| |
| |
| |
Willem Enzinck
De broche
Elisa van der Bueren
lerares solo-zang
Hoe lang hing dat bordje nu al op de smalle reep muur, die haar huis aan de rechterkant van het winkelpand scheidde? Het moest al wel een jaar of vijftien zijn en dat was te zien ook. Haar naam en kwaliteit waren in sierletters op het houten bordje geschilderd, destijds, door een vriend van haar man, kort na diens dood, toen ze moest omzien naar enige verdienste om zo sober mogelijk in haar onderhoud te voorzien, maar het weer had zich niet onbetuigd gelaten ten aanzien van de zwarte krulletters en de crèmekleurige ondergrond. Kleine bladdertjes en schilfertjes hingen er bij, blaasjes vertoonden zich erop, maar desondanks was alles nog goed leesbaar. Van wie het gemaakt had in een opwelling van hulpvaardigheid in haar omstandigheden van jonge weduwe had ze natuurlijk allang niets meer vernomen. De belangstelling voor een jonge vrouw, die uit smart inkeer en teruggetrokkenheid wint, inplaats van lust tot galant avontuur, is tenslotte verre van stabiel, dat had ze wel geleerd.
Voor ze de sleutel in het gat stak van de groene deur, die naar haar étage leidde, moest ze altijd even een blik op het bordje werpen, niet zonder ironie, niet zonder vaak ook de lust om de blaasjes op het bordje in kinderlijke vernielzucht open te krabben en het geheel op die manier te verminken of uit te wissen. Maar och, waarom tenslotte? Ze had op deze wijze tot nu toe nog steeds in haar onderhoud kunnen voorzien; de leerlingen die ze had, waren niet geheel van talent gespeend, al zouden ze hun wensen om eenmaal als concertzangeres in de schittering van het voetlicht zich door het applaus van een volle zaal te laten bedwelmen wel nooit in vervulling zien gaan. Het waren echter meestal toch meisjes van smaak, die de weg tot haar vonden, de een met meer, de ander met minder pretenties, maar toch wel verdraaglijk en bovendien gaven ze een zekere gezelligheid aan de grauwe dagen, - reden waarom ze het ook maar nooit zo nauw nam met de lesuren. Dat werd weliswaar van beide kanten ten zeerste op prijs gesteld, maar tenslotte, als de voordeur weer in de klink gevallen was, zat Elisa toch weer alleen. Haar grimmigheid tegen het bordje naast de deur had dan ook niet zozeer betrekking
| |
| |
op haar leerlingen, als wel op het feit dat er in haar eigen leven zo weinig zangerigs was overgebleven.
Er waren geen melodieën van vriendschap en liefde die haar tegenklonken en bijvielen, zoals vroeger, toen Ruurd leefde, die haar droeg... Es gibt nur einmal die Liebe... muziek is voor een mens, die gelukkig is in de liefde heel wat anders dan voor een vrouw, die al jarenlang alleen op een kamer leeft. Vroeger, als ze zong, waren alle klanken, die uit haar mond kwamen als het ware ranken, groene en bloeiende ranken om het beeld van de liefde. En nu? Nu was het solo-zang. Solo-zang in de meest letterlijke betekenis van het woord, ze hoorde het zichzelf doen en in de beste ogenblikken waren de klanken ook nog ranken, maar moedeloze, weemoedige siersels om een leegte, die niet gevuld werd. Dat is een groot verschil. Vandaar die blik op het bordje. Elisa van der Bueren, lerares solo-zang, opende de voordeur en ging naar binnen. Daar was de trap, kaal, zonder loper en met uitgesleten treden, waar de voetstappen hol op klosten. Een weerzinwekkende trait-d'union tussen de rumoerige straten van de stad, waar ze het land aan had en haar kamer, waar nu ja... Het was er in elk geval licht door de twee ramen in de hoek, waar de vleugel stond en door de glazen deuren, die open konden op een klein balcon. Ze zette de tas met boodschappen in een van de lage stoelen om het zitje - wat weinig voor veel geld -, hing mantel en mutsje in de kleerkast en liep vlug naar de wastafel.
