Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95
(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 627]
| |
Kroniek der Duitse letteren
| |
[pagina 628]
| |
een wereld van puin, hallucinerend in beeld brengen. Reeds in dezen bundel, die vergeleken bij het latere werk van deze schrijfster aanzienlijk aan betekenis heeft ingeboet, blijkt dat Langgaesser nu eens door een nietsontziend realisme, dan weer door een geheimzinnige vermenging van werkelijkheid en droom op den lezer vat krijgt. Tot welk een hoogte deze beide werkwijzen een werk van langer adem zouden kunnen doen stijgen bewees echter eerst de aangrijpende roman Das Unauslöschliche Siegel die voor een deel in Parijs, voor een deel in Rheinhessen, de geboortestreek van de schrijfster, speelt, en die zowel stylistisch en compositorisch als ook naar de geestelijke draagwijdte ervan één der meest merkwaardige en betekenisvolle uitingen in de hedendaagse Duitse letteren blijft. In behoudende kerkelijke kringen heeft dit boek door zijn openhartigheid inzake de erotiek weliswaar het nodige stof doen opwaaien, - daartegenover staat dat men heeft moeten erkennen dat Elisabeth Langgaesser als weinigen vandaag belijdenis heeft afgelegd van haar diep doorleefde Katholieke levensvisie. Het is even moeilijk als van weinig belang den inhoud van het verhaal na te vertellen, van betekenis alleen is vast te kunnen stellen dat deze schrijfster er ondanks het de lectuur wel eens bemoeilijkende romanexperiment, in een zeer persoonlijken stijl die zich kenmerkt door een groten rijkdom van originele beelden, in is geslaagd ons een wereld voor ogen te stellen waarin goed en kwaad voortdurend met elkander in gevecht zijn op leven en dood, een chaotische wereld waarin het 's mensen taak is mèns te zijn in de meest volledige betekenis van dat woord, waarin hij zich zal hebben te richten op God en zich te hoeden voor den Duivel. Deze roman is een geheimzinnig mixtum van droom en werkelijkheid, waarin, zoals in geheel het werk van Elisabeth Langgaesser (ook in haar laatsten, gaven novellenbundel Das Labyrinth), de jeugdbelevenis een integrerende rol speelt, van bloed en geest, van liefde en haat, twijfel en geloof, doch als men de laatste bladzijde ervan gelezen heeft klinkt het na als een lied, een brandend lied van hemelverlangen en begeerte naar zuivere menselijkheid.
Stefan Andres, die zijn schrijftalent reeds in vroeger jaren bewezen had met zijn bundel Griekse novellen Das Grab des Neides, de roman Der Mann von Asteri en zijn in den Spaansen burgeroorlog spelende novelle Wir sind UtopiaGa naar voetnoot(1) projecteerde zijn bewogenheid met het menselijk lot in een trilogie Die Sintflut, waarvan het eerste deel Das Tier in der Tiefe, tot nu toe verschenen is (R. Piper & Co, Muenchen). Met één slag richtte dit boek de aandacht op zijn figuur en ook op zijn vroegere werk zodat men hem niet geheel ten onrechte den Duitsen Graham Greene heeft genoemd. Andres' kunst is veel realistischer ingesteld dan die van Elisabeth Langgaesser of Hermann Kasack (die met zijn Stadt hinter den Strom, Suhrkamp-Verlag Berlin, een visionnaire, aan taferelen van Jeroen Bosch herinnerende odyssee door een veel op Berlijn gelijkende ruïnenstad beschreef), zijn bekommernis om het menselijk lot | |
[pagina 629]
| |
echter niet minder diepgaand. Een geboren verteller, men zou bijna kunnen zeggen uit de school van Conrad Ferdinand Meyer, houdt hij zich aan den geijkten romanvorm, dien hij vult met een menigte van gestalten welke tot leven worden gebracht door een breden epischen verteltrant en een gespierd, beeldenrijk proza. In Die Sintflut houdt Andres zich bezig met het probleem van wat hij noemt den Normer, anders gezegd: met het probleem van het autoritarisme en beschrijft hij de wording van een heilstaat, wier ideaal het is alle mensen en dingen gelijk te schakelen. Hoewel Andres zoveel mogelijk alle reminiscenties aan de werkelijkheid van het jongste Duitse verleden en de gevaren der toekomst vermijdt, is dit boek met al zijn ernst en ironie toch