Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96
(1951)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Prof. Dr. J. Nuttin
| |
2. Historische achtergrond.Men kan niet over het ontstaan van de wetenschappelijke psychologie in | |
[pagina 277]
| |
België spreken, zonder de naam te vernoemen van de statisticus A. Quetelet (1796-1874) die, zonder zelf psycholoog te zijn, grote invloed uitgeoefend heeft op het gebruik der quantitatieve methode in de psychologie. Quetelet was leraar aan de Belgische Militaire School. Hij was de eerste die de statistische wetten der ‘normale’ verdeling, of de curve van Gauss, toepaste op de individuele verschillen in de gebieden der anthropometrie, de psychologie en de sociologie. Zo bestudeerde hij bv. de verdeling der individuele verschillen tussen de mensen op het gebied van gestalte en lichaamskracht, alsook met betrekking tot psychische trekken als verstandelijke bekwaamheid en misdadige gedraging. Door deze studies leverde Quetelet aan Francis Galton de elementen, die deze Engelse psycholoog toelieten een differentiële psychologie op te bouwen op objectieve en quantitatieve basis. Een tweede naam die vermelding verdient is deze van Delboeuf (1831-1895), professor aan de universiteit te Luik. Deze wetenschappelijk georiënteerde philosoof is bekend om zijn proefnemingen en vooral om zijn theoretische studies en interpretaties aangaande de wetten van de psycho-physicaGa naar voetnoot(1). Deze studies moeten nochtans gezien worden in het kader van de philosophische stromingen van zijn tijd, toen men beproefde een zogenaamde ‘wetenschappelijke’ philosophie uit te bouwen. Zij hebben geen belangrijke weerslag gehad op de latere ontwikkeling van de experimentele psychologie in België. Het actieve uitgangspunt van de eigenlijke experimentele psychologie in België was de stichting, in 1892, van het Laboratorium voor experimentele psychologie aan de Universiteit te Leuven door Kardinaal Mercier. Dit laboratorium maakte deel uit van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, dat Mercier zopas gesticht had aan de Universiteit. In zijn poging om de traditionele wijsbegeerte in contact te brengen met de moderne wetenschap, hechtte Mercier een groot belang aan de psychologie als jongste tak in de experimentele wetenschappen. De eerste directeur van het Leuvens Laboratorium was Prof. A. Thiéry, leerling van Wundt, die in 1894 met een cursus over psycho-physiologie aanvingGa naar voetnoot(2). Ter gelegenheid van dit onderricht in de experimentele psychologie te Leuven schreef A. Binet in 1896: ‘Bij deze cursus is een laboratorium toegevoegd, hetgeen een volledig onderricht in de normale psycho-physiologie toelaat, zoals dat op dit ogenblik in Frankrijk nog niet bestaat’Ga naar voetnoot(3). Onder de leiding van de opvolger van Thiéry, namelijk Prof. A. Michotte, nam de activiteit van het laboratorium, en ook het onderricht in de psychologie te Leuven belangrijk toe. Michotte werkte in het begin van deze eeuw een paar zomer-semesters bij Wundt (1905 en 1906) en dan vooral in Würzburg bij Külpe in 1907 en 1908. Te Leuven teruggekeerd, ondernam hij, met | |
[pagina 278]
| |
zijn leerling Prüm, de welbekende onderzoekingen aangaande de vrije wilskeuze (1910). Deze onderzoekingen geschiedden volgens de introspectieve methodes van de School van WürzburgGa naar voetnoot(1). Later oriënteerde zich de activiteit van het Laboratorium van Leuven in de richting van de Gestalt-psychologie en de psychologie van de menselijke gedraging. Aan de Universiteit te Gent hield Prof. van Biervliet (1859-1945) zich van 1890 tot 1923 bezig met experimentele psychologie in verband vooral tot paedagogische problemen. Hij bestudeerde in het bijzonder het geheugen. Van Biervliet heeft echter geen school gevormd en de nawerking van zijn oeuvre is op dit ogenblik gering. Vanaf het begin van deze eeuw was de psychologie van het achterlijke en abnormale kind het speciale studie-onderwerp van verschillende psychologen aan de Universiteit te Brussel. Prof. J. Demoor, O. Decroly (1871-1932), A. Ley en G. Vermeylen hebben zich op dit gebied onderscheiden. Reeds in 1901 stichtte Prof. J. Demoor de Vereniging voor de bescherming van het abnormale kind, en Decroly organiseerde een privé instituut voor de studie en de opvoeding van achterlijke en debiele kinderen. Anderzijds was te Brussel, op het gebied der algemene psychologie, G. Dwelshauwers (1866-1937) een tijd werkzaam. De dierpsychologie en de vergelijkende psychologie werden bijzonder bestudeerd door L. Verlaine, professor in de dierphysiologie aan de Universiteit te Luik. In een groot aantal publicaties bestudeerde Verlaine vooral het instinctieve gedrag van insekten en ook van apen. Enkele niet-universitaire centra hebben, zoals we reeds zeiden, eveneens een rol gespeeld bij de eerste ontwikkeling van de psychologie in België, namelijk met betrekking tot de toegepaste psychologie. Vooral het Centrum voor beroepsoriëntering, onder impuls van A. Christiaens en O. Decroly, en de School voor Ergologie te Brussel, onder inspiratie van P. Sollier en J. Drabs. Deze centra zetten ook nu nog hun activiteit voort. Wij komen er verder op terug. | |
3. Het onderwijs in de psychologie.Zoals we bij het begin van dit artikel aanstipten, moeten de meeste universiteitsstudenten in België een cursus in de psychologie volgen. In de geest van de wet die deze cursus in het universiteitsprogramma inschakelde, is de psychologie alleen een philosophisch vak. Dit wordt verklaard door het feit, dat die wet dateert uit de voorgaande eeuw, en n.l. vóór het ontstaan van de psychologie als experimentele wetenschap. In feite worden op dit ogenblik aan de meeste Belgische universiteiten de cursussen in de psychologie gedoceerd door psychologen in de actuele zin, en niet meer door philosophen. Dit is vooral het geval in de Faculteiten der | |
[pagina 279]
| |