Rinkelend schoof het gordijn opzij en ze keek in de spiegel. Ze trok een kam rukkend door heur haar. Nog altijd zwart, een vleugje grijs kwam er door, zo iets als een kleine zilveren rimpeling van wind over een wateroppervlak. Maar met de jaren steekt de wind meer en meer op. Storm, - en dan... Maar wat zou het? Wat gaf een grijs haar meer of minder voor haar? Niemand, die er op lette, tenminste niet iemand van enige betekenis voor haar. Ogen verkleurden niet, die bleven dezelfde. De hare waren nog even donkerbruin als toen ze een kind was, alleen iets droefgeestiger, ja veel droefgeestiger, wat een wonder trouwens! Ook haar mond was nog strak om de witte tanden, jong zelfs misschien, maar knap was ze nooit geweest en ze zou het wel niet meer worden ook. Lerares solo-zang. Ze liep langs de vleugel naar de glazen deuren en deed die open. Even knarste het grint op het platje onder haar voeten. Wat vielen de avonden toch snel in dit land, en het was nu toch midden Juni!
Ze leunde over de balustrade en keek neer in het benedentuintje met de paar armtierige rozenstruiken, die het nooit zouden doen in de verzuurde en slecht verzorgde grond. De atmospheer was lauw, er viel een lok haar voor haar ogen, maar daardoorheen zag ze toch nog juist het vierkante stukje tuin van de nevenburen. Een sigarenkistje met een bodem van zand, dacht ze. Verwaarloosd, een soort bergplaats van afval en oude rommel. Maar voor de deur naar het sous-terrain stond een kinderwagen, crème met zilveren biezen. Als je goed keek, kon je aan de nikkelen stang van de wagen zien, dat het kind erin wakker was, bijna onmerkbaar deinde de wagen op en neer. Het
| |
| |
kind lag nu zeker met zijn eigen handjes te spelen, doch er kwam geen geluid.
Met een bruuske beweging van het hoofd wierp ze de haarlok naar achteren: haar blik stuitte onmiddellijk op de achterkant van de rij huizen tegenover haar. Aan de voorkant in de straat zou je niet zeggen, dat de voorgevels, hoe armzalig ook reeds, toch nog dermate façade waren voor wat zij aan de achterkant altijd zag, nu al jaren lang. Drogende was, omgekeerde waskuipen aan de muur, vogelkooien, dweilen en gereedschappen in bonte mengelmoes. Honigraten van stank en verderf en daarvoor façade, toch nog façade. Haar blik dwaalde weg naar het tuintje van de benedenburen links. Daar stonden een paar seringenstruiken, hoog boven de schutting uit en ze droegen een vracht witte bloemen. De geur steeg tot haar op als bevond ze zich boven een schaal met reukwerk. Een paar dagen geleden waren ze nog niet zo ver. Ze haalde diep adem om haar longen met de zware honinggeur te vullen. Vreemd, dat de eigenaars van de struiken er nooit eens een paar takken afplukten om binnen op een vaas met water te zetten. Dat verschijnsel had ze ook al jarenlang geconstateerd. Wat wisten sommige mensen ook van bloemen af! Ze kijken er niet eens naar en als ze er al naar kijken, dan zien ze ze niet. Als alle dingen in een kamer dreigend en vijandig worden van dagelijksheid, kunnen een paar bloemen die ongedaan maken, daar kon zij van mee praten.
