Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 95
(1950)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |||||||
Dr Max LambertyGa naar voetnoot+
| |||||||
[pagina 528]
| |||||||
houdingen het bestaan zelf van België in het gedrang kan brengen. Ook zij worden belangstellenden. Des te beter! Opmerkelijk is dat de meesten die uitzien naar een oplossing, niet in de eerste plaats aan de toepassing of aan de herziening van de bestaande taalwetten of aan de invoering van nieuwe taalwetten denken. Zij denken aan ‘structuurhervormingen’. Deze bladzijden willen een bijdrage zijn tot de studie die van nu af ondernomen is, aan beide zijden van de taalgrens. | |||||||
Over ‘landstreken’Het centrum van onderzoek, gemakshalve ‘Commissie Harmel’ geheten en waarvan deel uitmaken de deskundigen van alle in het Parlement vertegenwoordigde partijen, kwam op een verkeerde baan terecht met vooraf aan te nemen dat België niet bestaat uit één Vlaams gewest en één Waals gewest, maar uit verschillende Vlaamse ‘gewesten’ en verschillende Waalse ‘gewesten’. Er zijn niet zovele gewesten of landstreken (vertaling van het Franse ‘régions’) in België! Juist de Commissie Harmel die zich moet toeleggen op de studie van de verhouding tussen Vlaanderen en Wallonië, aldus tussen de twee duidelijk onderscheiden in België gevestigde taal- en cultuurgemeenschappen, mocht niet gewagen van Vlaamse landstreken in het meervoud en Waalse landstreken in het meervoud. Juist de Commissie Harmel voor welke de taalkwestie een hoofdzaak is, moest in acht nemen dat er slechts drie landstreken bestaan, waarvan de omvang door de taal wordt bepaald. Onze wetten en besluiten erkennen inderdaad: drie nationale talen (het Nederlands, het Frans, het Duits) en twee ambtelijke talen (het Nederlands en het Frans). Onze wetten en besluiten bepalen het gebied waar deze talen worden gebruikt door de overheid. Zij erkennen hierbij slechts één soort Nederlands, één soort Frans - geen Waals -, één soort Duits. Zij hebben aldus aan de verschillende taalgroepen in het land een uitgesproken homogeniteit en een duidelijke omlijning verschaft. Dàt zijn de ‘landstreken’ die de Commissie Harmel in aanmerking dient te nemen. En dan kan er geen spraak zijn van ‘Vlaamse landstreken’, of ‘Waalse landstreken’ maar van één Vlaamse ‘landstreek’ en één Waalse ‘landstreek’ of wat eenvoudiger ware, één Vlaams taalgebied en één Waals taalgebied (de termen worden gebruikt in de officiële stukken!). Weigeren dit vooraf te erkennen, is evenzeer ingaan tegen de Belgische wetten als tegen de werkelijkheid. Dit niet aannemen, is een poging doen om terug te keren naar de toestand die sedert de invoering van de eerste taalwetten opgeheven is, een poging ten slotte om vooraf de begrippen Vlaanderen en Wallonië te kelderen. Dat zulke principiële houding de mogelijkheden van een oplossing uitsluit | |||||||
[pagina 529]
| |||||||
spreekt vanzelf. Dat het huidige Vlaanderen en het huidige Wallonië dergelijke opvatting niet mogen aanvaarden, spreekt ook vanzelf. Hiermede is niet alles over de ‘landstreken’ gezegd. Inderdaad: de wallinganten bezondigen zich eveneens aan een verkeerd onderscheid van ‘landstreken’. Volgens hen zijn er drie landstreken: Wallonië, Vlaanderen, Brussel. Wanneer de wallinganten gewag maken van een Waalse landstreek en een Vlaamse landstreek, dan bedoelen zij hiermede een naar de omvang en de inhoud duidelijk bepaalde taal- en cultuurgemeenschap. Dat is aannemelijk. Maar hoe kunnen zij dan Brussel als een landstreek, dus als een taal- en cultuurgemeenschap met eigen kenmerken beschouwen? Brussel is geen landstreek zoals de wallinganten een landstreek opvatten. Brussel is geen vast omlijnd geografisch gebied bewoond door een ethnische groep die zich van de Vlamingen en de Walen onderscheidt. Brussel is in het Vlaamse land gelegen. Het is de hoofdstad van een rijk dat uit twee volken bestaat. Het wordt door Vlamingen en Walen bewoond. Het is wel een gebied met een gemengde bevolking, op de grens van Vlaanderen en Wallonië gelegen. Het is echter geen landstreek met eigen taal en cultuur die op hetzelfde plan zou komen te staan als Vlaanderen en Wallonië. Willen wij tot een behoorlijke voorstelling van de grondgegevens komen, eerste stap naar een redelijke oplossing van het vraagstuk, dan moeten wij vooraf verwerpen, zowel de vermenigvuldiging van de ‘landstreken’ door de Commissie Harmel aangenomen als de ‘landstreek Brussel’, door de Walen uitgevonden. | |||||||
De grondgegevensMeer dan ooit te voren worden de Europese geschiedenis en cultuur beheerst door de zorg om de rechten van de mens en, bij uitbreiding, de rechten van het volk. Bij de rechten van het volk behoort vanzelfsprekend, voor ieder ontwikkeld volk, het recht op zelfbestuur. Het is niet langer mogelijk, zeker niet in de West-Europese ruimte, de oude verhouding van heersende volken en beheerste volken te handhaven. België is een staat met twee volken. De Vlamingen zijn een volk. De Walen zijn een ander volk. Beide volken spreken een verschillende taal en behoren tot een verschillende cultuurgemeenschap. Beide volken zijn geografisch omlijnd: er is een Vlaams gebied en een Waals gebied. Ieder van beide volken heeft recht op een bestuur dat zijn veelzijdige bedrijvigheid verzekert door middel van de volkstaal. Het volk gaat vóór de staat. De staat is er voor het volk, niet het volk voor de staat. Hij is een middel, niet een doel. Zijn opdracht is: dienen. Hij moet het algemeen welzijn verzekeren. Beantwoordt zijn inrichting niet aan de werkelijkheid die zijn reden van bestaan is, het volk, dan moet die inrichting worden aangepast. | |||||||