Wetenschappen en der Geneeskunde. Daardoor wordt meestal het grootste deel van deze cursus aan de psychologie als positieve wetenschap gewijd; ofschoon de philosophische problemen aangaande het psychische leven van de mens er een belangrijker plaats in blijven bekleden dan bv. in de Amerikaanse psychologie het geval is. Buiten de wettelijke cursus in de psychologie aan de Faculteiten, ontwikkelde zich in België het eerste uitgebreide onderwijs in de theoretische en experimentele psychologie aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven. Het actieve laboratorium voor experimentele psychologie, waarvan wij zojuist spraken, vormde er sedert het begin van deze eeuw de kern van dit onderricht. In de loop van de laatste jaren heeft dit psychologisch onderwijs zich nog belangrijk uitgebreid, en verschillende nieuwe professoren werden benoemd voor de verschillende takken van de psychologie. Naast het wettelijk onderwijs in de algemene psychologie aan de Faculteiten, vindt men thans ook aan alle Belgische universiteiten een min of meer uitgebreid onderricht in de toegepaste psychologie. Het was de psychologie toegepast op de opvoeding die, zoals wij reeds zeiden, het eerst de aandacht van de universiteiten wekte. Aan de universiteit te Brussel, waar de problemen bij de opvoeding van moeilijke en abnormale kinderen sedert het begin van deze eeuw de aandacht gaande maakten, werd het eerste Instituut voor opvoedingswetenschappen georganiseerd (1919). Aan de Universiteit te Leuven had Prof. Michotte na de oorlog 1914-1918 en onder inspiratie van het werk van Münsterberg, het plan opgevat een Instituut op te richten voor de toepassing van de psychologie op de verschillende gebieden van het beroepsleven. Dit ontwerp bleek echter te dien tijde nog niet uitvoerbaar. Het waren de paedagogische problemen die in deze na-oorlogse tijd meer in het bijzonder de aandacht vergden. Zo ontstond in 1923 ook te Leuven een ‘School voor Opvoedkunde en opvoedkundige Zielkunde’. Deze school maakte gebruik van het psychologisch onderwijs dat reeds aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aldaar bestond, en richtte een groot aantal nieuwe cursussen in. Sedert 1928 bestaan analoge Instituten aan de twee Staatsuniversiteiten Gent en Luik. Aan deze vier universitaire instituten voor opvoedkundige wetenschappen heeft zich in België de psychologie van het kind ontwikkeld, alsook de psychologie van de tests. De studies in de paedagogische wetenschappen worden vooral gevolgd door onderwijzers en, te Leuven, ook door priesters en missionarissen. Na vier jaar universitaire studie kan men er de graad van licentiaat in de paedagogische wetenschappen behalen; en na een complementair jaar en een proefschrift, de graad van Doctor in de paedagogische wetenschappen. In de laatste jaren heeft zich het universitair onderwijs in de psychologie verder uitgebreid. Sedert de tweede wereldoorlog komen de problemen aangaande beroepsoriëntering en personeelsselectie in het bedrijf, alsook de klinische psychologie ter behandeling van conflicten of moeilijkheden bij kinderen en adolescenten, meer op het voorplan. Daarom werd aan de Universi- | |
[pagina 280]
| |
teit te Leuven reeds in 1944 een Instituut voor toegepaste psychologie gecreëerd, waar de verschillende takken van de toegepaste psychologie worden beoefend en aangeleerd (industriële, commerciële, klinische, pathologische, paedagogische psychologie, beroepsoriëntering, personeelsselectie, enz.). Dit geschiedt op de wetenschappelijke basis van een uitgebreid onderwijs in de theoretische en experimentele psychologie, zoals dit reeds vroeger aan deze Universiteit bestond. Het nieuwe Instituut voor toegepaste Psychologie groepeert nu geheel het onderricht in de theoretische, de toegepaste en de paedagogische psychologie te Leuven. Na een minimum van 5 jaar universitaire studies en een proefschrift, wordt de graad toegekend van doctor in de toegepaste psychologie (4 jaar voor het licentiaat). Deze psychologische studiën zijn alleen toegankelijk voor studenten die een certificaat van volledige Humaniora bezitten. Daarnaast bestaat aan het Instituut een sectie voor paedagogische wetenschappen, die niets anders is dan de voortzetting van de vroegere School voor Opvoedkunde. Het Instituut voor toegepaste psychologie te Leuven heeft ook een aparte sectie ingericht voor de psychologische vorming van studenten uit andere Faculteiten, vooral namelijk voor studenten in de geneeskunde en in de rechten, die zich respectievelijk wensen te specialiseren in de pathologische of medische psychologie, en in de criminele psychologie. Deze studenten kunnen, parallel met hun studies in de medicijnen of de rechten, een zeker aantal theoretische en practische cursussen in de psychologie volgen; en na drie jaar studie en een proefschrift kunnen zij eveneens de graad van speciaal licentiaat in de psychologie behalen. Zij kunnen zelfs de graad van doctor in de psychologie behalen, mits een proefschrift. Naast deze studiën in de medische en criminele psychologie, is eveneens een specialisatie in de literaire psychologie en in de godsdienstpsychologie voorzien. Op dit punt zullen we verder uitvoeriger terugkomen. Een meer beperkt programma voor toegepaste psychologie werd in 1947 door de Staat georganiseerd aan de Universiteiten van Gent en Luik. Dit programma is meer eenzijdig gericht op de beroepsoriëntering en personeelsselectie. Het leidt tot de graad van Licentiaat in beroepsoriëntering en -selectie. Daarbij werd zojuist ook aan de Vrije Universiteit te Brussel een psychologisch instituut opgericht, dat zoals te Leuven meer het gehele domein van de theoretische en toegepaste psychologie zal omvatten. Naast dit universitair onderwijs op het gebied van de toegepaste psychologie, moeten we ook een para-universitair Instituut vernoemen, dat heel bijzondere verdiensten op dat gebied heeft verworven. Wij bedoelen de School voor Ergologie, gehecht aan het ‘Institut des Hautes Etudes’ te Brussel. Deze School was de eerste in België die praktisch onderricht gaf op het gebied der industriële psychologie. De School werd gesticht in 1925-1926 door de Franse psycholoog P. Sollier en de Belgische psychotechnieker J. Drabs. De cursussen van deze school richten zich bij voorkeur tot volwassenen die reeds in de practijk staan van het bedrijf. Daarom wordt het onderricht er hoofdzakelijk | |
[pagina 281]
| |
gegeven onder de vorm van avondlessen en op vrije namiddagen. De School voor Ergologie bevat drie secties: een eerste afdeling voor personeelsselectie, een tweede voor beroepsoriëntering, een derde voor de wetenschappelijke inrichting van de onderneming. Elk van deze secties bedroeg, tot in 1949, één leerjaar. Sedert 1949-1950 zijn de leergangen over twee jaar verdeeld. Op het einde van de studiën in een of andere van de drie afdelingen behaalt men een ‘certificaat’ na geslaagd examen. Gedurende enkele jaren na de laatste oorlog werden de leergangen in beide landstalen gegeven. Door gebrek aan leerlingen in de Nederlandse afdeling worden de lessen weer, zoals vroeger, uitsluitend in het Frans gedoceerd. | |