een onverholen waarschuwing aan den hedendaagsen mens zich met alle geestelijke kracht teweer te stellen tegen de nivellerende invloeden die West-Europa van alle kanten bedreigen. Das Tier aus der Tiefe werd als alle werken van Andres een roman met inhoud, zoals men er meerdere zou wensen, hij getuigt van gevoel, intelligentie en eruditie op al de bladzijden - en dat zijn er achthonderd - die hij telt. Andres roept onvergetelijke figuren tot leven zoals de nobele dorpspriester Don Evaristo, hij strooit door het verhaal heen de zondvloedlegenden om het boek een meer tijdeloos karakter te geven, doch ondanks de bewondering die men moet hebben voor de koene conceptie van dit werk dringt zich toch telkens weer de gedachte op dat deze auteur met zijn machtig potentieel aan waarnemingsvermogen, psychologisch inzicht en beeldende kracht waarschijnlijk zijn hoogste troeven zal kunnen uitspelen wanneer hij in volgend werk de actualiteit van de crisis der mensheid en de wereld zal weten uit te beelden meer op de wijze zoals hij dat reeds deed in een roman als Ritter der GerechtigkeitGa naar voetnoot(1) (Piper, Muenchen) ofschoon ook deze roman speelt op de grens van oorlog en vrede en evenals vele van zijn boeken in Italië. Ook hier weet Andres op meesterlijke wijze het Italiaanse landschap dat hij door een jarenlang verblijf in Positano aan de Golf van Sorrente door en door kent, te beschrijven en de sfeer er van te suggereren. Hoofdzaak van het boek blijft echter het probleem dat er aan ten grondslag ligt: de vraag of het recht meer is dan een aan de willekeur van verstand en drift overgeleverd begrip en het positieve antwoord dat de schrijver daarop wilde geven. Andres is bezeten door een koortsachtige, zich van alle uitingsmiddelen bedienende creatieve drift die elk ogenblik voor de grootste verrassingen kan stellen en dat zegt veel na al wat hij reeds tot stand heeft gebracht.
In een novelle die ik zou willen rekenen tot het beste dat ik van de hedendaagse Duitse prozalitteratuur onder ogen kreeg bewijst de oudere schrijver Paul Alverdes dat men de schande en het leed van den oorlog kan samenballen op zeven en zeventig bladzijden in een rustigen, geserreerden verteltrant maar zó dat het den lezer de keel toeschroeft van ontroering. Grimbarts Haus (Sued-Verlag, Konstanz) is het eenvoudig verhaal van een leraar en zijn | |
[pagina 630]
| |
vrouw die beiden opgaan in een grenzenloze ouderliefde voor hun vier zonen. Zij dromen als alle ouders van de toekomst hunner kinderen grote dromen, doch geen enkele daarvan zal voor hen in vervulling gaan: de oorlog breekt uit en alle vier zonen keren niet terug van het front. Al hun hoop en verwachting worden den bodem ingeslagen en Paul Alverdes tekent ons met dezelfde meesterhand als waarover Van Schendel ten onzent beschikte, het drama van deze vernietigde hoop en onmeetlijke smart, - maar ook hoe deze door de onwankelbare liefde van de ouders tot hun dode kinderen gelouterd worden. Men bewondert in dit verhaal telkens opnieuw den eenvoudigen, ingetogen en beheersten verteltrant waarachter de ontroering van den schrijver trilt, de meesterlijke overgangen en het meeslepende van dit verhaal waarin eigenlijk niets gebeurt dan dat twee maal twee zonen uit het gezin het slachtoffer worden van den oorlog, doch dat zijn krachten ontleent aan de innerlijke spanning waarvan het vervuld is. En over dit alles ligt als dauw over een vrucht de glans van den troost der overwinnende liefde. Bij denzelfden uitgever die Paul Alverdes' litteraire juweel in zijn fonds opnam verschijnt een maandblad, Die Erzaehlung getiteld, dat naast bijdragen die op een breder lezerspubliek zijn afgestemd een goeden indruk geeft van wat er heden ten dage op het gebied van de poëzie en de novelle in Duitsland wordt gepresteerd. Iedere aflevering brengt op den omslag een sprekende beeltenis van een oud of jong bekend schrijver en de jonge dichters komen er als medewerkers of mededingers naar een door het tijdschrift uitgeloofden poëzieprijs herhaaldelijk in aan het woord.