[pagina 530]
| |||||||
Dit zijn de grondgegevens waarop de samenleving van beide volken in België moet worden gebouwd. | |||||||
Separatisme?De bevolking van het Vlaamse landsgedeelte, met inbegrip van de Vlaamse gemeenten van het arrondissement Brussel, telt 4.7 millioen zielen, volgens de cijfers van 1 Januari 1950. Er zijn aldus: meer Vlamingen dan Denen (4.2 millioen); meer Vlamingen dan Noren (3.2 millioen); meer Vlamingen dan Finnen (3.9 millioen); meer Vlamingen dan Ieren (3 millioen); meer Vlamingen dan Zwitsers, de vier ethnische groepen te zamen genomen (4.3 millioen); vijftienmaal meer Vlamingen dan Luxemburgers (300 duizend)! De Denen, Noren, Finnen, Zwitsers en Luxemburgers hebben een eigen souvereine staat. Vlaanderen beschikt over meer economische middelen van bestaan dan Denemarken, Noorwegen, Finland, Zwitserland en Luxemburg. Vlaanderen zou, evenals de voren aangehaalde volksgroepen, aanspraak kunnen maken op de vestiging van een eigen souvereine staat. Laten wij er ons nochtans voor hoeden, de ontwrichting van de Belgische staat na te streven met het oog op de vestiging van een zelfstandige staat Vlaanderen. Wij zouden de wederopbouw van de ingestorte politieke constructie van 1830 niet beheersen. Daarover zouden de grote mogendheden meespreken, evenals in 1815 en in 1830, en hun voornemens zouden wel beantwoorden aan hùn inzichten en hùn belangen, maar niet aan de onze. Een aanpassing van het bestaande is altijd te verkiezen boven een afbraak, vooral als de wederopbouw naar eigen inzicht onzeker is. Het separatisme, dus de neiging tot afscheiding, met als doel de oprichting van een nieuwe souvereine staat, strookt trouwens niet met de overheersende tijdsstroming. De ganse wereld door, en niet het minst in Europa, wordt de redding gezocht in nieuwe, ruimere politieke structuren dan deze die we tot heden kenden. Onze tijd tracht naar vereniging, niet naar scheiding, naar opbouw en niet naar afbrokkeling. Het is beter onze plaats te nemen in deze algemene opmarsch dan een houding te kiezen die anachronisch is en ons op een weg zonder practische uitkomst brengen zou. | |||||||
Autonomie?Een der drie grote politieke partijen, namelijk de Belgische Socialistische Partij, heeft in haar programma voor de verkiezingen van 4 Juni 1950 en aldus onder haar doeleinden voor de eerstvolgende jaren opgenomen: een ‘hervorming van de staat waarbij de autonomie der gewesten in de eendracht der Belgen verzekerd wordt’. De term autonomie is, door het veelvuldig gebruik en het misbruik dat er van gemaakt werd, niet van dubbelzinnigheid vrij te pleiten. Volgens zijn samenstelling doelt de term op zelfstandigheid, dus op een | |||||||
[pagina 531]
| |||||||
bewind dat zelfstandig, meteen onafhankelijk is, dat naar eigen wetten handelt en geen rekenschap verschuldigd is aan een hoger gezag. Als dusdanig is de term autonomie een synoniem van souvereiniteit. Hij wordt evenwel zelden in die zin gebruikt. Hij krijgt doorgaans de betekenis van zelfregering, zelfbestuur. Zeer duidelijk is dit niet. Gaat het om een eigen staat of een eigen bestuur in de schoot van een staat welke meer dan één dergelijk bestuur omvat? Om de term een meer precieze betekenis te geven moeten wij er een adjectief aan toevoegen en onderscheid maken tussen de politieke zelfstandigheid en de bestuurlijke zelfstandigheid. Gaat het om politieke zelfstandigheid dan is hieronder te verstaan een zelfstandigheid die zich uitstrekt tot de hoogste organen van het bewind; een politiek zelfstandige maatschappij is aldus zoveel als een souvereine staat; gaat het om administratieve zelfstandigheid, dan strekt de zelfstandigheid zich slechts uit tot de administratie, het bestuur, dus tot deze organen die staan onder een hoger gezag waaraan zij rekenschap verschuldigd zijn en wetten toepassen welke zij zelf niet maken. Als tegenstrijdig en onbruikbaar wijzen wij de term culturele autonomie af die, sedert een twintigtal jaren, telkens weer op de voorgrond wordt gebracht. Hoe moet men zich een autonoom cultuurleven voorstellen? De cultuur, opgevat als geestesleven, als bedrijvigheid op intellectueel gebied, met al de organen en instellingen, de scholen en de academiën die er bij behoren, kan niet ‘autonoom’ zijn in onze maatschappij. De cultuur is, evenals de economie, niet te scheiden van de politieke en administratieve organisatie, dus van de wetgevende en de uitvoerende macht, van de regering en het bestuur. Doelt men op de vrijheid van de letterkundige, van de man van wetenschap, van de kunstenaar, dan hoeft er geen gebruik te worden gemaakt van termen als autonomie en culturele autonomie; dan volstaat de verwijzing naar de persoonlijke vrijheid. Betreedt men echter het gebied van de instellingen die verband houden met de geestelijke bedrijvigheid, dan beseft men dadelijk dat er geen sprake zijn kan van ‘autonomie’. Hoe zou de cultuur ‘autonoom’ kunnen zijn in een staat die zich met alle uitingen van het