| |
| |
| |
Jan Boon
Is Brussel voor een rijk Nederlands kultuurleven verloren?
Er werd onlangs in de Rotonde van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel door zeven Vlamingen openbaar van gedachten gewisseld, onder het voorzitterschap van Herman Teirlinck, in licht en donker over de angstwekkende vraag of Brussel voor een rijk Nederlands kultuurleven verloren is. Men heeft er horen zeggen dat de feiten tot bescheidenheid stemmen en aanzetten tot inspanningen voor een beperkte taak. Er waren pessimisten die zegden te steunen op de ervaring van machteloosheid of van ongeneeslijke loomheid der Vlamingen in het gebied van de Belgische hoofdstad. Zij wezen ook op de dorheid van de 12.000 Nederlanders die te Brussel wonen en geen lust gevoelen voor medewerking aan Nederlands geestesleven. Nogmaals werd er gewag gemaakt van het inferioriteitscomplex. Men sprak van het beperkte getal der Vlamingen. Iemand stelde vast dat het Nederlands er de tweede rang bekleedt in de centrale administratie en helemaal geen rang in het zakenleven. Maar het groeiende belang van de Vlaamse industrie en de Vlaamse economie in haar geheel kunnen weldra de verhoudingen wijzigen. De voorzitter van de debatavond sprak van de wortels van Nederlandse kultuur die bedolven liggen onder een slechts lichte oppervlakte.
Maurice Roelants zei met wrevel: In onze hoofdstad Brussel kan een rijk Nederlands kultuurleven niet gedijen. Zoals het nu gaat is het te klein, te fragmentair. Hij zei dat om te prikkelen tot veerkrachtige reactie. Komt er niets méér dan liefelijke intenties, dan wenste hij alleen voor het volgend jaar, vanuit het Kunst- en Kultuurverbond dat hij bestuurt, ‘te klein voor onze kulturele ambitie, te groot en gevaarlijk voor onze dagtaak: saluut en de kost!’.
In het raam van die openbare gedachtenwisseling heb ik dan uiteengezet hoe de kwestie er uitziet wat betreft de ervaringen bij de Nationale Radio-Omroep met bijvoeging van enige persoonlijke meningen over de opgeworpen strijdvraag.
Ik heb vooreerst nogal hard gezegd dat ik het een hoon vind daaraan te durven twijfelen dat te Brussel, ook in de huidige historische en plaatselijke omstandigheden, nog een rijk kultuurleven met Nederlands karakter
| |
| |
mogelijk is. Dat zou ofwel betekenen dat onze huidige Nederlandse kultuur in haar Vlaamse toonaard minderwaardig is en niet bij machte om voldoende haar stempel te drukken op het geestesleven van de Belgische hoofdstad, en ik neem niet aan dat de huidige Nederlandse kultuur in haar Vlaamse toonaard minderwaardig is. Ofwel zou het betekenen dat ons Nederlands kultuurleven in de tijdeigen verschijning onaantrekkelijk is voor deze hoofdstad. Ofwel dat deze hoofdstad door haar gesteldheid en samenstelling anti-Nederlands is en anti-Vlaams, wat ik betwist.
Wat het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep betreft, met zoals men weet in het te Brussel gelegen centraal gebouw de studio's voor de nationale programma's en deze voor de werelduitzendingen op korte golf, met benevens de programmaleiding het administratief en technisch centrum, en met dan ook nog van Brussel uit de leiding van zeven gewestelijke studio's waarvan vier in het Vlaamse land - ik ben uitgekomen voor de mening dat de Vlaamse afdeling ongehinderd haar kultuurtaak kan volbrengen, en heb daarmee ook willen zeggen dat deze Vlaamse afdeling van het Nationaal Radio-Instituut haar bijdrage kan leveren aan het Nederlandse kultuurleven in de hoofdstad en in staat is gesteld om aldaar een centrum te zijn van artistieke activiteit. Zij beschikt over dezelfde, ik wil zeggen: even grote, middelen als de Franse Uitzendingen in België.
De Vlaming die in het gebouw van het N.I.R. komt, hetzij als medewerker aan een programma, hetzij als toehoorder op een openbaar concert, hetzij om andere redenen, kan zich daar thuis voelen en wordt daar in de sectoren van de Vlaamse Uitzendingen ontvangen door Vlaams personeel dat houding en vaak stijl heeft. Een journalist heeft onlangs geschreven dat het Radio-Instituut het eerste Belgische Instituut is waar de Vlamingen zonder een zweem van onderworpenheid Vlaams weten te zijn.
