| |
Kroniek der Franse letteren
Bij het verscheiden van André Gide
door Pierre Berteloot
Op een Februari-morgen konden de Fransen in hun ochtendbladen de dood van de aartsvader der Franse letteren vernemen. André Gide, die men sedert enkele dagen in een verontrustende gezondheidstoestand wist, was te Parijs gestorven in zijn kleine woning aan de Rue Vaneau.
In diezelfde stad werd hij geboren, in 1869, uit een protestantse vader, afkomstig uit de Cévennen, en een katholieke Normandische moeder. Levenslang werd Gide tussen deze beide invloeden weg en weer getrokken, en tussen beide wilde hij nimmer kiezen. Aan Maurice Barrès, die de inworteling van de schrijver in zijn land en bodem verheerlijkte, en zich zo resoluut solidair voelde met de bastions van zijn Lotharingen en de heuvels van Vaudémont, heeft Gide eens geantwoord: ‘Né à Paris d'un père Urétien et d'une mère Normande, où voulez vous, Monsieur Barrès, que je m'enracine? J'ai donc pris le parti de voyager.’ De hele persoonlijkheid van Gide ligt reeds samengebald in deze zin, want gedurende zijn hele leven was hij de man die weigerde te kiezen en die alle idealen, waarvoor hij zich eens had ingespannen, weer opgaf.
Uit zijn zuidelijke Cévennen heeft hij de sereniteit, de liefde voor stralende landschappen en de vreugde der zinnen behouden. Door deze méditerranese zijde van zijn natuur is hij verwant met Valéry, met Albert Camus, zelfs met Racine, die, zoals de vader van Gide, stamde uit Urès. Het is deze trek naar het Zuiden, die Gide naar Noord-Afrika zal leiden, waar hij de sprong naar Congo zal doen. Boeken als de Nourritures Terrestres, Amyntas, Corydon zijn Afrikaanse werken, terwijl uit La Porte Etroite, de ernst van de Noorderling spreekt met zijn drang naar ingekeerdheid, zijn religieus élan.
Wanneer men de tegenstrijdigheden van Gide in de ruimte zou projecteren, doen zij aan als geografische opposities, die men enigermate kan terugbrengen tot twee breedtegraden: een heidense breedtegraad in het Zuiden, een protestantse in het Noorden. Minder dan wie ook had hij de mens van een bepaald land willen zijn, van één ras of van één partij. Hij schreef immers: ‘Les produits de croisements en qui coëxistent et grandissent, en se neutralisant, des exigences opposées, c'est parmi eux, je crois, que se recrutent les arbitres et les artistes.’
| |
| |
Om Gide door al zijn tegenstrijdigheden te begrijpen, mag men nooit vergeten dat hij vóór alles een artist was, die zich geen enkele ervaring liet ontrukken, en een arbiter, die niets wilde beoordelen zonder het te begrijpen en aan wie niets menselijks vreemd was. Boven de eis tot echtheid van Barrès, boven de eis tot orde van Maurras, of boven de strijd voor het recht die het levensdoel was van Zola, verkoos Gide wat hij de ‘oprechtheid’ noemde; hij definieerde ze als de weigering van het wezen tot kiezen en tot opoffering van bepaalde aspecten om het leven samenhangend te maken. Zijn persoonlijkheid opbouwen op definitief gekozen principes, kwam hem als een verminking voor en als een leugen. De oprechtheid valt bij hem samen met een morele anarchie, met een goedmoedig polimorfisme, dat er steeds op attent is toch maar geen enkele ervaring of iets van zichzelf uit te sluiten. Zo lijkt zijn proteïsche persoonlijkheid wel een voortdurende uitdaging aan het adres van de logica, en vooral van het principe der non-contradictie. Maar volgens Gide heeft de kunstenaar zich beslist niet te bekommeren om enige samenhang in zijn leven en persoonlijkheid; het is voor hem voldoende alles te voelen, te ervaren en dan uit te drukken.