volksleven inlaat? Het is de staat, de wetgevende en de uitvoerende macht, de ministers en hun ambtenaren, die de culturele instellingen in het leven roepen en onderhouden, de benoemingen doen, de toelagen en de aanmoedigingspremiën, ook de ordelinten verlenen. Een staat of een bestuur kunnen autonoom zijn, dus zelfstandig, niet echter de culturele organisatie. Toen Camille Huysmans en Jules Destrée, in 1929, hun taalstatuut opstelden dat precies gericht was op de verwezenlijking van de culturele autonomie, dan bleek de tekst (in het blad Le Peuple bekend gemaakt op 16 Maart 1929, onder de titel ‘Compromis des Belges’) hoofdzakelijk bepalingen tot decentralisatie van het bestuur te behelzen. Met reden! De zelfstandigheid van de cultuur begint met de zelfstandigheid van het bestuur. Wij hebben honderd jaar lang een door de staat beschermde letterkunde, sedert 1886 een Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde, sedert 1883 taal- | |||||||
[pagina 532]
| |||||||
wetten voor het middelbaar onderwijs, sedert 1923 taalwetten betreffende het hoger onderwijs, sedert 1938 wetenschappelijke academiën. Ons geestesleven kreeg niet alleen eigen instellingen maar werd ook beschermd en door taalwetten gewaarborgd. Dit heeft ons niet de misstanden gespaard die blijven voortduren en die wij elders hebben belicht; dit heeft ons geestesleven niet bevrijd uit de gevolgen van de overheersing van het Frans en de Franstaligen; dit heeft ons niet beschermd tegen het centraal bestuur van het land dat in handen blijft, nu evenals honderd jaar geleden, van een meerderheid van Walen en Franstalige Brusselaars welke even vreemd staan tegenover het Vlaamse geestesleven als tegenover dat van de Finnen of de Bulgaren, maar toch zorgen voor de benoemingen in het lager, het middelbaar en het hoger onderwijs. Van de drie betekenissen die het begrip autonomie kan hebben op het gebied dat ons bezighoudt, is er slechts een die, voorzien van een bijvoeglijk naamwoord en een aanvullende interpretatie, bruikbaar kan worden geacht in de huidige tijd. Bij de politieke autonomie zullen wij niet stilstaan, vermits wij de oprichting van een nieuwe souvereine staat niet wenselijk achten. De culturele autonomie laten wij ter zijde; zij is een ongerijmdheid. De administratieve autonomie echter is een formule die een uitweg biedt, indien zij door een verduidelijkende commentaar wordt begeleid. Op zichzelf is zij inderdaad niet duidelijker dan de overige formules die de term autonomie inhouden. De administratie die nooit zelfstandig is, die integendeel altijd ondergeschikt is aan een hoger gezag, kan immers niet autonoom zijn. Wordt echter hiermede gedoeld op een administratie die zelfstandig is tegenover een andere administratie in de schoot van een zelfde staat, dan kan de administratieve autonomie een zin hebben en kan zij worden aanvaard; dan beantwoordt zij aan wat wij wenselijk en mogelijk achten: een Vlaamse administratie die zelfstandig staat tegenover een Waalse administratie; een Vlaamse en een Waalse administratie die, gescheiden van elkander, allebei een zelfde rang bekleden en allebei ondergeschikt zijn aan een hogere, gemeenschappelijke macht die de wetten maakt. Een zelfstandig bestuur of, om het nog nader te bepalen, een eigen centraal bestuur, dàt behoeven wij, dàt moeten wij trachten te bekomen, dàt kan ons verder helpen op het geheel gebied van ons volksleven. | |||||||
Decentralisatie?Sommige politieke leiders zien in de decentralisatie het beste middel om het vraagstuk der Vlaams-Waalse betrekkingen op te lossen. Zij zijn ‘van mening, dat alle grieven, zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde, zouden kunnen vermeden worden door een ingrijpende decentralisatie’ zoals te lezen stond in een motie, aangenomen op 1 April 1950, door het hoofdbestuur van het Liberaal Vlaams Verbond. | |||||||
[pagina 533]
| |||||||
In het verkiezingsprogramma van de Christelijke Volkspartij, werden ook (in Mei 1950) maatregelen in dezelfde zin voorgestaan, namelijk:
De regeringsmiddens verwachten voorstellen van de Commissie Harmel. In afwachting van bepaalde voorstellen, wordt er, in de politieke middens steeds meer naar decentralisatie en deconcentratie uitgezien, als naar het middel dat eenieder voldoening zou kunnen geven. Wat kan de decentralisatie betekenen? Niets anders dan wat de C.V.P. in haar verkiezingsprogramma voorziet: een uitbreiding van de bevoegdheid der provinciale en gemeentelijke overheidsorganen en een overeenstemmende bekorting van de bevoegdheid der centrale overheidsorganen, m.a.w. de overgang van sommige rechten van het centraal bestuur naar de provinciale en gemeentelijke besturen. Welke rechten zou het centraal bestuur verliezen? Dat wordt tot heden toe niet nader bepaald. Met reden! Het zal niet gemakkelijk zijn gebieden te vinden waarin de negen provinciën met eigen middelen en naar eigen methodes kunnen handelen. Is het zelfs mogelijk? Men moet maar even de vijftien verschillende ministeries overzien en even de voornaamste vraagstukken van culturele, sociale, economische en fiskale aard overwegen, om te beseffen dat het niet gaat aan de negen provinciën de gelegenheid te geven er een eigen interpretatie en een eigen uitvoering op na te houden. Zo de decentralisatie werkelijk een inhoud heeft, dan