Er is geen man minder aan het werk bij de Vlaamse Uitzendingen dan bij de Franse Uitzendingen, de gelijkheid en zelfstandigheid in beide departementen is volstrekt; wat de beheerraad betreft, daar vindt men het oude euvel van een gemengd beheer en het jammer der vertalingen. Maar dit zal weldra ten einde lopen, vermits men het er in zowat alle parlementaire kringen, en ik vermoed: ook in de regering, nagenoeg eens blijkt over te zijn dat het nieuw wettelijk Radio-Statuut een volledige organieke zelfstandigheid moet schenken aan de diensten van de Vlaamse en de Franse Uitzendingen die elk een eigen beheerraad zullen krijgen.
In de huidige aard en gesteldheid van de Brusselse hoofdstad vinden wij daar geen hinderpaal voor de ontwikkeling van een Nederlandse kultuurpolitiek in de radio; integendeel: telkens wanneer wij werken doen kennen van hoge kwaliteit behorend tot het patrimonium van de Nederlandse kultuur of tot de Nederlandse kultuur van deze tijd en vooral wanneer het gaat om hoogstaande Vlaamse werken, ondervinden wij daarvoor niet alleen nieuwsgierigheid maar uitgesproken sympathie bij een groot
| |
| |
deel van de bevolking der hoofdstad. Het hangt af van de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van deze producten van de Nederlandse geest.
Terloops moet ik trouwens zeggen dat ook buiten België, in de wereld van de zo verscheidene Europese Radio-Omroepen, er geen minachting en geen hinderpaal noch enig beletsel overblijven voor de ontplooiing van Nederlandse kultuur uit België wanneer men daarvoor de nodige moeite doet. Muziek en koorzang met Nederlandse teksten bijvoorbeeld worden van de Vlaamse Uitzendingen van het N.I.R. gretig en vaak overgenomen door de machtigste Europese radio-instituten. De overzichten van relais door de Europese Radio-Omroepen gepubliceerd voor 1949 en de eerste helft van 1950, hebben afdoende bewezen welke benijdenswaardige plaats de Vlaamse Uitzendingen van het N.I.R. innemen in de keuze der lijn-uitzendingen van de buitenlandse radio-omroepen. Ik kan nog het feit vermelden dat de B.B.C. de Vlaamse Uitzendingen van het N.I.R. op gelijke voet behandelt met grootmachten als de Italiaanse radio en de Radiodiffusion Française wat betreft de ruil van muziekprogramma's en dit vóór andere buitenlandse programma's.
Er om bezorgd het prestige van ons Nederlands in de wereld te helpen herstellen deed ik onlangs een beroep op de vreemde radio-omroepen om, wanneer de Vlaamse uitzendingen van het N.I.R. hun programma's relayeerden, dit programma in de aether ook in het Nederlands aanen af te kondigen en het eventueel commentaar ook in het Nederlands te doen lezen. Londen, Parijs, Rome, Vaticaanstad, Turijn, Genève, Wenen en op de korte golven New-York en de Uno, waren daartoe onmiddellijk bereid. Men hoort nu in de aether bij de overnamen van grote Europese programma's het Nederlands naast het Frans, Engels en Italiaans. Wanneer het Symfonie-orkest van het N.I.R. te Parijs concerteerde voor de Chaîne Nationale van de Franse radio werd op initiatief van Parijs dit programma aan de Franse luisteraars voorgesteld door omroepers in het Frans en het Nederlands.
In de Werelduitzendingen van de Belgische nationale radio-omroep op kortegolf van uit Brussel over de zenders van Leopoldstad wordt, het Nederlands in nagenoeg gelijke mate als het Frans gebruikt naast het Engels en de Iberische talen. Kunst en kultuur van de Vlamingen in de Belgische hoofdstad worden op deze kortegolven wereldkundig gemaakt. Wanneer de regering van Zuid-Afrika enkele maanden geleden een einde stelde aan het contract dat de Zuid-Afrikaanse Uitsaai-corporatie (zoals de Zuid-Afrikaanse radio-omroep heet) voor de verspreiding van Nieuwsberichten verbond met de B.B.O., verzocht zij om voor het gehele Zuid-Afrikaanse gebied de Vlaamse Nieuwsberichten uit Leopoldstad te mogen overnemen, wat haar werd toegestaan. Dit is niet meer het Brusselse vraagstuk, het houdt nochtans verband met mijn onderwerp omdat het gaat om de uitstraling in de wereld van een kulturuele instelling te Brussel gevestigd en die weldra, in de loop van 1952, volledig in de hoofdstad zal zijn geconcen- | |
| |
treerd vermits de nieuwe machtige kortegolfzenders in België worden opgebouwd en de diensten van Leopoldstad dan naar Brussel worden overgebracht.