De jeugd van Gide werd gekenmerkt door de invloed van het Symbolisme. Hij was medewerker aan twee tijdschriften van deze beweging, La Conque en Le Centaure. Hij was toen discipel van Mallarmé in de Parijse salons. Zijn eerste werk, Les Cahiers d' André Walter, dat hij op eigen kosten moest publiceren, is het verhaal van zijn liefde voor zijn nicht Emmanuelle, met wie hij later in de Hervormde Kerk zou huwen.
Wanneer hij in dit werk, onder het masker van zijn held, zich zelf beschrijft, stelt hij zich voor als een kuise jongeman, bekommerd om de verdediging van zijn geloof, om zijn morele rechtschapenheid en de vrijwaring van zijn zuivere liefde tegenover de verleiding der zinnen. André Gide heeft levenslang deze diep-gevoelige tederheid voor zijn vrouw bewaard; ze bleef voor hem een levend symbool van zijn christelijk en puriteins geweten. Hij heeft nooit, naar wordt beweerd, in de zeer pure tederheid, die hij voor zijn Emmanuelle koesterde, de vleselijke begeerte kunnen integreren, en een volkomen echtelijke liefde is het dan ook niet geworden. Gevoelsleven en zinnelijkheid waren in Gide gescheiden, en het samenvoegen van beide kwam hem als onzuiverheid voor tegenover de vrouw die hij diep liefhad. Emmanuelle heeft veel geleden toen haar man heidense werken begon te schrijven en hijzelf heeft verklaard dat hij veel verdriet heeft gehad om deze afkeuring. Want Gide was zeer gevoelig, hij leed wanneer hij anderen zag lijden, vooral wanneer zij leden door zijn schuld, en in nog heviger mate wanneer de zijnen door dit leed werden gekweld. Het lijdt geen twijfel dat de ‘oprechtheid’, waarvan hij voortdurend sprak, hem in dit geval heel wat moed heeft gekost en dat het zeker gemakkelijker voor hem ware geweest uit sympathie voor zijn vrouw toe te geven. Maar hij beschouwde het als de plicht van de artist zelfs ‘les plus funestes choses’ te openbaren.
| |
| |
In 1893 maakte Gide zijn eerste reis naar Noord-Afrika in gezelschap van de schilder Paul Laurens. Van dat ogenblik af begon ook, wat men zijn ‘heidense’ periode kan noemen. Afrika ontsluierde hem een nieuwe schoonheid en schonk hem kennismaking met een wereld, waarin de oppermachtige begeerte heerst. Deze ervaring werd nog begunstigd door een vermeende tuberculosis, die hem nog méér aan het leven deed hechten. Toen trof hij het besluit zich van zijn christelijk verleden los te maken. Hij onderging een gevoel van heidense bevrijding, van terugkeer tot het leven, dat hij in zijn roman L'Immoraliste zou beschrijven.
Bij zijn terugkeer te Parijs in 1895 publiceerde hij Paludes, een satire op de rigoristische en ‘burgerlijke’ milieu's die hem omringen, en daarna volgde Les Nourritures Terrestres, waarvan het opjagende sensualisme tot de breuk met zijn familie-kring zou leiden.
De dood van zijn moeder zou echter Gide terugbrengen tot het geloof, en hij heeft nog twee christelijke werken geschreven: Numquid et Tu?, een heerlijk prozagedicht vervuld met het meest zuivere christelijke mysticisme, en La Porte Etroite, dat gekenmerkt wordt door een Jansenistische psychologie. Er schijnt dan bij hem een neiging te ontstaan om het christelijke leven te verzoenen met de ervaringen, die hij in Afrika heeft opgedaan. Hij schepte een bizonder genoegen in de verbaasde ontdekking van steeds nieuwe sensaties, en in het aanwakkeren van een nieuw levensvuur, dat nu eens evangelisch, dan weer epicuristisch is gekleurd. Hij komt tot een vreemde mengeling van heidense thema's en bijbelse uitdrukkingen; het zuivere licht en de mystische taal van de Heilige Schrift worden vermengd met een vurige apologie van het genot.
