| |
| |
| |
Jo de Meester
Meteorologie
Virginia Glabbeek was op zoek naar een man en naar paddestoelen. Om met meer nut daarover verder te praten, is het nodig dat wij eerst kennis maken met de heer Guido van de Steen. - De haastige lezer kan 3625 woorden verder vernemen dat zij elkaar kregen, maar wie nog zin heeft voor romantiek volge de hobbelige weg van het ‘hoe?’ - Guido van de Steen leefde voortdurend min of meer in de wolken. - Neen, hij was géén dichter. Guido was assistent aan het weerkundig instituut, een eigenaardig, op een hoogte gelegen gebouw waar het weder gemaakt wordt.
Guido zag er de steekkaarten na, tekende kaarten, vulde steekkaarten in, verwisselde steekkaarten van plaats, stelde statistische tabellen op, en mocht soms, bij grote gunst van de directeur, Prof. De Donder, afdalen in de kelder met de seismograaf. Overigens weinig boeiend, want deze sprong nooit eens uit de band. Guido van de Steen sprong ook nooit uit de band. Het leek wel of hij geboren was onder 't sterrenbeeld der koe, in het teken der onverschilligheid. Hij stond boven iedere temperatuur; zijn gemoedsleven had de beweging van de seismograaf in de koele kelder: geen enkele afwijking.
Sinds twee jaar bestond zijn ontspanning in het verzamelen van postzegels, wat hij vroeger ‘een onschuldige passie voor mensen met papieren tandjes’ noemde. Wie zou er te midden van die dagelijkse cyclonale en anticyclonale stromingen niet kei-onverschillig worden voor het leven? Al heb je dan een volledig-afgewerkt gezicht, met blond haar en onder 't linkeroog een moedervlekje, nota bene.
De zwaarste slag had hem de liefde toegebracht. Mens, spreek hem niet over de liefde. De liefde. Er lag iets diep-tragisch, iets dat naar koning Oidipoes zweemde, in dat woord, wanneer Guido het met een zucht over zijn lippen liet gaan. Hij keek dan sip en deed alsof hij 's levens beker al meermaals tot en mét de bittere droesem had moeten ledigen. En àl dit grijnen wegens het mooie, maar ook verstandige naaistertje van twee jaar geleden, dat spoedig inzag dat zij met haar drieggaren en haar lieve Karel, Guido nooit in een vaste steek zou willen leggen. Toen Guido dit begreep brak op diezelfde stond zijn hart. Met de stukken leefde hij koud en onontroerbaar verder. Van die dag af lag op zijn nachttafel ‘Le vase brisé’ van Sully Prud'homme. N'y touchez pas!
| |
| |
Slechts gedurende een drietal weken per jaar werd zijn bloed warmer en onstuimiger. Niet bij 't lentebegin, maar bij de overgang van de Lente naar de Zomer. En zo geschiedde ook dit jaar. Reeds had Guido er zich over verwonderd dat de Lente van hem afliep als water van een slijpsteen... tot zij hem plots te pakken kreeg op 't laatste nippertje. Guido werd weerom romantisch, droomde, had heimwee, zei verzen op, stak steekkaarten verkeerd en schreef de weerkundige gegevens op, juist en bloot zoals ze waren, zodat de statistieken niet meer klopten. Tot op zekere morgen Prof. De Donder als een bliksem in zijn bureel viel, met de rug van zijn hand kwaad op een papier slaand. Mijnheer Van de Steen had een onmogelijke luchtstroming genoteerd. Een luchtstroming als een rolmops. Guido was het hart in. Nu eerst voelde hij hoe diep-eenzaam hij hier zat en hoe volledig overgeleverd aan de grillen van het ongenaakbaar uitspansel. Hij had willen spreken met vele mensen, en ging in de spiegel kijken om iemand te ontmoeten. Hij dwaalde doelloos door het instituut en haalde oude foto's boven waarvan hij de omgeslagen hoekjes vertederd recht plooide. Zijn groot heimwee zocht in schuiven en kasten naar 't verre onbekende, maar vond spoedig een wonderlijke vrede toen zijn oog viel op een futiel proef-ballonnetje. Als bij ingeving vulde Guido dit met gas en klom naar het terras waar hij uitzicht had over de ganse streek. Ginder ver lag de stad. Daar gingen mensen naar de bioscoop. Daar voelde je aan je beide ellebogen andere ellebogen. Daar gloeiden de neon-buizen op de stroom van het wereldheimwee. Daar zong van liefde en lust de fonoplaat, deze nachtegaal der steden. - Hij ademde diep en liet één van die zuchten van groot verlangen die een mensenleven met drie dagen verkorten. Het harte-bloed-rode proefballonnetje zou hij oplaten als het symbool van zijn globe-smart, als een groet aan het verre, het eeuwige onbekende. Reeds ging het ballonnetje de hoogte in, toen
Guido het draadje teruggreep, een maagdelijk blank kaartje uit zijn zak nam en met bevende vingers, bewust van het belang dezer daad, zómaar, zonder één woord te moeten schrappen, de volgende ontroerende verzen nederschreef:
‘Op vleugelen van edel gas, o verre onbekende,
O hartelief, wil 'k u mijn liefdewoorden zenden.