Terloops kan de bijzonderheid worden vermeld dat in de programma's van het Brusselse N.I.R. tussen 1945 en 1950 evenveel of iets meer creaties en uitvoeringen van werken van Nederlandse toondichters voorkwamen als in de Nederlandse radio-omroepen te Hilversum. Daarbij moet men nog in acht nemen de particularistische evolutie van Wallonië, de Waalse crisis, die in zekere mate ook haar geestesmerk drukt op sommige onderdelen van de Franse Uitzendingen van het N.I.R. Terwijl men die Waalse neiging vaststelt naar het eng-regionalistische ziet men hoe de Vlaamse Uitzendingen in de meer-Europese richting worden uitgewerkt. Een gedeelte der Waalse bewoners van de Belgische hoofdstad heeft geëist en verkregen dat er uitzendingen kwamen, te Brussel hoorbaar, in de Waalse dialecten. In elk Waals gewestelijk programma vindt men het ‘théâtre patoisant’ en zang in een der menigvuldige Waalse dialecten. In de mate waarin het Franstalige België meer particularistisch, meer klein-regionaal met opgedolven dialecten wordt, groeit voor de Brusselse intellectuelen de bekoorlijkheid van Vlaams-Nederlandse kultuur op wereldniveau.
Deze korte trekken dienen alleen om de ervaring mede te delen dat er geen grote hinderpalen overblijven om op radiogebied in de Belgische hoofdstad een rijk kultureel leven van Nederlandse aard te ontwikkelen en ik voeg erbij: ook in het overige Europa bestaat op radiogebied geen enkele hinderpaal daartoe. Ik durf zelfs zeggen: wel integendeel, de zuidnederlandse kulturele radio-programma's genieten in het buitenland een opvallende belangstelling en sympathie. Het is alleen een kwestie geworden van liefdevolle zorg, van inspanning en ondernemingslust.
Natuurlijk zijn er moeilijkheden, natuurlijk is het waar dat ook de Vlaamse Uitzendingen van het N.I.R. zoals elke Vlaamse instelling te lijden hebben onder het gevoel en het feit dat zovelen in deze hoofdstad reeds zovele jaren en zo grondig vervreemd zijn geraakt van ons kultuurwezen. Daarom zijn er stimulansen nodig die moeten komen uit het intiem contact met de Vlaamse luisteraars die leven en bewegen in een zuiverder gebied, buiten de hoofdstad en met een bezielde Vlaamse menigte of een keur van deze menigte. Deze behoefte aan stimulansen vanwege onze kultuurgenoten uit de Vlaamse gouwen geldt trouwens evenzeer voor het theater.
***
In het openbaar onderzoek dat die avond plaats vond in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, heb ik het ook nodig gevonden te waarschuwen voor een noodlottig misverstand van de Vlaamse opinie. Wij moeten, met de moed welke de ware liefde geeft, uit eerlijke genegenheid voor de waarheid, dit misverstand erkennen. Er is in het Vlaamse land, in de Vlaamse strijdliteratuur en soms ook in onze pers een neiging tot onder- | |
| |
schatting van het gehalte en het kultuurpeil van de Franstalige bevolking van Brussel. Wij lieten ons vaak bekoren door een schilderachtige en neerhalende voorstelling van de Brusselaar, de caricatuur van de verbasterde negentiendeeuwse kleine burger: Mossieu Beulemans, de gestalte uit het toneelwerk van Fonson en Wicheler, of de Kaekebroeks volgen het familietype van Léopold Courouble, en verder Zonneslag, Peperbol, Jan Bossemans, en ook nog door de anti-Vlaamse Brusselse ambtenaar en het begrip van half-en-half. Dit is het proces van de burgerman in de lachwekkende gedaante van het oneigene en ontaarde en de Vlamingen hadden gelijk met zuivere drift deze halfslachtigheid te verfoeien. Maar Meneer Beulemans behoort nu tot de folklore en wij moeten deze werkelijkheid erkennen: het in zeer grote meerderheid beschaafde, intelligente en buitengewoon kunstzinnige Brusselse publiek. Het gebeurt niet vaak dat Franse auteurs van hoge faam, zoals onlangs nog François Mauriac, inspanningen doen om hun toneelwerken eerst te Brussel te laten beoordelen door het publiek van alhier wegens de erkende goede smaak en het instinct voor ware kunst dat de Belgische hoofdstad kenmerkt. Als kunstcentrum is hef complex dat de Franstalige Brusselse intelligentia heeft op- en uitgebouwd in het Paleis voor Schone Kunsten in Europa ongeëvenaard. Als muziekcentrum staat Brussel, wanneer men het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Radio-Instituut naast elkaar stelt, op het ogenblik aan de spits van de Westerse landen - slechts enkele
zomermaanden per jaar bereikt Salzbürg een groter glans.