Het zou mogelijk zijn het geval van Gide te vergelijken met dat van Nietzsche, die evenals hij was opgegroeid in een puriteins milieu en tot in de meest woeste momenten van zijn heidense opstand, door de Bijbel werd geobsedeerd. ‘Où que tu ailles,’ schreef Gide in zijn Nourritures, ‘tu ne peux rencontrer que Dieu.’ Maar enkele bladzijden verder: ‘C'est la reconnaissance de mon coeur qui me fait inventer Dieu chaque jour.’ Bovendien brengt hem het mysticisme een bizondere smaak van genot.
Ook de volstrekte onverschilligheid tegenover alle tegenstellingen heeft Gide met Nietzsche gemeen. Zij zijn beide figuren, die niet logisch denken en genoegen nemen met hun gevoel. Bij Gide treft ons nog, evenals bij Nietzsche, een levendige neiging tot ironische of guitige scherts; hij liet ze bijvoorbeeld tot gelding komen in zijn ‘Soties’. ‘Je suis un petit garçon,’ schrijft hij ergens, ‘doublé d'un pasteur protestant qui l'ennuie.’ Het is wellicht deze buitelende kleine jongen in hem, die werken schreef als Les Caves du Vatican en Prométhée mal Enchaîné, al openen deze werken ook diepere perspectieven.
Van de protestantse dominee heeft Gide de zin voor grote verplichtingen. Ten tijde van het Front Populaire werd hij een van de paradepaarden van de Kommunistische Partij. Het contact met de grote mensenmassa's
| |
| |
redde deze individualistische bourgeois een ogenblik uit de eenzaamheid. De reis naar de Sovjet-Unie stelde hem echter diep teleur, en ook in dat opzicht had hij moed genoeg om zijn gedachte oprecht uit te drukken. Inmenging in de politiek was voorzeker voor een man als Gide, met zijn karakter en aanleg, een vergissing. Zijn artistentemperament bracht hem immers veeleer tot de antipode van de schrijvershouding, die men heden de ‘littérature engagée’ pleegt te noemen. Met zijn eclectische geest en zijn aesthetisch humanisme behoort hij tot een schrijversgeneratie, voor wie het pennewerk alleen een kwestie was van cultuur. Hij stond dan ook zeer afzijdig tegenover het existentialisme, dat hij streng veroordeelde. En toch, wellicht heeft zijn anarchistische opvatting van de vrijheid, die hij zo vaak voorstelde als een redeloze act, zorgvuldig de weg bereid voor het existentialistische thema van het absurde. Wanneer Lafcadio de heer Fleurissoire door de deur van het treincoupé buitensmijt, doet zijn houding ons denken aan een der helden uit een sprookje van Sartre, Erostrate, die zonder enige aanleiding een voorbijganger met een revolverschot verslaat. Men kan dus in het werk van Gide en in zijn geest een soort overgang zien van het aesthetische anarchisme, en het Symbolisme, naar het existentialistisch nihilisme.
Tussen twee oorlogen is Gide de leermeester van een dilettantisme gegeweest dat zich geen enkele ervaring, van welke aard ook, liet ontrukken en geen verplichting erkent. Hij was het tegendeel van een strijder en koos de cultuur boven de inzet voor een zaak. Elke verbintenis kwam hem voor als een verzaken, een zelfvermindering: ‘Réprobation de ceux qui se rangent contre celui qui reste fidèle a sa jeunesse et ne renonce pas. Il semble que ce soit lui qui soit dans l'erreur.’ In deze regels schijnt hij te alluderen op zijn vrienden Claudel en Maritain, die betreurden dat hij de mystische weg verliet, die hij met werken als La Porte Etroite en Numquid et Tu had gekozen.
De criticus Edmond Buchet schrijft over hem dat het hem misschien slechts aan wat karakter heeft ontbroken om een Christen te zijn. Misschien was ook de aesthetische weetgierigheid, de demon van de ervaring (libido experiendi) bij hem té sterk aanwezig? Hij was voorzeker een universeel genie, dat aan Goethe doet denken; hij was in staat om alles te begrijpen, alles te ervaren van Dostojewski tot Rabindranath Tagore, en om beurten christen en heiden te zijn.