Elisa van der Bueren richtte zich iets op. Ze steunde nu met haar handen breeduit op de latten leuning die even doorveerde. Er streek een lichte wind over de tuintjes. Ergens een paar huizen of een straat verder probeerde iemand, natuurlijk een opgeschoten jongen, een mondorgel; een kat sloop sluw-spiedend over de groen uitgeslagen schuttingrand in de richting van de seringenstruik, loerend misschien op een mus of een spreeuw, die er voor de avond in neer zou strijken. Wat deed dat groen goed aan de ogen: fris groen en daardoorheen die wemeling van geurende witte trossen. Weer woei een golf van doordringende geur over de plek waar ze stond. Ze keek naar beneden, naar de struiken. Ze zou zich in dat groen en wit willen laten vallen als in een water, zoals ze dat vroeger had gedaan in het Lago Maggiore, toen ze met Ruurd een paar weken in Caslano was geweest. Witte seringen...
Opeens moest ze denken aan Harry Venkel. Dat was nu alweer een paar jaar geleden dat ze hem had ontmoet op een concert, waar ze bij uitzondering eens naar toe was gegaan. Ze zat nogal ongunstig toen, ergens achteraan in een stoel bezijden een pilaar in de zaal, die haar het uitzicht naar rechts voor een goed deel benam. De plaats naast haar, vlak voor de vierkante hinderlijke post bleef onbezet. Tot een paar minuten na de aanvang van de Akademische Fest-Ouverture. Toen nam er een jongeman in plaats, die onmiddellijk het hoofd in zijn linkerhand verborg en ingespannen bleef zitten luisteren, totdat de pauze werd afgekondigd. Elisa wilde opstaan om zich wat te vertreden in de foyer, - daar viel het programma dat ze tot dan toe op haar handtasje had gehouden met een zwier tussen de stoelen van de volgende rij. Snel en
| |
| |
toch rustig bukte zich onmiddellijk de jongeman en overhandigde haar het papiertje met een glimlach: - Alstublieft!
Hij had sluik, blond haar, zag ze, een paar wonderlijk blauwe ogen en een brede mond, die vriendelijk lachte, toen hij vroeg: - Gaat u een kopje koffie drinken? Zijn stem had een donker, ietwat ongegeneerd timbre bij die woorden, eigenlijk gedesinteresseerd voor wat haar antwoord zou zijn, maar Elisa aarzelde: - Ja, dat was ik eigenlijk van plan.
- Als u geen dringende behoefte hebt, - maakte de ander van haar weifeling gebruik, blijft u dan zitten. Ik houd er ook niet van om na mooie muziek dat mensengewoel te trotseren voor een kop waterige koffie. En... ik heb liever u naast me, dan dat ik voortdurend tegen dat-daar (hij wees op de pilaar voor hem) aan moet kijken.
Met een gevoel van behaaglijkheid klapte Elisa haar stoeltje weer neer; zoveel vriendelijkheid van een onbekende was ze niet meer gewend. Dat was het begin van hun vriendschap. Ze praatte met hem over de muziek die ze gehoord hadden, over een pas verschenen boek en, gesteund door het duidelijk zichtbare verschil in leeftijd en het jongensachtige in zijn houding en gebaren, nodigde ze hem aan het einde van de avond uit eens bij haar aan te lopen. - Graag, heel graag, mijn naam is Harry Venkel, antwoordde de jongeman, tot ziens dus! - Tot ziens!
De eerste avond dat Harry Venkel, de reclame-ontwerper, aan haar invitatie gehoor gaf, wist Elisa dat ze een vriend had gevonden, een aardige jonge man, die haar zijn tekeningen toonde, vol persoonlijk talent en met wien ze spreken kon over allerlei.
Van toen af aan kwam er een zekere regelmaat in zijn bezoeken. En zij verwachtte die met ongeduld. Prettig om voor hem een kop koffie in te schenken bijvoorbeeld. Zacht slurpend kon hij die zitten proeven en na de laatste slok kwam het dankbaar en gul: - Lekker! Die manier van doen deed haar denken aan Ruurd vroeger; trouwens in meer dingen herinnerde hij haar aan hem. Maar Harry was jongensachtiger met zijn blonde haar en zijn waterblauwe ogen, vond ze. En toch wist hij de kamer op hun avonden te vervullen van een gezelligheid en een warmte, waarin zij de kleumende was, die zich koesterde. Elisa moest wat voor hem zorgen.