De verrassing in poëticis na den oorlog bracht Hans Egon Holthusen, tot dat ogenblik eigenlijk alleen bekend als essayist, met zijn bundel Hier in der Zeit (R. Piper & Co, Muenchen). Een opmerkelijk debuut dat getuigenis aflegt van 's dichters geestelijke rijpheid en hier en daar, wat den vorm zijner verzen betreft, ook van zijn scholing aan hedendaagse Engelse dichters als Auden en Eliot. De hartstochtelijk doorleefde spanning tussen werkelijkheid en transcendentie, waarvan de omslagflap van dezen bundel gewaagt, is allerminst een loze reclameformule, doch inderdaad één der kenmerkendste eigenschappen waardoor Holthusens poëzie zich van die zijner leeftijdgenoten onderscheidt. In vrije rhythmen bezweert hij in zijn Trilogie des Krieges het demonische van den modernen oorlog, doch ook den geboden vorm van de sonnetten die de reeks Klage um den Bruder vormen en waarin de goddelijke zin achter de chaotische gebeurtenissen van dezen tijd beleden wordt, blijkt hij zuiver te beheersen. De lyrische poëzie van Holthusen is jong in de beste betekenis van het woord, vervuld van een in het aangezicht der bitterste werkelijkheid beleden en daarom zo waardevol idealisme en geloof; er klinkt een warme, menselijke en hoopgevende stem uit zijn verzen, die in het geheel der Europese poëzie van vandaag wel eens gesignaleerd en beluisterd mag worden.
Een met Holthusen verwante persoonlijkheid is Rudolf Hagelstange, die | |
[pagina 631]
| |
tot nu toe enkele verzenbundels publiceerde waaronder Es spannt sich der Bogen en Strom der Zeit en de sterke sonnetten van zijn Venetianischen Credo (Insel-Verlag, Wiesbaden). Ook bij hem de worsteling in het reine te komen met de geestelijke crisis van onze dagen die in een zelfde positief aanvaardend levensgevoel als dat van Holthusen zijn beslag krijgt: Doch suesser ist sein Angesicht zu heben
als liebeleer im kalten Grab zu modern
und suesser einer Fackel gleich zu lodern
und Feuer schleudern in ein taubes Leben.
Der Feige weihe sich dem Untergange,
der Narr dem Taumel und der Knecht dem Raube.
Mir aber, unzerstoerbar, brennt der Glaube
am neuen Tag. Und euer Herz empfange
den heissen Pfeil mit heisserem Verlangen.
Licht glueht im Blut und zueckt aus allen Traenen
und wohnt im Rachen selbst der Schlangen.
Wie soll der Aermste ferner arm sich waehnen
da ihm die Lust der Goetter doch geblieben:
Ein Geist zu sinnen und ein Herz zu lieben.
Eén der meest belovende leeftijdgenoten van Hagelstange en Holthusen is ongetwijfeld Karl Krolow die zijn rijpsten bundel Gedichte onlangs bij de Sued-Verlag, Konstanz, in het licht gaf. Van bekommernis om den tijd waarin wij leven valt niet dan bij uitzondering iets in zijn werk te bespeuren, hij is verzonken in de natuur die hij in een zeer sensibele mystiek met moderne accenten beleeft. In dit opzicht vertoont hij, hoewel zijn vers aanzienlijk minder hermetisch is, het meest verwantschap met Elisabeth Langgaesser in haar hoger genoemden verzenbundel Der Laubmann und die Rose. In de volgende beide strophen van het gave ‘Lobgesang’, dat Karl Krolow's Gedichte besluit, heeft men dezen dichter ten voeten uit: Lobe die hauthafte Naehe, das stumme Gewaehren,
Leuchtenden Nacken und zaertlich gezogenes Kinn,
Lob das vergessene Herz, die vergaenglichen Zaehren,
Irdisches Schoensein und heimlichen Hinfall darin.
Lobe den Abhub der Welt, die Komposte und Aeser,
Denke die ewige Distel, die ewigen Graeser.
Denke den irdischen Tod und lob ihn, lobe ihn immer,
Wie er im Schwarzdorne waechst, wie ihn die Goldammer pfeift,
Wie er im Fleische uns wuetet, als suesses Geflimmer
| |
[pagina 632]
| |
Uns aus dem Auge der Frau ohne Rettung ergreift,
Lobe das Ende, das Schweigen, das lautlose Nicken
Heller Skabiosen aus unsren gestorbenen Blicken.