Het is een verstandig, diep begrijpend, keurig publiek, een menigte met goede smaak, die de concertzalen vult. De grote dirigenten der wereld dirigeren nergens liever dan te Brussel. Het schoonste en beste van Europa wordt hier voor een talrijk publiek geboden. En het is nagenoeg hetzelfde geworden op het gebied van de schilderkunst: geen hoofdstad van Europa heeft heerlijker exposities gekend. Een Vlaams deskundige op gebied van de schilderkunst deelde nog onlangs een verrassende ervaring mede: hij had te Amsterdam en te Brussel dezelfde grote expositie bezocht van 120 beroemde schilderijen uit de Musea van Berlijn, uit de zoutmijnen van Thüringen of uit andere schuilhoeken gered en bijeengebracht door de zorgen van de Amerikaanse ‘Monuments, Fine Arts and Archives-Section’. En het was hem opgevallen hoe veel groter de warme bewonderende belangstelling en het massabezoek voor de prachtverzameling te Brussel waren. Inderdaad, tot tweemaal toe moest terwille van dat massabezoek de tijd van de expositie te Brussel worden verlengd. Uit statistische gegevens bleek dat er te Brussel circa 10-maal meer belangstellenden voor de meesterwerken uit de Musea van Berlijn waren geweest dan voor dezelfde expositie in de ruimte van het Rijksmuseum te Amsterdam. Laten wij het dan met realiteitszin en waarheidsliefde erkennen: Brussel is in beschaving een hoogstaande stad en een positieve kracht en wanneer men de vreemdelingen aanhoort, de Britten, de Fransen, de Italianen, de Nederlanders, dan
| |
| |
merkt men hun bewondering voor Brussel en zijn geestelijk leven.
Ik mag in verband hiermede wel herinneren aan de opmerkelijke belangstelling welke destijds de prestaties van het Vlaamse Volkstoneel te Brussel genoten van de zijde van het Franstalige publiek in de vijf roemvolle jaren toen Johan de Meester (en vervolgens Anton Van de Velde) de artistieke leiding in handen had. De tijd van de edelmoedige vertoningen in patronaatzalen of stuntelige zalen van de voorsteden was plots verzwonden en dit Vlaamse Volkstoneel kon zijn opvoeringen geven in het toen stijlvolle Théâtre du Marais, in de Toneelzaal van het Paleis voor Schone Kunsten, in het Casino-theater van de Guldenvlieslaan, waar o.a. de première werd gegeven van ‘Tijl’ van Anton Van de Velde, en ook in het Théâtre du Parc. Het Franstalige Brusselse publiek kwam daar in massa naartoe, en nam de duurste plaatsen; wie niet naar het Vlaamse Volkstoneel ging was niet up to date te Brussel. Dit publiek toonde zich overtuigd enthousiast en dweepte met de Vlaamse geest en de nieuwe vormen waarin deze geest zich uitte, het sleepte in haar geestdrift de Franstalige publicisten mee. Dat was nochtans geen folklore, geen goedmoedigheid, het waren uitingen van de Vlaamse kultuur van deze tijd naar wie deze trillende belangstelling en bewondering gingen van het verfranste Brussel. Dat heeft naar mijn mening voor altijd bewezen dat als de Vlaming hoge kwaliteit en zelfstandige personaliteit ten toon spreidt zijn kultuurwezen te Brussel wordt erkend en gehuldigd.
Het ander voorbeeld vind ik opnieuw bij de Vlaamse Uitzendingen van het N.I.R. Het is een algemeen erkend feit dat in enige duizenden Brusselse huizen waar de gezinstaal het Frans is, toch bij voorkeur wordt geluisterd naar de muziekprogramma's van de Vlaamse Uitzendingen - ook hier wint het een gehalte en een kwaliteit, en ook hieruit blijkt dat er te Brussel geen algemene vooringenomenheid bestaat tegenover Nederlandse kultuur. En men moet dan vaststellen dat met de Vlaamse muziekprogramma's in deze verfranste huizen het Vlaamse woord binnentreedt en het is niet vermetel te verwachten dat daar langzamerhand een gevoel ontluiken zal van fierheid over het geestelijk peil van de Vlamingen van deze tijd en van hun instellingen. Kwaliteit is het deugdelijkste element van propaganda.