Want eeuwig stijgt de liefde op, door hartezucht gedreven,
En daalt slechts neer, daar waar zij, voor het ganse leven,
Heel zeker weet te zullen vinden,
Bij open hemel, haar welbeminde.
Des, wie gij zijn moogt, schone maagd,
Help dra Cupido's sukkel,
En schrijf hem: Guido van de Steen,
Op poste restante te Ukkel.’
Met tranen in de ogen liet Guido het ballonnetje los. Het dreef weg op een fond van cirro-cumulus-wolken, helrood in de ondergaande zon, en
| |
| |
hij volgde het tot het zo klein was als het achterlicht van een bakkersfiets. - Diezelfde avond had Guido spijt over wat hij vandaag gedaan had...
Virginia Glabbeek had geen spijt over wat zij gisteravond niet gedaan had. Virginia Glabbeek was, zoals ik reeds zeide, op zoek naar een man in 't algemeen en vanmorgen naar paddestoelen. Gisteravond was zij voor de zoveelste maal van plan geweest een uitgebreide huwelijksaankondiging naar het dagblad te sturen. Gelukkig had haar engelbewaarder bewerkt dat haar kousen aan beide benen plots ladderden om er bij te huilen. Dit gaf haar werk voor de ganse avond en zie... vanmorgen ontwaakte ze met het bedwelmend voorgevoelen dat de liefde haar gelijk een wonder uit de hemel zou komen vallen...
Door de dauw-frisse weiden, bespikkeld met pisse- en boterbloemen gingen haar stappen. Het was vroeg en zij meende nog te dromen toen zij in een weide over de Struis-beek een grote, rode paddestoel meende te zien. Zij ging tot vlak bij het water en bemerkte dat het een leeggelopen ballonnetje was. Indien daar niet een beschreven kaart had nevens gelegen zou zij stellig haar nieuwsgierigheid in de kiem gesmoord hebben. Maar nu schoot deze zo welig op dat Virginia niet aarzelde haar laarsjes en kousen uit te trekken en, als gedreven door de voorzienigheid, door de slijkerige beek te waden. Zij nam het kaartje op. Haar ogen snelden over de regels, maar seinden aan haar bewustzijn enkel ‘liefdewoorden’, ‘hartelief’ en ‘welbeminde’ over. Zij was reeds zó gelukkig, louter om de verrassing, dat zij verder niets meer verlangde te begrijpen en liever wachten wilde tot zij moederziel-alleen met haar geluk en opgetrokken knieën op haar cosy-corner zou liggen.
De liefde is een heerlijk onkruid en Virginia was een mooi kind. Jammer genoeg hebben wij de gelegenheid laten voorbijgaan om even te blijven stilstaan bij haar leuke voetjes en slanke benen, toen zij namelijk door de beek waadde. Maar wat meer belang heeft: ze was eenvoudig en fris van hart en vol vertrouwen in het leven. Hoevelen zijn er niet die het geluk ontberen, daar zij het niet wilden aanvaarden onder de gedaante van een simpel, onooglijk ballonnetje; - daar zij de kracht misten om te geloven in dit ballonnetje?
Zij, Virginia Glabbeek, geloofde én schreef. Zij schreef haar eerste briefje als aan een verre geliefde in Nieuw-Zeeland, maar zij gelóófde... - en het jongetje met pijl en boog zorgde voor de post-scripta.
En weldra kruisten hun brieven elkaar. Guido van de Steen droeg zijn lentebevlieging de zomer binnen bij de verrassende ontvangst van het eerste briefje der ‘verre onbekende’ en er is op het Weerkundig Instituut nooit zoveel goed weder gemaakt als toen. Hij werkte aan de steekkaarten als aan een jeugdroman, al wist hij dat die nooit onder iemands ogen zouden komen. Op de plaats waar hij het ballonnetje had
| |
| |
overgeleverd aan de elementen stond hij dikwijls te turen in de verte, of in de hoogte, - wanneer hij een gemakkelijk halsboordje droeg. Zo had Prof. De Donder hem eens aangetroffen, hem de handen op de schouders gelegd en met trillende stem gezeid: ‘Jonge man, de meteorologische toekomst straalt voor U!’ Guido kreeg er zelf een krop in de keel van. Wat weten wij mensen toch weinig van elkander!