betekent zij dat het centraal bestuur niet langer tussenkomt in verschillende sectoren. Zijn deze sectoren niet belangrijk, dan is de decentralisatie een maatregel zonder draagwijdte. Zijn deze sectoren wèl belangrijk, dan is de decentralisatie in hoge mate bedenkelijk èn voor de staat, èn voor de provinciale besturen, èn voor de gehele Belgische bevolking. Het afstaan - om niet te zeggen het weggooien - van belangrijke rechten van het centraal bestuur aan negen verschillende provinciale besturen, kan wel op een grenzeloze verwarring en een even grenzeloze wanorde uitlopen. Het kan echter in geen geval de Belgische eendracht, evenmin de Belgische eenheid bevorderen. Het kan ook niet het doel bereiken dat precies nagestreefd wordt: tevens aan de Vlamingen en aan de Walen voldoening geven. Er wordt, in verband met de aldus opgevatte decentralisatie, doorgaans gewag gemaakt van de culturele ontplooiing van beide landsdelen. Maar het cultuurleven in beide landsdelen is niet te scheiden van het onderwijs. Wil men zich maar eens voorstellen wat er zou gebeuren indien de staat het ministerie van openbaar onderwijs moest afschaffen en de regeling van alle | |||||||
[pagina 534]
| |||||||
door dit ministerie behandelde vraagstukken aan negen provinciale en tweeduizend gemeentelijke overheden moest overlaten? En moest het gehele land, door de opheffing van het centraal bestuur op dat gebied en op enkele andere gebieden nog, zoals b.v. de arbeidswetgeving, de sociale voorzorg, de wederopbouw, het belastingwezen, een heksenketel geworden zijn, dan zouden de Vlamingen nog dagelijks nieuwe grieven moeten aanklagen! Want de aldus opgevatte decentralisatie zou de diepere oorzaak van alle misstanden onaangeroerd laten! Inderdaad: wat er van het centraal bestuur zou overblijven, zou in zijn geest en zijn structuur blijven wat het steeds was, namelijk een unitair bestuur, officieel een tweetalig bestuur, waarin de Walen nu en dan met Nederlands zouden geplaagd worden en de Vlamingen met lede ogen het oude euvel zouden zien voortduren: de overheersing van het Frans en van de Franstaligen. Want deze ministeries waar niet gedecentraliseerd zou worden, zijn precies diegene waar de leidende ambtenaren van de Nederlandse taalrol een verzwindend kleine minderheid uitmaken, zoals b.v. de Buitenlandse Zaken en de Buitenlandse Handel, waar op 1 Juli 1949, 23 leidende ambtenaren van de Nederlandse taalrol tegenover 123 van de Franse taalrol werden geteld, en Koloniën waar, op dezelfde datum, 14 leidende ambtenaren van de Nederlandse taalrol tegenover 49 van de Franse taalrol in functie waren... | |||||||
Een Vlaams naast een Waals centraal bestuur!De enige doeltreffende decentralisatie die niet op verwarring en wanorde uitloopt en tevens de Vlamingen en de Walen voldoening geven kan, is er een die het centraal bestuur niet opheft, en niet verminkt, een die het integendeel behoudt, een echter die het anders inricht. Een centraal bestuur is er nodig in ieder land, in België zoals elders. Zonder centraal bestuur is er geen staat. Zolang de Belgische staat gehandhaafd blijft, zal er een centraal bestuur moeten bestaan. De opheffing van het centraal bestuur zou de opheffing van de staat, de opruiming van België betekenen. Doch dat centraal bestuur moet, hier zoals elders, beantwoorden aan de werkelijkheid waarvoor het bestemd is. Een centraal bestuur moet anders ingericht worden in een land waar twee volken met verschillende taal en cultuur wonen dan in een land met homogene bevolking en cultuur. De groei van het Vlaamse stambewustzijn heeft een aanpassing afgedwongen. Zij werd gezocht in tweetaligheid, vertalingen, taalrollen en taaladjuncten. Zij blijkt ten laatste niemand te bevredigen, noch de Walen die geen tweetaligen willen of kunnen zijn, noch de Vlamingen, om al de elders aangegeven redenen. Een centraal bestuur dat gans uit tweetaligen zou bestaan is niet te verwezenlijken. Daar willen de Walen niet van weten. Een bestuur waar het Frans en de franstaligen overheersen, zoals het sedert meer dan honderd jaar | |||||||
[pagina 535]
| |||||||
in België het geval is, kunnen en mogen wij, Vlamingen, ons niet blijvend laten welgevallen. De oplossing van het vraagstuk die niet te vinden is in de verminking van het centraal bestuur, is ook niet te vinden in de vermenigvuldiging van de tweetaligen, de vertalers en de taaladjuncten. Een motie, aangenomen door het Algemeen Vlaams Congres dat te Brussel gehouden werd op 17 en 18 December 1949, sprak zich uit voor een hervorming, behelzende o.m.: - de vervanging van het stelsel der taalrollen door de oprichting van een nederlandstalig en een franstalig kader; - de splitsing der diensten tot aan de graad van directeur. In zijn onlangs verschenen en overigens verdienstelijk werk, De achterstand en de minderwaardige behandeling der Vlamingen in de Belgische administraties, ging de heer G. Van den Daele nog wat verder op die weg: hij stelt voor het bestuur te splitsen tot en met de directies en de eenheid te behouden van af en met de directeurs-generaal welke tweetalig zouden moeten zijn. Men kan van deze oplossingen zeggen dat zij wel de goede richting inslaan maar halverwege blijven staan. Zulke combinatie van eentaligheid en tweetaligheid in de schoot van een zelfde centraal bestuur kan