- Weet je wat je doen moest, Harry, vroeg ze hem op een keer, nadat hij haar een paar van zijn nieuwe tekeningen had getoond, - je moet zien dat je hier weg komt. De wereld is wijd en ergens anders liggen de mogelijkheden voor je misschien voor het grijpen, terwijl je er hier met een lantaren naar zoeken moet! - Nee, dat doe ik niet, ik wil hier niet weg, was het antwoord en Elisa zag plotseling op zijn jongensgezicht een trek van vastberadenheid komen, die ze tot nu toe nimmer ontdekt had. Zijn blauwe ogen, die in de hare keken, hadden een glans, die haar even deed sidderen over haar eigen woorden. Het was alsof ze er eerst daardoor van schrok.
- Je moet het natuurlijk zelf weten, bracht ze er toen zo neutraal mogelijk uit en het gesprek liep verder over andere dingen.
| |
| |
Het duurde langer dan gewoonlijk voor Harry Venkel na die avond weer bij haar verscheen, Elisa was geïntrigeerd naar de oorzaak van zijn wegblijven; haar avonden met hem, hun gesprekken en de sfeer van warmte en gezelligheid, die er op haar kamer heerste alsof deze eerst na jaren weer door een werkelijk levend wezen bevolkt werd, waren nu al een jaar lang een klein deel van haar leven geworden, een deeltje dat glansde in de eendere gang der dagen van lessen geven, zelf wat musiceren, boodschappen doen en lezen.
Ze had zich blijkbaar al ongerust gemaakt om niets, toen op een avond Harry weer bij haar aanklopte, zonder dat iets een verandering in zijn houding verried. Integendeel, die zomeravond hield hij een bos witte seringen, ietwat onhandig in zijn arm geklemd, toen hij haar begroette. Blij liep ze op hem toe: - Daag, na zolang! En onmiddellijk daarop: - Maar waarom heb je dàt nu gedaan, Doch ze had de seringen al van hem aangenomen en was bezig naar een vaas te zoeken om ze in te zetten, toen ze eraan toevoegde: - Er is toch immers niets geen bizonders vandaag?
- Nee, maar het is voor mij altijd een feest om naar jou toe te gaan, anders niets. Daar mogen toch wel een paar bloemetjes bij, nietwaar?
- Fijn, dank je! Ze wendde zich even om van de vaas, waarin ze de witte geurende trossen schikte en voelde zich meteen onwennig en schuw voor de blik die ze ontmoette. Gauw boog ze zich weer over de vaas in een gevoel dat ze nog niet eerder gekend had. Ze moest er even van glimlachen. Het was iets als het aroma van de bloemen die ze nu rangschikte tot een vol bouquet, iets van angst en geluk, van onheil en verdoving. Een gevoel alsof ze plotseling zou willen zingen, zingen en dan haar stem verloren had.
De bloemen op het tafeltje tussen hen in zettend vroeg ze: - Goed gewerkt de laatste tijd?
- Gaat nogal, was het antwoord. - Zou je vanavond niet eens wat voor me willen zingen? Dat heb je eigenlijk nog nooit gedaan, zolang we elkaar kennen!
Elisa schrok en keek hem met grote ogen aan. Had hij iets van haar gevoelsflits van daareven geraden?
- Nee, zei ze toen resoluut. Al geef ik nu zangles, vergis je niet op mijn eigen stem. Ik ben al een oude vrouw.