4. Beroepsoriëntering.De beroepsoriëntering is op dit ogenblik in België het gebied van de toegepaste psychologie, waarop het meest actief gewerkt wordt. België organiseerde, zoals wij boven zeiden, de eerste Dienst voor beroepsoriëntering in Europa (1910). Aan Christiaens en Decroly te Brussel komt de verdienste toe dit eerste Bureau te hebben opgericht en een eerste methode voor beroepsoriëntering (B.O.) te hebben uitgewerkt. Weldra werd dit eerste Bureau voor B.O. het voorwerp van de belangstelling vanwege de gemeentelijke autoriteiten van Brussel; het is dan ook als intercommunaal centrum van Brussel en voorsteden, dat dit Bureau een grote activiteit kon ontwikkelen en grote invloed uitoefende op de practijk van de beroepsoriëntering in geheel het land. Toen de School voor Ergologie te Brussel werd gesticht oefende zij weldra door haar onderricht en haar werk, een gelukkige invloed uit op de ontwikkeling en de uitbreiding van deze diensten voor B.O. Aan deze School genoten de meeste ‘oriënteurs’ in België hun vorming, voordat de universiteiten studies op dit gebied inrichtten. In 1937 heeft de Belgische Staat - meer in het bijzonder het Ministerie van Openbaar Onderwijs - de B.O. officieel gepatroneerd en aangemoedigd. Een Centrale Dienst voor B.O. werd bij het Ministerie opgericht, onder het bestuur van M. Lobet, nu belast met een cursus in de B.O. aan de Universiteit te Luik. Dank zij de steun van de Provincies en de financiële hulp van de Staat, konden de bureaux van B.O. talrijker worden in het land en een hoger peil bereiken. Het moet echter erkend worden, dat de sterkste stuwkracht tot een meer algemene toepassing van de B.O. in dit land, uitgegaan is van de sociale organisaties in België, en namelijk vooral van de Christelijke Arbeidersbeweging (oorspronkelijk van de K.A.J.). Gedurende de laatste tien jaren vooral heeft deze beweging een groot aantal diensten opgericht. In de meeste steden en grote agglomeraties - en vooral in het Vlaams deel van het land - werd op deze wijze de B.O. ingeburgerd. Dank zij het werk van L. Coetsier, belast met een cursus in de B.O. aan de Universiteit te Gent, werden deze nieuwe diensten gaandeweg uitgerust met nieuwe en geijkte methodes voor het Vlaam- | |
[pagina 282]
| |
se deel van het land. In 1949 telde men in België een honderdtal Diensten voor B.O., waarvan 65 georganiseerd zijn door de Christelijke Arbeidersbeweging, terwijl er een twintigtal opgericht werden door de openbare besturen van provincie of gemeente. Een belangrijke poging werd in de loop der laatste jaren aan de verschillende universiteiten gedaan, om de psychologische onderzoek-methodes te hernieuwen, met het oog op de B.O. en vooral om de tests te ijken en te valideren. Het feit dat België uit twee taalgroepen bestaat, verplicht ieder deel van het land ertoe zijn eigen verbale tests op te bouwen, wat een groot werk onderstelt. Men legt tegenwoordig in België terecht de nadruk op het sociaal belang van de B.O. Men stelt vast, dat enerzijds een te groot aantal jonge mensen zich voorbereiden tot hogere studies en in die studies niet slagen, en dat anderzijds geschoolde werklieden ontbreken in bepaalde takken van het beroepsleven. Men zou dus meer bekwame jonge mensen kunnen richten naar technische en beroepsstudies. Voor een land als België, waar de bloei van de uitvoerhandel voor een groot deel afhangt van de qualiteit van de afgewerkte producten, is deze kwestie van essentieel belang. België's welvaart immers is gebaseerd, niet zozeer op de rijkdom van zijn grondstoffen dan wel op de qualiteit en de afwerking van zijn producten. Men stelt ook vast dat een groot aantal jonge mensen (40%) naar een ander beroep overgaan in de loop van hun eerste twee werkjaren. Men zou ook aan deze toestand willen verhelpen door de jongen en het meisje bij te staan, om van in het begin een beroep te kiezen dat aangepast is aan hun bekwaamheid en smaak. | |
5. Psychologie in dienst van het Middelbaar en Lager Onderwijs.De beroeps- en studie-oriëntering is in België totnogtoe hoofdzakelijk buiten het schoolkader georganiseerd. Het zou echter wenselijk zijn, dat een begin worde gemaakt met de inrichting van Psychologische Diensten in het kader zelf van de school. Verantwoorde studieoriëntering is inderdaad een complexe activiteit die deel uitmaakt van het opvoedingswerk zelf. De Schoolpsycholoog is iemand, die de leerlingen van de scholen waar hij mee verbonden is, van dichtbij in hun gehele ontwikkeling volgt. Zijn taak is dus veel ruimer dan de loutere beroepsoriëntering. Ook in het middelbaar onderwijs wordt de behoefte aangevoeld tot het oprichten van Psychologische Diensten die zich met de psychische en schoolse aanpassingsmoeilijkheden van de jeugd zouden bezighouden. Zeer onlangs heeft het Ministerie van Openbaar Onderwijs dergelijke Psychologische Diensten opgericht in een tiental Athenea. Aan het hoofd van die Diensten staat een leraar van het Middelbaar onderwijs, die op psychologisch gebied een zekere vorming heeft genoten. De Katholieke inrichtingen voor middelbaar onderwijs hebben totnogtoe op dit punt weinig initiatief aan de dag gelegd. Het kan wenselijk zijn in een kleine uitweiding te wijzen op het belang van | |
[pagina 283]
| |
dergelijke Psychologische Diensten, zowel in Lager als in Middelbaar onderwijs. Dit punt behoort immers tot de meest actuele in de huidige stand van de psychologie in België. De vooruitgang van ons opvoedingsstelsel zal voor een aanzienlijk deel afhangen van het feit, dat men meer oog krijgt voor de individuele geschiktheden en voor de individuele moeilijkheden van de leerlingen. Naast de onderwijzer of de leraar die instaat voor het klassikale onderwijs, moet iemand staan, met psychologische opleiding, die zich bezighoudt met alle gevallen die speciale aandacht verdienen of nodig hebben. Ons land is op dit gebied ten achter gebleven tegenover vele andere landen. De wedijver op gebied van onderwijs in België heeft zich te veel beperkt tot uiterlijke en tot quantitatieve dingen (b.v. het aantal leerlingen); minder schijnt men er bekommerd te zijn om de competente zorg die de individuele aanpassings- en ontwikkelingsmoeilijkheden vergen. In iedere school en klas vindt men nochtans leerlingen die moeilijkheden vertonen wat betreft hun studie of hun gedrag, leerlingen waar niemand goed weg mee