Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96(1951)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 294] [p. 294] Bert Peleman Loflied op de boom des levens I. Het ontwaken in de lente. Gewijde rust op 't bed der onderaardse bloemen de haren in der wortels kluwen vastgegroeid: hoe hoor ik in dit duister het bestendig zoemen waarbij gesmolten erts het gloeiend lijf doorvloeit. Want als een vuur bevaren mij der lente krachten dit zenuwloze lijf herspannend als een snaar: een strakke vlam die uit den doem der winternachten ontlaaien mocht en ik slechts zwijmelend ontwaar. Hoe voel ik naar het licht de lenden aangezogen; hoe stijgt mijn wezen in de vezels van den boom hoe trillen in de kern-kristallen mijner ogen reeds d'eerste bloesems van den puursten lentedroom! [pagina 295] [p. 295] II. De opstanding in den boom. Reeds ben ik met het hoofd het wintergraf ontstegen; mijn haarbos tot een toorts ontbrandend in den stam. Slechts op de lenden voel ik nog de modder wegen die dit verteerde lijf zijn laatsten gloed ontnam. En met verwrongen voeten lig ik vastgeklonken aan de beknelling van het winterse geweld. Doch gouden gensters weet ik uit het voorhoofd vonken. Niet langer ligt dit lijf nog in zijn graf bekneld. Zie! Glanzend glijd ik door het grondloos duister henen, de klemmen brekend bij der lente tovermacht. En als een varen rillend, met gestrekte benen, sta 'k in den stam gehuld als in een eêvningsnacht. [pagina 296] [p. 296] III. De luister van den levensboom. Nog sta ik onbewogen in den stam gevangen, maar in de handen trilt het rijzen naar het licht. Bijwijlen voel ik als een harnas 't lijf omprangen, de beide armen rillend naar de kruin gericht. Want witte bloesemruikers wiegen mij voor d'ogen de handen hakend in de takken uitgespreid, slechts met de voeten in de wortels vastgezogen als aan de levensbronnen mijner heerlijkheid. En in den boom weet ik dit lijf bevrijd ontbloeien, de haren wijds als wappervlammen openslaan; de eerste vlinders vonkend door mijn wezen stoeien de botten barsten rond dit broze droom-bestaan. Vorige Volgende