niet heilzaam zijn. Beantwoordt zij trouwens aan de werkelijkheid die wij dagelijks vóór ogen hebben en die practisch altijd neerkomt op de overheersing van het Frans? Doch laten wij een ogenblik aannemen dat al onze hogere ambtenaren - wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen, na de ervaring die wij sedert 1830 hebben opgedaan! - tweetalig zouden zijn. Deze tweetalige hogere ambtenaren zouden zelden Walen, bijna altijd Vlamingen zijn. Zij zouden niet alleen Vlaamse maar ook Waalse diensten onder hun gezag hebben. Zij zouden de belangen van beide volken, de geestelijke en stoffelijke belangen van Vlaanderen en van Wallonië in handen hebben. Is dat redelijk, is dat wenselijk? Wij nemen niet aan dat de Vlaamse belangen door een bestuur worden behartigd dat overwegend uit ambtenaren van de Franse taalrol bestaat. Wij mogen dan ook niet aannemen dat de Waalse belangen zouden worden behartigd door een staf van hogere ambtenaren die in overwegende mate uit Vlamingen zou bestaan. De verwezenlijking van zulk stelsel zou trouwens op een onoverkomelijke hinderpaal stuiten: de tweetaligheid der ambtenaren is een formule die uitdrukkelijk en met de beslistheid die hun eigen is, door de Walen reeds in 1932 werd afgewezen. Zij zullen ze nooit aanvaarden en zullen wel weten te verhinderen dat zij hun ooit opgedrongen wordt. De oplossing van de moeilijkheden op een wijze die tevens de Vlamingen en de Walen bevredigt, kan alleen bekomen worden door de systematisch doorgevoerde splitsing van het centraal bestuur, zodat er een Vlaams centraal bestuur naast een Waals centraal bestuur tot stand komt. | |||||||
[pagina 536]
| |||||||
Het bestuur dat zich met de Vlaamse burgers inlaat kan niet en mag niet hetzelfde zijn als dat wat zich met de Waalse burgers bezighoudt. De zaken die de Vlaamse mensen aanbelangen mogen niet in dezelfde gebouwen, in dezelfde diensten, en bij dezelfde ambtenaren terechtkomen als de zaken die de Waalse mensen aanbelangen. Geen hogere Waalse ambtenaren en geen Waalse ministers meer, die de belangen te behartigen krijgen van Vlaamse mensen waarvan zij de taal, de traditie, de behoeften en de verlangens niet kennen! Geen ‘taalrollen’, geen ‘taaladjuncten’, geen ‘vertalers’ meer, geen halve splitsing en geen valse eenheid! Een homogeen nederlandstalig centraal bestuur voor Vlaanderen, onder de leiding van Vlaamse ministers! Een homogeen franstalig centraal bestuur voor Wallonië, onder de leiding van Waalse ministers! Een groep van Waalse, naast een even talrijke groep van Vlaamse ministers! Dat is logisch: de ministers dienen de taal te spreken van het bestuur dat zij te leiden hebben; het past ook dat zij behoren tot het volk waarvan de culturele en economische belangen hun worden toevertrouwd. Voor de samenordening van de bedrijvigheid der Vlaamse en Waalse ministeries zijn de eerste-minister, zijn kabinet en zijn administratie, in voorkomend geval de Koning aangewezen. Het samenordenend bestuur, het departement van algemeen bestuur, onder de leiding van de eerste-minister, is het enige waar het stelsel der tweetaligheid nog dient gehandhaafd te blijven. De ontdubbeling van het centraal bestuur brengt niet noodzakelijk de verdubbeling van de kosten mee. De huidige vijftien ministeries hoeven er geen dertig te worden. Het nadeel van de vermenigvuldiging der ministeries kan vermeden worden door een hergroepering der diensten. De ervaring der laatste jaren heeft immers aangetoond dat ministeries even gemakkelijk worden opgericht als afgeschaft. Zij heeft bewezen dat ministeriële diensten zonder moeite van het een naar het ander departement kunnen overgaan of tot een zelfstandig departement kunnen worden omgebouwd. Dit zijn trouwens overwegingen van bijkomende aard. De hoofdzaak in de hervorming die wij zouden willen zien invoeren is: dat het centraal bestuur zou worden ontdubbeld; dat de geestelijke en stoffelijke belangen van de Vlaamse burgers zouden worden behandeld door Vlaamse ambtenaren en Vlaamse ministers; dat beide vertakkingen van het centraal bestuur, de Vlaamse en de Waalse, dezelfde rang zouden bekleden en aldus met hetzelfde gezag tegenover elkander en tegenover het staatshoofd zouden staan. Of de ontdubbeling van het centraal bestuur al of niet moet doorgevoerd worden in Buitenlandse Zaken en Koloniën; of het wenselijk is aan ‘staatssecretarissen’ de leiding van en de aansprakelijkheid voor de eigenlijke administratie, en aan een beperkt college van ‘ministers’ een algemeen leidende en coördinerende functie op te dragen, zijn eveneens vragen van bijkomende aard welke na de aanvaarding van het principe en bij de eventuele verwezenlijking dienen overwogen te worden. | |||||||
[pagina 537]
| |||||||
Te veel gevraagd?Is het een buitensporigheid, voor het Vlaamse volk een centraal bestuur te vragen dat Vlaams is, van de portier tot aan de minister? Zelfs in de overzeese gebieden, die vroeger ‘koloniën’ en nu, sedert de goedkeuring van het charter van San Francisco, ‘niet-zelfstandige gebieden’ heten, is principieel bepaald dat zij geroepen zijn om zichzelf te besturen, dat de aanwezigheid van de Blanken bij de Kleurlingen geen andere betekenis heeft dan dat zij tijdelijke voogden zijn welke de tijdelijke pupillen op zelfbestuur moeten voorbereiden en hen daartoe moeten opleiden. De negers van Congo zullen eens zichzelf besturen, ja worden eens autonoom. Kan men voor de Vlamingen en de Walen minder vragen dan wat aan de Kleurlingen in de ‘niet-zelfstandige gebieden’ is beloofd? Zo de hervorming die de Vlaams-Waalse verhouding moet normaliseren dàt niet schenkt aan Vlaanderen en Wallonië, dan zijn al de woorden die aan de decentralisatie besteed worden, slechts misleidende woorden, bestemd om aan beide volken te ontzeggen wat nu aan al de Kleurlingen of reeds verleend, of plechtig beloofd is. | |||||||
