegd dat hij in het leven staat als iemand die achter een gesloten deur een pijn vermoedt, die hem bereid wordt door onzichtbare handen. Hetzelfde geldt, en in nog sterkere mate, voor Jean, bij wie de angst op steeds beklemmender wijze terugkeert. Nergens nochtans wordt dit typisch-eigentijds angstgevoel, dat ons o.a. herinnerde aan Julien Green en zijn roman ‘Moïra’, tot existentialistische wanhoop.
***
Verwantschappen, gelijkaardige onderwerpen, eenzelfde ernst en schrijversvaardigheid vallen voorzeker hier of daar aan te wijzen; we geloven echter niet dat men gemakkelijk zal kunnen gewagen van duidelijke afhankelijkheid of rechtstreekse beïnvloeding. Al lezende kwam ons meer dan eens de naam van Charles Morgan te binnen, maar dan is het enkel als vergelijkingspunt