De bekende impressionistisch getinte natuurlyriek vindt in Duitsland ook na den oorlog nog zijn beoefenaars in dichters als Georg Schwarz (Unter einem Baum, R. Riper & Co, Muenchen) en Emil Barth (Gedichte, Claassen Verlag, Hamburg).
Begaafd is de jonge lyrica Marie Luise Kaschnitz, die bij de Claassen-Verlag, Hamburg, behalve een bundel tijdgedichten Totentanz und Gedichte zur Zeit een grote verzenverzameling Gedichte liet verschijnen. De oorlogsgebeurtenissen waarbij zij direct betrokken was geven vooral aan haar latere gedichten, die getuigen van een vast vormvermogen en in de beste specimina niet zelden herinneren aan haar grote voorgangster Annette von Droste-Huelshoff, een ontroerend menselijk timbre. Door het feit dat in haar laatste gedichten (en ook in haar proza) de droom en het droomgebeuren een steeds grotere plaats gaan innemen mag men van deze dichteres van het ‘elende herrliche Leben’ waarschijnlijk een steeds meer verfijnde, verheven lyriek verwachten.
Georg Britting gaf bij de Nymphenburger Verlagshandlung te Muenchen een nieuwen bundel uit, Die Begegnung, met ruim zeventig sonnetten, die alle het thema van den dood behandelen, - voorwaar een krachtproef voor een zo beweeglijken en van ‘vondsten’ levenden dichter van vroegere bundels als Der Irdische Tag, Rabe Ross und Hahn en Lob des Weines. Van vakmanschap getuigende sonnetten bracht Britting hier bij elkaar, doch wat men hier mist is juist dat wat de vroegere bundels van dezen meesterlijken novellist dat element van ontroering en verrassing gaf. Van de belangrijke herdrukken in Duitsland vermeld ik vooral de met vele nieuwe gedichten aangevulde Gesammelte Gedichte van Hans Carossa, den menselijken, doch naar den poëtischen vorm zeer brozen dichter.
Wat het litteraire leven in Oostenrijk betreft: de Otto Mueller-Verlag te Salzburg, die daarvan wel de voornaamste ambassadeur is, gaf ons de nagelaten gedichten van Hans Leifhelm, dien broeder van Droste-Huelshoff, zanger van brede, dithyrambische rhythmen en den zeer belangrijken posthumen bundel van Josef Weinheber: Hier ist das Wort. Deze verzenverzameling is als het ware het testament des dichters, een soort Kunst der Fuge: frappante en soms bijna van helderziendheid in het wezen der taal getuigende gedichten over de dichtkunst. Eveneens bij denzelfden uitgever verscheen over den prozaïst en dichter Karl Heinrich Waggerl een verhelderende studie van de hand van Rudolf Baur: Karl Heinrich Waggerl, Leben und Werk, terwijl Waggerl zelf de | |
[pagina 633]
| |
minnaars van zijn werk een nieuw boekje aanbiedt: Heiteres Herbarium, een bundel korte gedichtjes bij door den dichter zelf met geduld, vakmanschap en artisticiteit vervaardigde bloemenaquarellen. Ik kan niet nalaten twee van Waggerls pretentieloze, dikwijls van fijnen humor en innig gevoel doortrokken versjes hier over te nemen:
Krokus
Gott fuegt es.
Er bestimmt die Zeit,
Er heisst ihn bluen obwohl es schneit
und ihm genuegt es.
Der Steinbrech
Wir wissen nicht,
womit der Steinbrech Steine bricht,
Er uebt die Kunst auf seine Weise,
und ohn Laerm. Gott liebt das Leise.
Rest mij tot besluit van dit korte en uiteraard zeer onvolledige overzicht melding te maken van een culturele daad die dezelfde Salzburgse uitgever Otto Mueller stelde: de heruitgave van de verzamelde werken van den groten Oostenrijksen dichter Georg Trakl in drie delen (Die Dichtungen; Aus Goldenem Kelch, die Jugenddichtungen; Nachlass und Biographie) waarop een afzonderlijke meer bibliophiele uitgave aansluit: Offenbarung und Untergang die het weinige proza van Trakl bezit, voorzien van een dertiental met het wezen van dit werk overeenstemmende tekeningen van Alfred Kubin, - alle uitgaven die de bewonderaars van Georg Trakl met niet geringe vreugde zullen begroeten. |
|