Belgische eenheid en administratieve ontdubbelingVlaanderen, Wallonië en België in gelijke mate eerbiedigen en in gelijke mate recht laten wedervaren, dàt moet het doel zijn van iedere toekomstige hervorming tot normalisatie van de Vlaams-Waalse verhouding. Vlaanderen en Wallonië in gelijke mate eerbiedigen en in gelijke mate recht laten wedervaren, dat betekent: geen van beide landsdelen in een ondergeschikte positie laten vervallen tegenover het andere. België eerbiedigen en recht laten wedervaren betekent: de politieke eenheid van België, symbool en voorwaarde van zijn bestaan, in stand houden. De hoger geschetste decentralisatie die de ontdubbeling meebrengt van al de ministeriële en parastatale organen welke het centraal bestuur uitmaken, zal in sommige kringen argwaan wekken. Zij zullen in dergelijke hervorming een inbreuk op de politieke eenheid van België zien. Zeer ten onrechte! De hoogste macht in de maatschappij is deze die de wetten maakt, deze die de bedrijvigheid van de personen en groepen aan algemeengeldige regelen onderwerpt. Deze hoogste macht wordt, in België, volgens onze grondwet, gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer der Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Aan de Koning komt buitendien de uitvoerende macht toe, d.i. de macht om de schikkingen te treffen, nodig tot het naleven van de wetten. Om die taak waar te nemen, benoemt de Koning ministers, gouverneurs, burgemeesters, ambtenaren. Het bestuur is een emanatie van de uitvoerende macht. Het is geen macht, het is een werktuig van een macht, een ondergeschikt orgaan. Wie de bevoegdheid van de hoogste macht in het land, de Koning en de | |||||||
[pagina 538]
| |||||||
Kamers, ongeschonden bewaart, verzekert de politieke eenheid van het land, ook als het centraal bestuur gesplitst is. Pas wanneer de splitsing op het plan van de hoogste macht, namelijk de wetgevende macht, zou doorgevoerd worden, zou de politieke eenheid van België, de eenheid van de Belgische staat, in het gedrang worden gebracht. De decentralisatie zoals wij haar voorstellen, verschaft aan Vlaanderen en Wallonië een eigen bestuur zonder de politieke eenheid van België afbreuk te doen. | |||||||
Een paritaire senaatIs hiermede alles gezegd? Zou de splitsing van het centraal bestuur - die men vijftig jaar geleden de ‘bestuurlijke scheiding’ noemde - al de vraagstukken oplossen die de Vlamingen en de Walen ergeren of verontrusten? Zouden de demografische inzinking in de Waalse gewesten en de voor Vlaanderen ergerlijke toestanden in de Brusselse agglomeratie, met dergelijke administratieve aanpassing verholpen worden? Neen. Er is nog wat meer en nog wat anders te doen. Nu wij zo ver zijn in ons betoog kunnen wij moeilijk een laatste en gewaagde stap ontgaan: de herziening van de grondwet voorstellen. Het is geen eenvoudige noch gemakkelijke onderneming, de grondwet te herzien. Nochtans is de hervorming die tevens Vlaanderen, Wallonië en België bevredigen kan, niet zonder herziening van de grondwet te bereiken. De centrale organen van het bewind, pijlers van de Belgische staat en waarborg van de Belgische politieke eenheid, de Koning, de Kamer der Volksvertegenwoordigers en de Senaat, dragers van de hoogste, de souvereine macht, willen wij zien behouden. Er is niets te wijzigen in de bevoegdheid van het staatshoofd. Er is ook niets te wijzigen in de bevoegdheid en de samenstelling van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Er is niets te wijzigen in de bevoegdheid van de Senaat. Er is echter wel iets te wijzigen in de samenstelling van de Senaat. De Waalse leider François Van Belle verklaarde in de Kamer, op 27 April 1949 zeer gevat: ‘...Si dans un pays homogène, la démocratie exige que le suffrage universel soit respecté, il faut, dans un pays où vivent deux peuples différents, trouver les moyens nécessaires pour que ce suffrage universel ne devienne pas une arme de domination d'un peuple sur l'autre... Supposons que cette guerre se soit terminée par un compromis et que la Belgique ait été annexée à la France ou à l'Allemagne et que vous auriez joui du suffrage universel. Vous auriez été écrasés, en Allemagne, par 85 millions d'Allemands, et en France, par 40 millions de Français. Auriez-vous dit que c'était cela, la démocratie? Je dis que ce n'est pas la démocratie, mais la domination d'un peuple sur un autre peuple...’ De geest zelf van de democratie eist iets meer dan het algemeen kiesrecht van alle volwassen burgers, iets meer dan de vrijheid en de gelijkheid in rechten van de individuen, iets meer dan het recht van het getal. | |||||||
[pagina 539]
| |||||||