Mèt veerde Harry recht in zijn stoel en keek haar aan, uitdagend en koesterend tegelijk: - Elisa!, jij een oude vrouw!? Kom, hoe durf je! Je bent mooi! - Toen zonk hij terug in zijn stoel, nog steeds de blik op haar gevestigd, maar nu met iets smekends erin. Al het jongensachtige was uit zijn houding verdwenen. Elisa was erdoor overrompeld. Ze zag hoe hij nerveus aan zijn cigaret trok en diep inhaleerde als om zich te beheersen. Dan onttrok ze zich schuw aan zijn blik en op haar handen kijkend: - Ja, heus Harry, denk daar wel aan. Iets in haar deed pijn, maar het was er uit. Ze zuchtte.
- Kom, zei hij, - dan stap ik nu maar op. Tot een volgende keer, dag!
Zij zat nog in dezelfde krampachtige houding, toen de deur allang weer met een klap was dichtgetrokken.
| |
| |
In de maanden, die volgden was Elisa de prooi van vragen, zoals een dier in de zomer dat kan zijn van vliegen. Honderden vragen, die haar bestormden en in verwarring brachten: had ze hem nu verloren? Behoorden de avonden met hem nu voorgoed tot het verleden, waarin ze al zoveel had moeten opbergen als in een grote, grote kleerkast? Dwaze jongen. Dat ging toch immers niet. Enfin, het kwam meer voor dat jonge mannen verliefd werden op oudere vrouwen, maar dit ging niet. - Je bent mooi! had hij gezegd. Ze keek in de spiegel. Nee, dwaasheid, wat zo'n jongen in haar zag. Ze keek naar de kleine rimpels op haar voorhoofd. Zie je wel, een ouder wordende vrouw, lerares solo-zang, ha-ha-ha, solo-zang. Zou zo'n jongen nu blind zijn of verblind door iets?... Leven is moeilijk als je alleen bent met niets dan dode dingen om je heen, maar zo iets is ook moeilijk... - Je bent mooi!, had hij gezegd. Ze moest er bijna om lachen en ze kon het niet vergeten. Soms ging ze aan de vleugel zitten en zong. Het ging, ze voelde dat het goed ging met gloed, maar dan middenin een lied hield ze op en klapte de muziek en de vleugel met een slag dicht. Illusies, dwaasheid, de oudste moest immers de wijste zijn, als ze tenminste de gelegenheid kreeg dat nog te tonen. Die gelegenheid kwam.
Op een middag dat ze hem het minst verwachtte, stond Harry opeens in de kamer. Ze had hem niet horen binnenkomen, ze was juist midden in een lied. Had hij misschien al even aan de deur staan luisteren? Ze voelde zich bijna betrapt, voelde een zacht rood over haar wangen scheren als een zwaluw over een watervlak, was ineens toch blij hem daar te zien staan in zijn grijze regenjas, die in wijde plooien om hem hing als een mantel. - Dag Harry! en er klonk blijdschap in haar stem, zoals ze hem weergevonden had na heel lang, gered uit een brand.
- Ik heb wat voor je! - zei hij stralend en drukte haar meteen een minuscuul klein pakje in de hand, met een verlegen gebaar, zoals een jongere broer soms aan een ouder zusje een verjaarsgeschenkje overhandigt.
Even schrok ze, wikkelde toen het papiertje zonder het zelf te merken gretig los. - Zelf gemaakt - klonk de stem van Harry als het ware ter verduidelijking vooraf. Op het opengevouwen zachte vloeipapier in Elisa's hand lag een kleine ronde broche, een émail. Op een zacht grijs fond, dat door een smal gouden randje omgeven was, stond in dooraderd kobalt-blauw een figuurtje, uitgevloeid, van boven smal, als een vogelkop, naar onderen breed uitlopend. Een klein, fijn kleurwonder. Even streelden haar blikken er over; toen zei ze:
- Mooi is dat!, ik zie wel niet wat het voorstelt maar dat hindert ook niet, het is juist mooi omdat het zo vaag is.
- Het kan eigenlijk van alles zijn, dat figuurtje, het is maar een soort van sierende kleurvlek, maar vind je het werkelijk mooi, vroeg hij begerig.