weet. De enige ‘zorg’ die aan deze elementen wordt besteed bestaat veelal hierin, dat men ze zo onschadelijk en zo weinig storend mogelijk tracht te maken. Deze elementen verhuizen van de laatste bank van de ene klas naar de laatste bank van de volgende klas. Een onderzoek heeft uitgewezen, dat in de groep van leerlingen die in iedere klas de ‘staart’ of de ‘zitten-blijvers’ uitmaken, zeer verschillende elementen aanwezig zijn. Daar zijn leerlingen bij die een normaal verstand hebben, doch die om affectieve of karaktermoeilijkheden - die dikwijls kunnen verholpen worden - altijd in de ‘oppositie’ staan en niets uitrichten. Daar zijn ook leerlingen onder, die niet alleen ‘dom’ zijn, doch tot de klasse van de eigenlijke ‘zwakzinnigen’ behoren, die niet bekwaam zijn enig nut uit het gewoon lager onderwijs te halen, en die, zo vroeg mogelijk, naar het buitengewoon onderwijs zouden moeten verwezen worden. Het is dikwijls voor de onderwijzer niet mogelijk deze twee speciale kategorieën van gevallen - die echter een speciale oplossing eisen - te onderscheiden van de gewone kategorie van ‘domme’ leerlingen, die de normale bevolking uitmaken van de ‘staart’ van een klas. De schoolpsycholoog kan door objectief en wetenschappelijk geijkte onderzoekingsmethodes deze verschillende kategorieën van leerlingen onderscheiden en in grote mate bijdragen tot het oplossen van de moeilijkheden. Iedereen zal inzien dat het van groot belang is, dat normaal begaafde leerlingen niet omwille van karakter-wrijvingen en moeilijkheden van allerlei aard - waar zich gewoonlijk niemand mee inlaat - tot de klasse der ‘achterlijken’ gaan gerekend worden. Zo zal de schoolpsycholoog ook kunnen meewerken aan het vermijden van onhandige of schadelijke behandelingswijzen van de leerling. Leerlingen met speciale spraak- of leesmoeilijkheden zal de schoolpsycholoog, na advies van de medische dienst, kunnen helpen hun moeilijkheden te boven te komen. Men weet dat heel wat stoornissen van deze aard zeer nadelig inwerken op de ontwikkeling en het karakter van het kind. Vandaar de wenselijkheid deze gebreken zo vroeg mogelijk te verhelpen. | |
[pagina 284]
| |
De schoolpsycholoog zal ook vroeg de zeer begaafde kinderen kunnen onderkennen, en ook de minderbegaafde. Dit kan in vele gevallen wenselijk zijn om de zeer begaafde kinderen toe te laten vooruit te komen en de minderbegaafde kinderen toe te laten van jongsaf reeds ‘bij te werken’. Immers deze minderbegaafden zijn ook wel eens kinderen van begoede familiën, en zij zullen later moeten verder studeren; het zou goed zijn dat men zo vroeg mogelijk weet hoe het kind door bijkomende hulpmiddelen ‘bij’ kan blijven. Wat meer speciaal het Middelbaar onderwijs betreft, ziet men in dat de leeftijd tussen dertien en zestien jaar, van aard is om allerlei stoornissen te weeg te brengen in de aanpassing bij de studie, en in de vorming van het karakter. Daarenboven zal de geschiktheid tot de Latijnse studiën of tot de wetenschappelijke afdeling van de humaniora het best worden nagegaan in het kader zelf van de School, vooral in de loop van de laatste voorbereidende klas. Het nodige psychologisch onderzoekingsmateriaal voor deze domeinen is op dit ogenblik reeds voor een deel voorhanden. Het zou daarom verantwoord zijn ook de mogelijkheid te scheppen tot de oprichting van Psychologische Diensten, niet alleen in de athenaea, doch ook in het vrije Middelbaar Onderwijs. | |
6. Clinische psychologie en geesteshygiëne.In België is de samenwerking tussen psychiaters en psychologen nog zo goed als niet bestaande. De psychiatrie heeft er zich voor een groot deel ontwikkeld buiten het contact met de psychologie en de moderne methodes van psycho-therapie. Slechts zeer onlangs ziet men, dat aan zekere universiteiten naar een intiemer contact en collaboratie wordt gestreefd. Het laatste internationaal psychiatrisch congres te Parijs (1950) heeft zopas besloten tot het oprichten van een organisme, dat de samenwerking met de psychologen zou bevorderen. Ook in ons land kwam tot dit doel een Comité van psychologen en psychiaters tot stand. De psychoanalytische methodes zijn weinig populair in België en over het algemeen kan men zeggen, dat de psycho-therapie op volwassenen slechts op een kleine schaal toegepast wordt. Het ligt niet in de aard van een Belg om tegenover een vreemde - zij het dokter of psycholoog - zijn intieme aanpassingsmoeilijkheden of zijn psychische conflicten uit te spreken. Slechts in uiterste gevallen wordt de psychiater geraadpleegd. Dan gaat het meestal om mensen die een behandeling in een eigenlijke psychiatrische kliniek nodig hebben, en ze worden er meestal behandeld met physische methodes als de electro-choc, de insuline-therapie, enz. De psycho-therapeutische methodes worden er maar sporadisch en op eclectische wijze toegepast. De situatie ziet er geheel anders uit voor kinderen en adolescenten. Reeds sedert het einde der vorige eeuw is België zeer actief op het domein van het psychisch onderzoek, de behandeling en de heropvoeding van alle categorieën | |
[pagina 285]
| |
van achterlijke, moeilijke en abnormale kinderenGa naar voetnoot(1). Men kan bv. signaleren, dat vanaf 1897 scholen voor het bijzonder onderricht van achterlijke kinderen opgericht werden in België. Vele dokters en psychiaters - o.a. aan de Universiteit te Brussel, als Demoor en A. Ley - legden zich vooral toe op de psychologische studie van het abnormale kind. Nieuwe paedagogische methodes werden ontworpen op psychologische basis, voor de opvoeding van deze kinderen. Wij verwijzen op dit gebied o.a. naar het werk van O. Decroly. In het begin van deze eeuw heeft men zich in België ook heel in het bijzonder bezig gehouden met het misdadige kind. In 1912 werden bijzondere gerechtshoven voor kinderen opgericht - de eerste in Europa - en de beste van die gerechtshoven laten de jonge misdadigers psychologisch onderzoeken. Op dit ogenblik telt België ook meerdere centra waar die kinderen en adolescenten systematisch bestudeerd worden in hun gedrag en opgevoed met de aangepaste methodes. De medico-psychologische klinieken voor kinderen - meer of min opgevat naar Amerikaans type (Child Guidance Clinic) - kennen ook een zekere ontwikkeling. De psychiater en de psycholoog, de opvoeder en de sociale assistente beginnen er samen te werken voor het onderzoek en de psychotherapeutische of paedagogische behandeling van de jonge patiënten. Bovendien bezit elke universiteit nu een Bureau voor psychologische Consultatie of een psychologische kliniek in die aard, waar de studenten in de psychologie tegelijkertijd hun practische vorming ontvangen. | |