De grondslag van de democratie is eerbied voor allen, is erkenning van de waardigheid van allen, de sterken zowel als de zwakken, de groten zowel als de kleinen. Het is omdat de democratie alle burgers even waardig acht, dat zij aan allen medezeggenschap verleent. De grondslag van de democratie is een morele grondslag. Haar uitgangspunt is de erkenning van de qualiteit van iedere burger en van ieder volk. Het is slechts bij de toepassing dat zij, om redenen van practische aard, het getal, de quantiteit erkent. De practische toepassing van de democratie mag echter nooit voor gevolg hebben dat de qualiteit door de quantiteit wordt vermoord. Daarom wordt trouwens, overal waar men een duidelijk inzicht in het wezen van de democratie heeft, het recht van de minderheid gewaarborgd. Dit moet met bijzondere aandacht in het oog gehouden worden, in de staten waar verschillende ethnische groepen naast elkander leven, namelijk in België. Een volk met eigen afstamming, taal en cultuur is niet alleen maar een quantitatieve werkelijkheid. Het is ook een qualitatieve werkelijkheid. Vlaanderen en Wallonië vertegenwoordigen niet alleen een zeker getal inwoners maar een eigen afstamming, een eigen geaardheid, een eigen traditie, een eigen taal en cultuur, een eigen personaliteit. Zelfs de uiterlijke gedaante van de landschappen, de dorpen, de steden, is anders in Wallonië dan in Vlaanderen. Die oorspronkelijkheid heeft waarde. Die personaliteit verleent waardigheid. Zij verdient bestaanszekerheid en ontwikkelingsmogelijkheden. Het grondwettelijk statuut dat in 1830 alleen Belgen erkende en nu, in 1950, de twee in België levende volken zou moeten erkennen, moet, in de hoogste organen van de Belgische staat, waarborgen aan beide volken verlenen. Dit kan gebeuren door een hervorming van de Senaat waarvan reeds sedert lang spraak is, namelijk door een wijziging in de samenstelling van de Senaat, een wijziging waardoor de Senaat op een geografische of juister op een paritaire grondslag zou worden samengesteld. Vlaanderen en Wallonë zouden aldaar door een gelijk aantal leden vertegenwoordigd worden, wat het bevolkingscijfer van de beide landsdelen ook moge zijn. Zo zou elk van beide volken de zekerheid krijgen dat het nooit door het andere kan worden onderdrukt. Geen enkele wet immers kan, zonder de toestemming van de drie leden van de wetgevende macht, dus ook van de Senaat, tot stand komen. En de paritaire Senaat zou geen enkele wet goedkeuren die Wallonië - of Vlaanderen - onder de voet zou lopen. | |||||||
Een rijksgebiedDe waarborgen die aan Wallonië zouden verschaft worden met een paritaire Senaat, zouden aan Vlaanderen moeten geschonken worden wat de hoofdstad betreft. Voor Brussel, de hoofdstad, zetel van 's lands regering, zou een bijzonder statuut moeten worden voorzien, Het Algemeen Vlaams Congres, gehouden te Brussel in December 1949, | |||||||
[pagina 540]
| |||||||
gaf in overweging een hervorming waarbij een ‘provincie Brussel’ zou worden opgericht en in deze provincie het stelsel der taalrollen voor de inwoners zou worden ingevoerd. Een ‘provincie’? Maar als de Brusselse agglomeratie een provincie wordt, dan krijgt deze provincie automatisch hetzelfde statuut als de overige provinciën van het land, beschikt zij over dezelfde instellingen en mogen daar geen schikkingen worden opgelegd die niet in de andere provinciën bestaan. De Brusselse agglomeratie mag geen provincie worden! Zij moet aan de algemene wet onttrokken worden. Zij moet een bijzonder statuut bekomen omdat zij in het land een andere positie bekleedt en een andere functie vervult dan de overige provinciën. Zij moet een gebied zijn dat noch tot het Vlaams, noch tot het Waals gebied wordt gerekend, een gebied dat een pand voor beide volken is, dat evenzeer van Wallonië, van Vlaanderen als van België is, kortom zij moet een rijksgebied worden. Alleen wanneer de Brusselse agglomeratie helemaal geen provincie is, maar een rijksgebied, kan er aan gedacht worden haar bijzondere regelen en verplichtingen op te leggen. Dus een rijksgebied. En een bijzonder statuut. Evenals de demografische verhoudingen ten nadele van Wallonië in de Senaat niet in acht zouden worden genomen en aan beide volken daar een gelijke vertegenwoordiging zou te beurt vallen, zo zouden ook de getalsverhoudingen tussen franstaligen en nederlandstaligen in het rijksgebied niet in acht genomen worden. Dit zou op de volgende wijze geschieden: het verkozen orgaan dat de burgemeester - of beter, de gouverneur - van het rijksgebied zou bijstaan, de stadsraad, zou op paritaire grondslag worden ingericht; de burgers van het rijksgebied zouden bij de burgerlijke stand aangegeven worden als franstaligen of nederlandstaligen; de nederlandstalige kiezers zouden een helft, de franstalige kiezers de andere helft van de stadsraad verkiezen. Bij de verkiezingen voor de Senaat zouden de nederlandstalige burgers van het rijksgebied even veel senatoren voor de Vlaamse vleugel van de Senaat verkiezen als de franstalige burgers er zouden verkiezen voor de Waalse vleugel. Dat de tweetaligheid de regel zou zijn voor alle overheidsorganen van het rijksgebied, is vanzelfsprekend. Al de redenen, aangevoerd tot staving van een organisatie van de Senaat op paritaire grondslag, gelden voor de organisatie van een Brusselse stadsraad op dezelfde grondslag. Brussel, rijksstad, is de hoofdstad van België, de hoofdstad van alle Belgen, de Vlamingen en de Walen. Daar, in die stad en op dat grondgebied, het rijksgebied, moeten allen zich als gelijken thuis voelen. Het beste middel om die gelijkheid een vaste gedaante te geven, is de stad aldus in te richten dat in de samenstelling zelf van haar representatief | |||||||
