hij hem vond, eenzaam liggend met doorschoten borst. Voortkruipend op zijn knieën legde hij vader voorzichtig over zijn schouders en bracht hem als een kostbare last naar een veiliger plaats achter de vuurlinie. Die man is vaders vriend gebleven en voor ons een held geworden. Geen jaar ging voorbij of Van der Elst kwam, op de verjaardag der verwonding, van uit zijn dorpje nabij Brussel naar Antwerpen over met een mand van het heerlijk fruit, dat hij steeds speciaal voor ons verzorgde.
Vader keerde terug uit de oorlog maar was sedertdien lichamelijk gebroken; zijn geest en zijn hart echter waren nog edeler en schoner geworden, en gelouterd in de strijd. En verre van opstandig te zijn was hij dankbaar voor die grote gunst.
- ‘Ik dank O.L. Heer voor die verwonding,’ zegde hij dikwijls, ‘anders ware ik een heel ander mens geweest en hadde ik nooit het geluk gekend dat ik nu ken.’
Dat geluk was de innerlijke rijkdom die hij verworven had. Hij leerde zijn kinderen van jongsaf de moeilijkheden van het leven recht in de ogen zien en aannemen als een beproeving die loutert. De beproevingen zijn hem ook in de verdere jaren niet gespaard gebleven, want tot tweemaal toe moest hij een dochtertje afstaan. Maar het was niet de tegenslag die hem zou neerslaan; zelfs in de treurigste ogenblikken van zijn leven heeft hij zich nooit tot moedeloosheid laten gaan, en het waren wel zijn diep-christelijke gevoelens, die hem in 1926, toen in één nacht twee kinderen op sterven lagen, aan moeder deden zeggen: ‘Misschien hebben we morgen geen enkel kindje meer, maar we blijven vertrouwen en zullen ons leven herbeginnen.’
Als de eerste reactie na een wrede slag misschien een onbewust gevoel van opstandigheid was, dan werd dit dadelijk overwonnen door een volledige berusting in Gods plannen.
‘Van zonne niet, van vreugde niet,
de zielen rijpen van verdriet’...
Dit was de edelste les die vader ons ooit heeft meegegeven: het besef dat niet de vreugden het leven rijker en rijper maken maar wel de tranen van de beproeving.
Zozeer was hij betrouwend en dankbaar voor elk nieuw geluk dat - na vier jaar - de geboorte van een vierde meisje hem spontaan deed fluisteren: ‘Dit kindje zal ons geluk brengen’. Het bracht hem nog meer rustige levens-schoonheid en hij hield van dat kleine, blonde meisje, omdat het de bekroning was geworden van zijn onwankelbare vertrouwen.
Alhoewel zijn gezondheid grote voorzichtigheid eiste, was vaders dag meer dan gevuld; want naast het regelmatige werk als politierechter was hij steeds bezig met een vers, een novelle of een literaire studie, zonder dat hij aan al wat daarbuiten zijn aandacht vroeg, zoals Kultuurraad, Academie, lezingen en nog zoveel meer, minder zorg besteedde. En toch moest hij elk uur van de dag rekening houden met zijn toestand. Een kleine kou, een grote haast, een