7. Industriële psychologie.De industriële psychologie wordt in België nog niet op grote schaal uitgeoefend. Een groot aantal industriëlen zijn nog onwetend aangaande de psychologische methodes en hun rendement in het bedrijf. Anderen staan vijandig tegenover de toepassing van die methodes, omdat de kennis die ze er toevallig van genomen hebben, uitging van weinig wetenschappelijke bron en hun geen vertrouwen inboezemde. Het feit dat de universiteiten zich tot vóór enkele jaren niet geïnteresseerd hebben voor de industriële psychologie, heeft voor een deel schuld aan die stand van zaken. Weinig uitgebreide opzoekingen zijn in België op dit gebied verricht, en weinig beroepspsychologen hebben zich gespecialiseerd in de theorie en de praktijk van de bedrijfspsychologie. Alleen de School voor Ergologie te Brussel, waar wij boven reeds van spraken, hield zich vroeger actief bezig met de toepassing van de psychologische methodes op het bedrijfsleven. De heer Drabs en zijn medewerkers hebben op dit gebied pionierswerk verricht. Op zeer realistische wijze hebben zij een onmiddellijk practisch doel voor ogen gehouden. Zij hebben getracht, aan mensen die reeds in het bedrijf stonden, een bijkomende vorming te geven | |
[pagina 286]
| |
inzake psychologie. Deze vorming zou vanzelfsprekend niet de theoretische en methodologische basissen van de toegepaste psychologie uitdiepen; zij zou er zich veeleer op toeleggen, de cursisten vertrouwd te maken met het gebruik van enkele practische methodes voor selectie en werkorganisatie. Dank zij deze pogingen bezitten een zeker aantal groot-industrieën, openbare diensten, banken, enz. reeds hun ‘psychotechnische dienst’. Bewust van het feit dat alleen het onderzoek en de wetenschappelijke ontwikkeling van de psychologische methodes in staat zijn de toegepaste psychologie in het land vooruit te helpen, heeft een Commissie van psychologen, leden van de ‘Belgische Vereniging voor Psychologie’ het initiatief genomen, om een ‘Stichting voor psychologie’ op te richten, waaraan de hoogste autoriteiten in het land reeds hun financiële en morele steun gegeven hebben. Het doel is o.a. brede kringen voor dit ontwerp te interesseren, hetgeen moet toelaten een zeker aantal onderzoekingen op het gebied van de toegepaste psychologie te ondernemen en samen te bundelen. Het feit dat op dit ogenblik ook de universiteiten zich levendig beginnen te interesseren voor het probleem der toegepaste psychologie, en dat ze wensen haar vooruit te helpen door positief onderzoekingswerk, laat toe te hopen dat in de nabije toekomst ook de bedrijfspsychologie een bevredigende ontwikkeling in België zal kennen, het peil waardig dat de theoretische en experimentele psychologie er bereikt heeft. | |
8. Psychologie in het leger.Toen na de bevrijding van het Belgisch grondgebied, in 1944, het Belgisch leger weer werd ingericht, werden methodes voor de psychologische selectie van de recruten er in voege gebracht. Het zijn grotendeels de methodes welke in het Britse leger gedurende de oorlog werden gebruikt en uitgewerkt, die aan het Belgisch leger werden aangepast. Op het ogenblik bezit het Belgisch leger meerdere Selectie-centra en één Centrum voor psychotechnische studies en onderzoek. Vooraleer tot een of andere dienst in het leger aangesteld te worden, ondergaan alle militairen een reeks psychologische proeven in de selectiecentra. Dit onderzoek heeft tot doel ‘voor de soldaat een militair beroep uit te kiezen, dat zo harmonisch mogelijk aangepast is aan zijn physische en intellectuele mogelijkheden, aan zijn algemene kennis en zijn smaak’. Bij het einde van zijn militaire dienst mag iedere soldaat ook, als hij het wenst, een onderzoek voor B.O. ondergaan, met het oog op zijn aanpassing aan het een of ander beroep in het burgerlijk leven. Het belangrijkste deel van de Psychologische Dienst in het leger is echter het Centrum voor psychotechnisch onderzoek van de kaders. Dit Centrum heeft als taak de candidaat-officieren te selecteren voor het actieve en reserveleger, alsook een elite van onder-officieren. Na het physische en medische onderzoek gaan de candidaten bij wijze van proef, doorheen een periode van | |
[pagina 287]
| |
militaire instructie die zes weken duurt. In de loop van die zes weken verblijven zij - in groepen van 16 - gedurende drie dagen in het Centrum voor psychotechnisch onderzoek van officieren. De psychologische proeven die zij in dit Centrum ondergaan omvatten o.a. intelligentietests, proeven aangaande algemene kennis, alsook karakter- of persoonlijkheidstests volgens projectieve methodes, vragenlijsten en interview; daarbij een mondelinge voordracht door de candidaat te houden voor zijn kameraden, over een onderwerp naar keus. Het grootste deel echter van dit psychologisch onderzoek is gewijd aan situatie-proeven’. Voor dit deel van het onderzoek worden de 16 candidaten onderverdeeld in twee groepen van 8. Aan elke groep wordt een onderwerp ter vrije discussie in groepsverband opgegeven. Elk lid van de groep neemt deel aan de discussie in de mate en op de wijze die zijn karakter en zijn verstandelijke aanleg hem toelaat. Daarna wordt de groep aan het uitvoeren gezet van een groeps-taak in open lucht (bv. het overbrengen van zwaar materiaal over een hindernis). Die taak is onuitvoerbaar zonder de gecoördineerde samenwerking van verschillende groepsleden en het intelligente gebruik van de voorwerpen ten dienste der candidaten gesteld. In een eerste reeks van dergelijke proeven wordt geen lid van de groep aangeduid om de leiding van de operaties te nemen; in andere wordt elk der candidaten, om beurten, belast met de commando-taak. De systematische observatie van de candidaten, door een geoefende Jury, in deze verschillende groeps-taken, laat toe veel over hun persoonlijkheid en hun aanleg te leren. Er vallen ook problemen van administratieve organisatie op te lossen en te bespreken; daarbij komen nog groeps-spelen, waar ook bepaalde karakter- of physische trekken in naar voor komen. Het personeel, dat de jury bij deze onderzoekingen uitmaakt, omvat: een president (Kolonel), een vice-president (hoger officier), een psycholoog, een psychiater, en een assistent die de tests afneemt. Dit onderzoekt duurt drie dagen. Gedurende die drie dagen logeren de candidaten in het Centrum zelf. Zij nemen hun maaltijden samen met de leden van de jury en er heerst meestal een geest van spontaneïteit. De resultaten bekomen bij dit psychologisch onderzoek worden vergeleken met de resultaten bekomen gedurende de instructie-periode van zes weken; op deze basis is het, dat de militaire autoriteiten over de aanvaardbaarheid van de candidaat-officier een beslissing treffen. Een Centrum voor Psychotechnische Studie en Onderzoek, aan het leger gehecht, ontwikkelt en controleert de gebruikte technieken en onderzoekt hun waarde. Dit Studie-Centrum, onder leiding van Commandant L. Delys, is er in geslaagd om in enkele jaren tijd deze methoden aan te passen aan het karakter en de eisen van het Belgische leger. | |