- Ja, zei ze. Even keek ze naar het blauwe glinsteren van dat figuurtje in het grijze fond, - maar waarom doe je dat nu?
| |
| |
- Omdat ik van je houd, Elisa, wèrkelijk! en zijn ogen keken open en frank in de hare.
Het was alsof haar een ondeelbaar ogenblik een duizeling beving, alsof ze opgenomen werd door een wervelwind; dan stond ze weer op de grond, een flits: de oudste, de wijste. Rustig zei ze toen: - Dan geef ik het je nu terug. Ik moet je eens wat zeggen: mijn leven is heel anders dan het jouwe. Ik heb het om zo te zeggen gehad, met al wat dat betekent. Maar voor jou liggen het leven en de wereld nog wijd-open, je hebt talent en je hebt mogelijkheden, geniet van je vrijheid, zolang je kunt en dan komt er vanzelf misschien wel eens een jong meisje op je weg, dat haar leven met jou delen wil, dat zul je wel merken. Ik heb geen illusies meer, Harry, jij wel en bewaar die goed. Tracht ze te verwezenlijken, ik wens je geluk daarbij met heel mijn hart, ik dank je voor alles, maar zoek ze niet hier.
Haar woorden kwamen rustig, rustiger naarmate ze de verbaasde teleurstelling zag in zijn ogen. Zijn lippen hadden een zenuwachtige trek naar de mondhoeken. Bedremmeld stak hij zo ongemerkt mogelijk de kleine broche in zijn zak, onbelangrijk als een cent die men terugkrijgt van een tramconducteur. Nadien had Elisa hem nooit meer terug gezien.
Het was donker geworden op het balcon, waar Elisa van der Bueren nog altijd stond. Lichtjes waren aangefloept in de huisjes aan de overkant, die er nu ineens veel liefelijker uitzagen dan overdag. Het mondorgel was verstomd. Over de kleine, nu onzichtbaar geworden tuintjes lag de vrede van de avond. De witte seringen geurden. - Hoe langzaam gaan de jaren, dacht Elisa en tastte vertrooid over de leuning van het balcon. Het werd wat koeler, ze moest eens naar binnengaan.
Beneden rinkelde opeens de bel. Daarna de stem van Mevrouw beneden aan de trap: - Mevrouw van der Bueren!
Ze ging snel door de schemerige kamer tussen de stoelen door en liep de trap af: - Een aangetekende voor u, ik heb uw naam al gezet! - Dank U.
Ze knipte het licht in de kamer aan en zag de naam van den afzender: Venkel, Rue des Accacias 5 Paris. - Hé, juist als je soms aan iemand denkt... Ze scheurde haastig de enveloppe open en las: het ging hem goed, beter dan in Holland, hij had haar raad opgevolgd, - ze holde de regels langs - dacht nog vaak aan de goede avonden bij haar, - verder geen toespelingen - had een lief meisje gevonden, een Française uit een warenhuis, met wie hij gelukkig hoopte te worden, foto ingesloten. Ze pakte de enveloppe nog eens en voelde er in -: een foto: Harry nog altijd dezelfde met zijn blonde vlashaar en de brede mond, die lachte, de blauwe open ogen, nog net als toen. Toen, ja... Naast hem een meisje, een aardig, zacht gezichtje, donker haar, lief...
Opeens trok iets haar aandacht. Ze hield de foto dichter bij haar ogen. Op de jumper van het meisje zag ze een kleine ronde broche. Dezelfde, die zij ten geschenke had gekregen en teruggegeven, die middag.
| |
| |
En nu op de foto zag ze ineens wat er op stond, ze tuurde scherp, dat blauwe figuurtje op het zachte grijze fond: het leek wel een pauw, die fonkelend zijn staart opzette.
Elisa van der Bueren legde de brief met de foto op tafel. Plotseling voelde ze een stekende pijn in haar borst; er brandde iets achter haar ogen. En ze ging de gordijnen sluiten voor de nacht.
|
|