En toch zijn er hinderpalen en belemmeringen. Onder de hinderpalen die te Brussel zijn gesteld aan een opbloei en een waardering van rijk Nederlands kultuurleven verwijs ik naar deze drie: bekrompenheid van een deel der aldaar wonende Vlamingen, gebrek aan fierheid, en gemis aan ijver. Bekrompenheid: gij kent zo goed als ik de verschrompelde Vlaming, de Vlaming die zich verbergt, wij zouden hem kunnen noemen: de man die zijn ziel heeft verloren, die voortgaat met gesmaal op de Belgische hoofdstad en zijn bewoners, de uitingen van geestesleven in die hoofdstad kleinzielig ignoreert met een dwaze zucht om zichzelf te kwellen en niets doet om uit de eigen slordigheid te geraken. En het gebrek aan fierheid staat naast die bekrompenheid: terwijl hij leeft in een hoofdstad waar elke
| |
| |
straat, elk plein, elke toren en duizend beelden glanzen van onvergankelijke Nederlandse grootheid en de musea pralen met de werken van Vlaamse schilders niet slechts uit vervlogen eeuwen maar ook met onsterfelijke werken van Vlaamse kunstenaars van deze tijd, schaamt hij zich over zijn Vlamingschap of verbergt hij zijn Vlamingschap. En wie de Brusselse bevolking kent weet dat de bekrompen en beschaamde Vlaamse man daarmee geen succes heeft. Wie medelijden verwekt verliest het bij de Brusselaar, want hij heeft geen achting voor sukkelaars. De Brusselaar heeft respect voor een man die durft, die zich toont zoals hij is, de Brusselaar houdt niet van leugenaars en beschaamden; als hij van de Vlamingen grote prestaties ziet, als hij tekens van beschaving merkt bij de Vlaming, als hij hem ziet als een heer, dan weet hij hem diep te waarderen en gaat met hem mee. Bij de bekrompenheid van een deel der Vlamingen in de hoofdstad reken ik ook hun gierigheid tegenover de producten van de geest, en met name voor theater en muziek. Vaak gebeurt het dat men mij nog vraagt: Hoe komt het toch dat men zulk een kostbaar werktuig als het Vlaamse Volkstoneel heeft laten ten onder gaan? Ik antwoord dan gewoonlijk: omdat er niet genoeg Vlamingen waren om meer dan 20 fr. te betalen voor een plaats in de theaterzaal. Iets in die aard antwoorden ook de Vlaamse uitgevers wanneer men hun vraagt waarom er zo bitter weinig Vlaamse letterkundige werken worden uitgegeven. En iets in die aard antwoorden ook zij die het ooit beproefden te Brussel voor een Vlaams publiek creaties of wederuitvoeringen van Vlaamse muziekwerken te ondernemen.
Bekrompenheid, gebrek aan fierheid, en gemis aan ijver voor kultuur. Het heerlijke Paleis voor Schone Kunsten is een voorbeeld van wat wilskracht en kunstzin, maar ook liefde voor kunst en kultuur, kunnen bereiken. Wat daar in de loop der wintermaanden wordt uitgewerkt verdient onze bewondering - en onze weemoed omdat onze kultuur er nog zo weinig optreedt. Wij moeten eens nadenken over die grote benijdenswaardige ijver die door de Franstalige Brusselse intellectuelen wordt ontplooid en ik vraag mij af of de diepe liefde die eens in ons werd gewekt door ons idealistisch erfgoed: het flamingantisme, verloren is gegaan of verdord. Is zij niet verloren gegaan dan kan met onstuimige ontplooiing van liefde en ijver te zamen, te Brussel de onderneming slagen van het herstel van een rijk Nederlands kultuurleven.
Mijn besluit is ongeveer hetzelfde als dat wat ik enkele jaren geleden uitbracht over de Vlaamse beweging nu: de zegepraal van de Vlaamse beweging als drang naar een hoger volksleven is in grote mate een kwestie geworden van kwaliteit van de Vlaamse mens, van de geslaagde Vlaamse mens, en zo is ook de zaak van opbloei en eerbiediging van een rijke Nederlandse kultuur in de hoofdstad een zaak van kwaliteit, fierheid en ijver. Met andere woorden: een rijk Nederlands kultuurleven is te Brussel in onze tijd mogelijk indien er weer zoiets als een geestelijk activisme ontwaakt onder de Vlamingen die daar wonen.
|
|