Maar terwijl Goethe alles wist te synthetiseren in zijn olympische sereniteit, blijft Gide steeds een onrustige, gekweld door zijn puriteins geweten. ‘C'est en écartelé que j'ai vécu’ bekent hij met enige nederigheid, en elders geeft hij uitdrukking aan zijn gevoelens van verslagenheid wanneer hij zich ten volle in het onderzoek van zijn persoonlijkheid onderdompelt. Hij wordt zich dan bewust dat de estheet in hem de mens heeft verslonden.
Pascal schrijft dat er voor een lezer geen groter genot bestaat dan een mens te ontdekken, daar waar hij een schrijver verwachtte. Bij Gide vindt
| |
| |
men niet het werk van een mens, maar een mens gevormd door zijn werken, even veelzijdig als deze. In plaats van uit te drukken wat hij voelt, voelt hij wat hij uitdrukt: ‘Le livre sitôt conçu’ schrijft hij, ‘dispose de moi tout entier et tout s'instrumente en moi pour lui. Je n'ai plus d'autre personnalité que celle qui convient à cette oeuvre... s'il m'arrive de peindre d'après moi, c'est que d'abord j'ai commencé par devenir celuilà même que je voudrais portraiturer.’
Aldus schijnt Gide zelf de mislukking van zijn poging tot ‘sincérité’ te bekennen. Indien oprechtheid niet inhoudt dat men zichzelf geeft zoals men is, maar steeds proteïsche vormen der verbeelding najaagt, eindigt men met te worden wie men beschrijft. Door een soort dialectische tegenstrijdigheid verandert de oprechtheid aldus in een literair spel, waarin het werk het wint van het leven en het leven van de schrijver zelf wordt. Maar, men mag daarbij niet vergeten dat Gide de grote kunstenaar is, die weldra door zijn gedachte én door zijn stijl, zijn plaats zal innemen in de rij van onze onvergankelijke klassieken, in zoverre hij al niet tijdens zijn leven tot deze glorie werd verheven.
De mens André Gide had vele schone hoedanigheden, naast grote zwakheden, die hij de moed had te bekennen. Hij was een eenvoudig en vriendelijk man in de omgang, en nooit stelde hij zich als hoogverheven meester aan in zijn verhouding tot de jongeren. Hij hield van de schamelen en kon geen enkele vorm van onderdrukking verdragen; in het bijzonder was hij gekant tegen koloniale onderdrukking, waarvan hij treurige indrukken had opgedaan in Congo. Hij verfoeide het farizaïsme en de huichelachtigheid, overal waar hij ze ontmoette.
In de laatste jaren van zijn leven verdeelde hij zijn tijd tussen Parijs, waar hij op zijn appartement verbleef, en Cuverville, waar hij op zijn bezittingen woonde. Daar werd hij heel eenvoudig, zonder bloemen en toespraken, ter aarde besteld. Zes boeren droegen de kist op hun schouders. Op het kerkhof spreidde een protestantse dominee de armen uit over het graf en riep uit: ‘Que le Seigneur Jésus Christ nous tienne tous sous sa garde!’. Daarna dankte de zwager van Gide de dorpelingen, die hun werk hadden in de steek gelaten om een laatste groet te brengen aan een man, van wie ze hielden.
Enkelen waren de mening toegedaan dat de familie zich op dit laatste ogenblik niet had moeten wenden tot één van die dominees, die Gide nooit in zijn leven had gespaard. Maar het zou te gewaagd zijn hierover enig oordeel uit te brengen. Want, al schijnt het werk van de grote Franse schrijver te hebben geëvolueerd in de richting van een progressieve ontkerstening, toch is alleen God helderziende genoeg om een zo ingewikkelde ziel als die van André Gide definitief te kunnen beoordelen.
|
|