Voor Guido volstond het te weten dat ginder op een grote hoeve een klein regentesje woonde, een allerliefst aardbevingetje dat de seismograaf van zijn hart gestadig beroerde.
Voor Virginia was Mr. Van de Steen de langzaamaanvleeswordende verpersoonlijking van haar stoutste dromen, de ridder die eens zijn arm om haar middel zou leggen en haar langs een uitrafelende touwladder zou schaken, bij voorkeur in een stikdonkere, maanschuwe nacht. Het bleek immers duidelijk uit zijn brieven dat Guido's aandacht ten zeerste door het weder in beslag genomen werd, zó geschakeerd waren zijn bemerkingen die betrekking hadden op de weersgesteldheden. Guido werd voor Virginia een werkelijkheid, zoals ook ‘poste-restante’ een zeer bepaald iets werd: de naam van de straat waarin Guido woonde.
Een verrassing die voor het reeds beproefde hart van Guido bijna noodlottig werd, was het korte zinnetje waarmede Virginia haar pasontvangen briefje had afgebroken. (Wie minne-briefwisseling gevoerd heeft kent die korte berichtjes of orakelachtige brief-sloten waarmede een meisje onbewust een jongen aan de grootste onzekerheid ten prooi werpt en volkomen ontreddert). ‘Ik moet je nog zoveel vertellen, maar dat doe ik wel spoediger dan je denken kan... Nu stop ik... Zaterdag a.s. moet ik naar Brussel... voor vader... Daaag Guikie...’ Virginia, dit verre, irreële geluk, maar 'n geluk, - Virginia kwam Zaterdag a.s. naar Brussel! - ‘Daaag Guikie...’. Virginia lééfde dus, ze was niet louter papier en inkt, maar een meisje dat 'n plaats innam op de wereld en Zaterdag door Brussel zou wandelen op die benen die slijk en koud water getrotseerd hadden voor zijn geschreven liefdekreet.
Plots sloeg de twijfel hem om het hart. Zijn geestdrift veranderde in een peilloos minderwaardigheidsgevoel en dus redeneerde hij zó: juffrouw Glabbeek wou hem dwingen haar een samenkomst af te sméken. Zij had zo terloops, onschuldig, geschreven dat ze naar Brussel moest voor haar vader, en haar bedoeling was: nu moet jij bedelen om mij te mogen ontmoeten... Op afstand, in zeem-zachte brieven, had zij hem de appel lokkend aangeboden, maar nu er kans was elkaar te zien, trok zij een harnas aan en wou zij zich doen te voet vallen. Guido verviel in de somberste stemming bij de veronderstelling dat Virginia, dat frisse regentesje, dochter van een hereboer, zich nooit zou gelegen laten aan hem, Guido van de Steen, assistent-meteoroloog, droog en dor als een dondersteen. Plots klom zijn geestdrift weer omhoog wanneer het hem voorkwam als de natuurlijkste zaak van de wereld, dat hij nu aan Virginia schrijven zou ‘dat eindelijk de grote
| |
| |
dag aangebroken was waarop hij eindelijk haar blanke handje zou mogen drukken en hun ogen niet meer langs papier en inkt, maar rechtstreeks in elkaars hart hun heilige liefde zouden kunnen lezen, hun liefde die nu op deze dag als op een rotsvaste rots...’ - Ja! Natuurlijk! Zij was te schuchter om hem zelf een ontmoeting voor te stellen, zij hoopte dat hij haar schromige wenk zou verstaan! Maar daar overviel hem weer de moordende gedachte dat alles puur inbeelding was, dat Virginia helemaal niet aan een ontmoeting gedacht had, dat zij inderdaad zomaar voor haar vader naar Brussel moest en dat hij haar vader niet was, Goddank, en dat Brussel Ukkel niet was, helaas...!
***
Onder een knutterig hoedje zat Virginia in de trein en drong telkens met moeite haar tranen terug. Een vrouw onder een knutterig hoedje die haar tranen terugdringt! Gods wereld is wonderbaar. - Virginia had verdriet. Dat was nu reeds een ganse week geleden dat zij aan Guido geschreven had en tot nog toe geen antwoord. De zwartste veronderstellingen kwamen het eerst op in haar brein onder het zonnige hoedje. Had Guido haar liefde vaarwel gezegd? Daar die liefde zo ver en onwerkelijk was? En nochtans, zij beminde hem hartstochtelijk, zoals hij was, zoals hij zijn zou, al had hij sproeten en sluikhaar. Ach! Alle schuld lag bij haar: zij had zich te zeer vermeid in bespiegelingen, zij had aan Guido moeten schrijven over meer reële zaken, over hun families en over... haar reis naar Brussel bijvoorbeeld. Dit laatste hàd zij geschreven. Ja, zonder bijbedoeling. Maar een paar dagen later viel het haar te binnen dat Guido haar nu wel eens zou kunnen verzoeken om een rendez-vous of... zij had het zelf moeten voorstellen! Had Guido zich misschien slechts vermaakt met haar dwaasgelukkige briefjes? Het hoedje wipte plots naar voren, - neen, niet door het opgekropte snikje van Virginia, maar omdat de trein met een ruk stilstond.