9. De psychologie als beroep.In 1947 werd, op initiatief van Prof. Michotte en met de medewerking van een groep andere professoren in de psychologie aan de verschillende universi- | |
[pagina 288]
| |
teiten, de Belgische Vereniging voor Psychologie gesticht. Volgens het eerste artikel van het reglement, beoogt die Vereniging ‘al diegenen in België te groeperen voor wie de psychologie, als positieve wetenschap, het voorwerp uitmaakt van hun theoretische onderzoekingen of van hun practische beroepsactiviteit’. Deze Vereniging heeft verder tot doel ‘onder haar leden uitwisseling van gedachten en samenordening van werk mogelijk te maken, alsook te waken op de beroepsbelangen en het statuut van de psycholoog’. De Belgische Vereniging voor psychologie groepeert alleen universitaire psychologen; d.w.z. hen die een eindgraad (licentiaat of doctor op een of ander gebied) aan de universiteit behaalden. Om lid te worden moeten de candidaten daarenboven op psychologisch gebied werkzaam zijn. De Vereniging is er zeer duidelijk om bekommerd al diegenen uit te sluiten die zich ‘psycholoog’ heten, maar die dit beroep met minder objectief verantwoorde methodes uitoefenen (zoals zekere vormen van graphologie of zekere psycho-therapeutische methodes van betwijfelbaar allooi). Naast de Belgische Vereniging voor Psychologie die een meer academisch karakter draagt, bestaat een Belgische Kamer voor Psycho-technici. Deze Kamer groepeert een zeker aantal mensen, die aan beroepsselectie en B.O. doen, en die voor een groot deel uit de School voor Ergologie afkomstig zijn. | |
10. Actuele richtingen en periodieke publicaties.Wij zijn in de laatste jaren getuige van een belangrijke ontwikkeling van de toegepaste psychologie in België. De karakteristieke trek van deze ontwikkeling is, dat zij, in tegenstelling met vroeger, grotendeels door de universiteiten geleid wordt De hoofdbekommernis is thans psychologen aan de universiteiten te vormen en methodes uit te werken die een soliede basis moeten leggen voor een verantwoorde toepassing van de psychologie. Men wacht er zich meestal wel voor, omwille van een te haastige propaganda, de grenzen van wat de actuele wetenschappelijke methodes en resultaten bereiken kunnen, te overschrijden. Er bestaan bij het Belgische publiek geen overdreven verwachtingen tegenover de psychologie. De Belg staat zelfs eerder wantrouwig tegenover haar toepassing op sommige domeinen van het sociale leven. Dit staat in schrille tegenstelling met wat men b.v. in landen als Nederland en ook in Amerika ziet. Deze terughouding is eerder, menen wij, een gelukkig feit. Het belet allerlei minder verantwoorde practijken op het gebied van de toegepaste psychologie ingang te doen vinden. Deze overhaaste en dikwijls weinig wetenschappelijke toepassingen zullen in vele landen, binnen enkele jaren, tot ontgoochelingen leiden, die de gezonde uitbreiding zelf van de psychologie in de weg zullen staan. Wat de theoretische laboratorium-psychologie betreft, deze heeft vooral aan de universiteit te Leuven in de laatste tijd talrijke onderzoekingen op haar actief. De problemen van de waarneming (Michotte en Knops), van de moto- | |
[pagina 289]
| |
rische reacties (de Montpellier), van de gevoelsreacties bij jonge kinderen (Fauville) en van de dynamische factoren in de ontwikkeling van het menselijk gedrag (Nuttin), maakten het voorwerp uit van het onderzoek gedurende de laatste jaren. Van theoretisch standpunt uit gezien, vertegenwoordigt de Leuvense School een ontwikkelde vorm van ‘gedragspsychologie’. Al de psychische processen worden er bestudeerd in hun functioneel verband met het globaal gedrag. Het gedrag zelf wordt beschouwd als een betekenisvolle reactie op een situatie, die op haar beurt gezien wordt in haar betekenis voor het subjekt. - Te Brussel is Prof. Nyssen op experimenteel gebied werkzaam. De Belgische psychologen beschikken niet over tijdschriften, die uitsluitend aan de psychologie gewijd zijn. Zij publiceren hun werk o.a. in tijdschriften voor philosophie, psychiatrie of paedagogiek. Meerdere psychologen publiceren ook regelmatig in psychologische tijdschriften in het buitenland. Onder de Belgische philosophische tijdschriften is het vooral de Revue philosophique de Louvain en het Tijdschrift voor Philosophie, die artikelen over psychologie bevatten. In de Revue beige de psychiatrie et de neurologie - die sedert 1948 Acta psychiatrica en neurologica belgica heet (Brussel), vindt men verschillende artikelen over klinische en abnormale psychologie. Onder de paedagogische tijdschriften die vele psychologische artikelen bevatten, moeten we vernoemen: het Vlaams Opvoedkundig Tijdschrift (De Standaard, Antwerpen), alsmede de Nouvelle Revue de Pédagogie (Casterman, Doornik), de Revue des Sciences de l'Education (onlangs omgevormd tot Revue belge de psychologie et de pédagogie (Brussel), en de Cahiers de pédagogie et d'orientation professionnelle (Luik). Daarbij dient vermeld te worden, dat het internationale tijdschrift Acta Psychologica, dat te Amsterdam verschijnt en alleen artikels in het Engels, Duits of Frans publiceert, als ondertitel draagt ‘Netherlands-Scandinavian, Belgium and Switserland Journal of Psychology’. Ook het Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden bevat wel eens een artikel van een Belgisch psycholoog. Onder de collecties van psychologische werken vernoemen we de Etudes de psychologie, gepubliceerd onder leiding van A. Michotte, de Universitaire Bibliotheek voor Psychologie gepubliceerd door A. Michotte en J. Nuttin (De Standaard - Het Spectrum), de Psychologische Reeks gepubliceerd door L. Coetsier, en de academische collectie Uittreksels van Proefschriften van het Instituut voor toegepaste psychologie te Leuven (sinds 1948). | |
11. Slotbeschouwingen.I. Psychologie en andere beroepen.Het feit dat de psychologie in onze tijd het voorwerp is van een brede belangstelling, houdt verband met een trek in onze huidige geesteshouding. In alle prestatie en in alle kultuuruiting van de mens nemen wij niet meer zozeer de objectieve inhoud er van onder ogen, maar het blijkt dat wij ons, meer dan vroeger, voor de subjectieve, menselijke componenten in die uiting interesseren. Wat heeft de mens van zich zelf in dat alles neergelegd? Wat beantwoordt in die levensuiting aan een behoefte van | |
[pagina 290]
| |
zijn psychische structuur? Wat draagt daarin de stempel van zijn eigen aard en aanleg? Deze vragen blijken thans, meer dan vroeger, onze geest te boeien en de psychologie moet er ons een antwoord op geven. En wijl het menselijke, het psychologische aspekt in elke activiteit ons interesseert, zo hebben we ook stilaan onze aandacht gevestigd op de aanpassing van de psychische uitrusting van het individu aan de prestatie die van hem wordt gevergd. Past zo'n mens wel bij dit werk? Welke psychische eigenschappen onderstelt de beoefening van zo'n beroep? Ook dit zijn vragen die onze aandacht gaande maken en ook hier wordt veel van de psychologie verwacht. Men kan zeggen dat de positieve psychologie niet alleen een op zichzelf staande wetenschap is geworden, maar dat zij een standpunt is, van waaruit in onze tijd alle menselijke uiting mede wordt beschouwd. We zien inderdaad dat in de loop der geschiedenis niet steeds dezelfde wetenschappen in het geestesleven op de voorgrond treden; het standpunt van waaruit de mens de wereld en zichzelf ziet is aan verschuivingen onderhevig. Het is moeilijk te loochenen, menen wij, dat heden het psychologisch standpunt op de voorgrond is getreden en dat op die wijze, door de wetenschappelijke psychologie, onze kijk op velerlei cultuur- en levensuitingen met een nieuw aspect werd verrijkt. Daarom juist kan men zeggen, dat diegenen die zich voor alles wat des mensen is van ambtswege interesseren - en dit is zowel de geneesheer als de priester, de socioloog als de rechtsgeleerde, de opvoeder als de kunstcriticus - er belang bij hebben niet achteloos voorbij te gaan aan dit nieuwe aspect, waarmee de hedendaagse psychologie onze kennis van de mens heeft verrijkt. En waar in vele kringen de interesse voor de psychologie wordt gevoeld en de hulp van haar methodes en inzichten wordt ingeroepen, bestaat dringend de behoefte aan een wetenschappelijk en universitair onderwijs op dit gebied, om alle ongewenst dilettantisme te vermijden. Deze gedachten zijn het die hebben bijgedragen tot het organiseren, aan het Psychologisch Instituut te Leuven, van het zg. ‘Speciaal programma’ in de psychologie, waar we reeds boven even van spraken. Onder vorm van besluit bij dit overzicht van de psychologie in België willen we nog even op dit punt terugkomen, omdat wij menen dat deze universitaire organisatie van een breed opgevat psychologisch onderwijs van belang kan zijn voor verschillende sectoren van het culturele leven in ons land. De bedoeling bij de oprichting van deze speciale sectie was: de mogelijkheid te scheppen tot specialisatie in de psychologie met betrekking tot de gebieden van godsdienst, litteraire critiek, geneeskunde en gerecht. Het belang van dergelijke specialisatie voor een kleine groep van universiteitsstudenten uit deze respectieve studiedomeinen ligt voor de hand. Wat in de eerste plaats de geneesheer betreft, het belang van de psychologie voor sommige specialiteiten in de geneeskunde is vanzelfsprekend. De geneesheer-psychiater en de specialist in de zogenoemde zenuwziekten kunnen zich niet tevreden stellen met een | |
[pagina 291]
| |
elementaire psychologische initiatie en een stage in een kliniek of in een gesticht. Bij hen moet een diepere kennis voorhanden zijn van het hele gebied der wetenschappelijke psychologie. De studie en de behandeling der psychische afwijkingen wint aan doelmatigheid wanneer zij berust op een inzicht in het geheel der psychische persoonlijkheid en al haar functies. Ook ware het wenselijk dat de geneesheren, verbonden aan de dienst der gevangenissen of aan gestichten voor abnormale kinderen, zowel als de dokters in dienst der medisch-psychologische klinieken of der bureau's voor beroepsoriëntering gekozen werden onder die medici die ook psychologische studiën hebben doorgemaakt. Het spreekt daarom vanzelf dat de student in de geneeskunde die zich op een of ander der genoemde specialiteiten voorbereidt, goed doet ook de weg der psychologie op te gaan en voor die studiën ook wel minstens één jaar extra moet over hebben. De wetenschappelijke godsdienstpsychologie, d.i. de studie der godsdienstige gedragingen en der religieuze acten, neigingen en afwijkingen in de mens, is van die aard dat ze de priester een juister inzicht zal geven in de subjectieve belevingsvormen van de godsdienst; zij kan op die wijze de normatieve, de dogmatische en de historische behandeling van het religieuze aanvullen. Tot nog toe werd deze studie maar al te uitsluitend aan niet-katholieke psychologen overgelaten. Hier schijnt afzijdigheid zeker niet meer de juiste houding. Vooraanstaande theologen hebben daarenboven aangevoeld hoe het wenselijk zou zijn - o.a. bij de uitwerking der moraal en der apologetica - meer rekening te houden met de wetenschappelijke gegevens in verband met de psychologie van het gedrag en van de structuur van de mens. En het behoeft geen betoog dat noties als zonde, wroeging, berouw, verantwoordelijkheid, enz. in het kader der hedendaagse psychologie een rijker inhoud hebben gekregen. Daar komt bij dat de zieleleiding en de leer van het geestelijk leven - die in de eerste plaats bovennatuurlijk moeten bezield en theologisch dienen gefundeerd - ook toch psychologisch moeten belicht om aan doeltreffendheid en aanpassing te winnen. Het schijnt niet redelijk de belangrijke middelen die de priester in de leiding der gelovigen en in de opvoeding der jeugd ten dienste staan, door gebrek aan psychologische kennis in hun uitwerking te belemmeren. Deze verwerking van de verworvenheden en de inzichten der psychologie in de theoretische en practische opleiding van de priester-student onderstelt natuurlijk de diepere specialisering van een zeker aantal priesters op psychologisch gebied, n.l. voor de professoren in dit vak aan onze Groot-Seminaries. Naast de toepassing der psychologie op deze twee belangrijke domeinen van godsdienst en geneeskunde dient er ook op gewezen hoe onze hedendaagse letterkunde, alsook de litteraire en artistieke ontleding en critiek, een verdieping zoekt door aanleuning bij gegevens en werkmethodes uit de wetenschappelijke psychologie. Om op dit gebied boven het dilettantisme uit te stijgen is het wenselijk, dat ook hier een diepere vorming, op algemeen-psychologische | |