Nergens op de wereld kan men zich eenzamer gevoelen dan in een grote stad. Virginia wandelde bedroefd langs de lanen, deed de boodschap voor haar vader en wenste weer gauw thuis op haar cosy-corner te liggen waar ze zulke benijdbaar-weemoedige stonden kon doormaken met het beschreien van verdrietjes. De winkels trokken nauwelijks haar aandacht. De ganse middag lag nog voor haar, maar het was een vooruitzicht zonder vreugde.
Nadat zij nog meer verward en zenuwachtiger geworden was doordat haar hoog hieltje 'n seconde in een tramspoor was blijven haperen, een tiental meter vóór een remmende tram op wier nummerplaat ‘Ukkel’ stond, ging zij een stemmig verbruiksalon binnen en vroeg met trillende stem een taartje, en, de ogen verloren in de verte, een koffie...
Indien zij aan Guido toch maar eens zijn adres gevraagd had, dan had zij naar hem toe kunnen snellen, naar Ukkel. Nu zit zij hier: poste-restante.
| |
| |
En zij was er zeker van dat Guido vandaag snakte naar haar, nu hij haar dichtbij wist. Troosteloos keek Virginia de mensen na en de auto's en de trams. De mensen praatten gezellig in groepjes, en de lepeltjes en vorkjes en kopjes en teljoortjes maakten heldere geluidjes van knusse intimiteit. De radio speelde slepende wijsjes van Venetië en gondels. Het was dus niet te verwonderen dat de waterlanders weer bovenkwamen bij Virginia. En doorheen de waterlanders bekeken zag het taartje er gans dooreengelopen uit en dat maakte haar nog verdrietiger. Daar nipte zij even aan haar koffie, rechtte moedig het hoofdje en ging met korte pasjes naar de telefoon. En vol hoop zocht zij bij de ‘V’ en met vertrouwen bij de ‘D’, maar toen zij bij de ‘St’ van ‘Steen’ geen opheldering vond en het telefoonboek dichtlei, was het haar alsof zij een hoofdstuk van haar leven afsloot. Zij kroop weg achter het taartje, prikte er een kriek uit, die ze in haar koffie liet vallen, - het hoedje bewoog soms met kleine rukjes en de mensen kregen haar in 't oog. Zij wou even drinken maar verslikte zich en de radio hield op met de liedjes van Venetië en gondels en een hijgende mannenstem begon te spreken en die zei: -
Ja, om te begrijpen waarom die stem zeggen zou wat ze zei, moet U het volgende weten. U hebt natuurlijk al honderdmaal het weerbericht gehoord. Denkt U maar niet dat de radio-mensen het zelf opstellen! Het wordt ingezonden door het Weerkundig Instituut, zo bondig en zo correct dat geen enkel redactie-lid er zich ooit veel zorgen over maakt. En zo gebeurde het toevallig - zo gebeuren immers alle dingen van belang, - dat de redacteur van dienst uiterst overstuur was, want zijn vrouw had hem zijn eerste zoon geschonken; - en dat hij een half uur te laat was binnengekomen; - en dat hij, op zijn vlucht naar de studio, het weerbericht van de redactietafel had opgepikt; - en dat hij klakkeloos het weerbericht had voorgelezen zoals de hopeloos-verliefde en radeloze Guido van de Steen het te Ukkel had opgesteld.
En zo hield de radio dus op met liedjes uit Venetië en een hijgende mannenstem begon te spreken en die zei: ‘Weerbericht... De barometer stijgt; het weder blijft veranderlijk... Hevige regenbuien ten noordwesten, met plaatselijke opklaringen. Over het algemeen schoon weder, maar 't ziet er bar-bar-triestig uit, o liefste Virginia...’ - en de stem zweeg en men hoorde een geritsel van papier, maar toen sprong plots het mooie hoedje recht en Virginia riep luidop: ‘Guido!’, want in één ogenblik had zij alles, alles begrepen. -
En Virginia's traan die op het trambriefje naar het Weerkundig Instituut te Ukkel viel, was ditmaal een meteoortje van zalig geluk.
|
|