[pagina 292]
| |
basis, wordt mogelijk gemaakt. De invloed immers die van enkele psychologisch-gespecialiseerde critici op dit domein uitgaat kan belangrijk zijn. Tenslotte heeft ook het gerecht behoefte aan specialisten-psychologen. De rechtsgeleerde zal zijn voordeel kunnen doen met de psychologische studie van kwesties als die van de waarde der getuigenissen, van de evolutie der herinneringen, de psychologie van de misdaad en dergelijke meer. En dat bijvoorbeeld ook functies als die van kinderrechter een bredere psychologische en kinder-psychologische specialisatie onderstellen, schijnt vanzelfsprekend. Op al deze gebieden van de toegepaste psychologie zal in ons land slechts degelijk en vernieuwend werk kunnen geleverd worden, wanneer een kleine groep van studenten uit elk der betreffende gebieden zich in de studie van de psychologische aspecten van hun vak gaan specialiseren, en verder na hun universitaire vorming op dit gebied wetenschappelijk werkzaam blijven. | |
II. Psychologie en ontwikkeling van de beschaving.Er is een tweede punt, dat de ontwikkeling van de psychologie, dit maal langs haar meer practische lijn, doet uitschijnen. Door de steeds verder schrijdende specialisering van werk en opleiding, zijn hoe langer hoe minder mensen geschikt gebleken tot de belangrijke functies in nijverheid zowel als in wetenschap en in het sociale leven in het algemeen. De ontwikkeling van onze beschaving gaat naar een steeds verdere differentiëring toe, en dit maakt ook een meer systematisch uitgewerkte differentiëring van de mensen, in functie van de grote verscheidenheid in hun aanleg en bekwaamheid, noodzakelijk. Onder de oorlog, en niet minder in deze na-oorlogse jaren, hebben grote naties ons een voorbeeld gegeven van de belangrijke rol, welke de studie en de toepassing der psychologie in de verschillende sectoren van het sociale leven heeft te vervullen. Voor een land dat wenst vooruit te komen in een cultuur als de onze, waar hoe langer hoe hogere prestaties op alle gebied van de mens worden geëist, is het probleem van de aanleg, de bekwaamheid en de aanpassing van de mens aan zijn werk een essentieel probleem geworden. De grote naties waar ik van sprak, tonen zich bezorgd om géén geschikte krachten onontdekt te laten, of door veronachtzaming te zien verloren gaan. In deze tijd moet ieder land ‘woekeren’ met de talenten die het bezit, en niemand kan het zich ongestraft permitteren om voorraad aan menselijke bekwaamheid ongebruikt te laten. Verwaarloosde aanleg, inderdaad, betekent voor een volk onuitgebate rijkdom, en dit betekent mettertijd minder hoge prestaties, minder fijn werk, en daardoor juist verlies van de verworven positie. Vooral in een land als het onze, waar de plaats die wij tussen de volkeren innemen, niet afhangt van de onmetelijkheid van onze rijkdommen, maar van de qualiteit van ons werk, is het ontdekken en het gebruiken van wat aan aanleg schuilt in de beschikbare effectieven, een kwestie die in de toekomst haar terugslag zal hebben in de verschillende sectoren van onze activiteit. | |
[pagina 293]
| |
De voorbereiding en de oplossing van dit probleem van differentiëring en aanpassing in functie van aanleg en bekwaamheid, behoort tot de taak van de psychologie. Het is een probleem met brede uitzichten op het domein van studie en beroep, op industriële en sociale psychologie, op productiviteit en individuele levensaanpassing. De oorlogsjaren hebben bewezen, welke invloed psychologische onderzoekingen en methodes vermogen uit te oefenen op het rendement en de prestatie-capaciteit van een land, op het verbeteren van menselijke relaties bij het werk, en in het vermijden van mislukkingen bij opleiding en vorming. De les werd sedertdien in verschillende landen ten nutte gemaakt; ze moet ook door ons niet uit het oog worden verloren. Aan de andere kant, in een cultuur waar steeds hogere en verfijnder prestaties van de mens worden gevergd, en waar dan ook de sociale verhoudingen en geestelijke spanningen ingewikkelder worden, ziet men, dat daardoor juist meer ‘psychische slachtoffers’ worden gemaakt. Ik bedoel dat onze cultuur meer mensen voortbrengt, die in hun leven een diepe psychische nederlaag ondergaan, of die niet opgewassen blijken tegenover datgene wat de opleiding, het werk of het leven van hen eisen. Nooit wellicht werd in enige beschaving de competitie of de wedijver tussen de mensen, vanaf hun eerste kinderjaren, zo systematisch opgedreven als in deze tijd. Van jongsaf wordt het werkvermogen van het kind gequoteerd en met dit van andere vergeleken. In het schoolkader en in de hogere studiën met hun examens en zware eisen, zowel als in het gewone leven met zijn strijd om het dingen naar een plaats, - overal wordt het uiterste gevergd van de jonge mens. Zijn vermogens worden ten uiterste gespannen en uitgebaat; en door een gebrek juist aan differentiëring en aanpassing, worden aan vele psychisch zwakkeren hierbij eisen gesteld die hun mogelijkheden te boven gaan. Daardoor o.a. ziet men er velen tot sociaal-onaangepasten en psychisch-ontwrichten uitgroeien. - Door de sterkere psychische spanningen die zij schept brengt de vooruitgang der beschaving ook een gewaagder levenssituatie voor de mens met zich. Hierdoor dan is het probleem der mentale hygiëne en der psychische heraanpassing een specifiek tijdsprobleem geworden, waar ook bij ons de officiële instanties duidelijker de aandacht op gaan richten. Ook op dit gebied der psychische gezondheid heeft de psychologie een taak te vervullen. In de laatste jaren is duidelijker gebleken, hoe niet alleen de psychiater, doch ook de psycholoog een eigen functie hierbij heeft uit te oefenen. Uit dit alles is duidelijk geworden, dat ook in ons land de psychologie op dit ogenblik aan het begin staat van een nieuwe phase in haar ontwikkeling. Het verleden van de psychologie in ons land en de critische zin waarmee ze er veelal beoefend wordt, biedt minstens evenveel garanties als elders voor een gezonde en niet overhaastige groei. |
|