[pagina 541]
| |||||||
orgaan, de gelijkheid van beide groepen in rechten automatisch verwezenlijkt wordt. | |||||||
Twee volksradenHouden wij steeds de grondgegevens van het vraagstuk in het oog: de Vlamingen zijn een volk met eigen naam, aard en taal. Zo ook de Walen. Vlaanderen, dat is niet een groep los van elkaar staande provinciën en arrondissementen; dat is een land en een volk met eigen personaliteit. Zo ook Wallonië. Aan de opvatting van Vlaanderen en Wallonië als personen moet een politieke structuur beantwoorden. De aangewezen structuur om het inzicht en de wil van de Vlaamse en ook van de Waalse personaliteit tot uiting te brengen, is: aan het Vlaamse land en aan het Waalse land een representatief orgaan te verschaffen, een Vlaamse Volksraad en een Waalse Volksraad. Wat zou de functie zijn van de twee Volksraden, verkozen zoals de Provinciale Raden? Enerzijds de beide volken vertegenwoordigen en, in voorkomend geval, het standpunt van beide volken doen kennen, zoals de Provinciale Raden en de Gemeenteraden het van oudsher hebben gedaan; anderzijds beschikken voor het gehele Vlaamse - resp. het Waalse - gebied, in alle aangelegenheden die niet bestreken worden door bestaande wetten en koninklijke besluiten en hun dus overgelaten worden door de Koning, de Kamer der Volksvertegenwoordigers en de Senaat, Sommigen zullen wellicht in de vorming van twee Volksraden, een gevaar zien, het gevaar dat twee ‘blokken’ in het land zouden verrijzen, een Vlaams ‘blok’ en een Waals ‘blok’. Wat betekent hier het woord ‘blok’? Niets anders dan ‘volk’! Het gevaar is dus dat de Vlamingen als gesloten groep, als volk stelling zouden nemen? Dat gevaar erkennen wij niet. Wanneer er plaats is in België voor een rechts blok en een links blok, dan moet er ook plaats zijn voor een Vlaams blok en een Waals blok, met andere woorden: voor het Vlaamse volk en het Waalse volk. Wij willen niet geloven dat het een gevaar zou zijn de twee volken te onderscheiden, als dusdanig te erkennen en hun het middel te geven, waar het past, hun zienswijze als volk bekend te maken, En in ieder geval willen wij ons door dat zogezegd gevaar niet laten verleiden om, ten slotte, het standpunt bij te treden van hen die eertijds in België alleen Belgen wilden erkennen, systematisch de heerschappij van het Frans bevorderden, even systematisch de volkstaal in Vlaanderen onderdrukten en altijd de Vlaamsgezinden in de weg stonden. Zij zijn een gevaar geweest en zijn nog een gevaar voor Vlaanderen, een onmiddellijk gevaar, een heel wat groter gevaar voor het bestaan zelf van Vlaanderen als land met eigen naam en faam, dan het denkbeeldig gevaar van een zelfbewust Vlaanderen voor België. Tussen het onmiddellijk gevaar en het denkbeeldig gevaar, tussen het volk en de staat, tussen het gevaar van | |||||||
[pagina 542]
| |||||||
ondergang dat Vlaanderen steeds bedreigt en het gevaar (?) van een stambewust volk in Vlaanderen voor de staat, is de keuze niet moeilijk: het volk gaat vóór de staat; liever een zelfbewust en trots volk dan een volk dat een minderwaardige positie aanneemt in afwachting van zijn finale ondergang in een staat die zijn taak - het volk dienen - niet naar behoren zou hebben vervuld. De oprechte Vlaamsgezinden doen best zich niet te storen aan de rekbare argumenten over de ‘blokvorming’. Zij hebben een ander perspectief vóór ogen te houden: het Vlaamse volk moet kunnen leven en gedijen als volk in de Belgische staat. Al wat onze erkenning als volk, al wat het beleven van de Vlaamse volkswerkelijkheid in Vlaanderen kan bevorderen, moet ons, Vlaamsgezinden, welgevallig zijn. Welnu een Vlaamse Volksraad is een bevorderlijke factor in die zin. Hij is dus wenselijk. Moesten wij een andere houding aannemen, dan zouden wij handelen in strijd met het geheel verleden van de Vlaamse Beweging die altijd betoogde dat het Vlaamse volk een eigen wezen, aard, taal en cultuur in eer te houden en te beschermen had; in strijd met de richting die de Belgische staat zelf ingeslagen heeft, toen hij de Vlamingen een Nederlandstalig onderwijs, van de lagere school tot de universiteit, alsmede Vlaamse academiën, een Vlaamse radio-omroep, een Vlaamse cultuurraad schonk; in strijd met de werkelijkheid zelf, want de Vlamingen denken anders, voelen anders en doen anders dan de Walen in ongeveer alle, grote en kleine aangelegenheden. Dat onderscheid tussen Vlamingen en Walen dat sommige Belgen willen verdoezelen, wordt door de buitenlanders niet uit het oog verloren: in de statistiek van de U.S.A. over de herkomst van de inwijkelingen, wordt wel van Vlamingen, niet echter van Belgen gewag gemaakt. De oprichting van twee Volksraden zou de groei van het Vlaamse volksbewustzijn, of, om het met een meer sociologische term aan te wijzen, het Vlaamse groepsbesef versterken. Dat is precies wat wij altijd en nu nog het meest behoeven om het gevaar van onderdrukking en verdringing te ontgaan. | |||||||
Te weinig gevraagd?Wij vatten samen: 1o een Nederlandstalig Vlaams gebied, een Franstalig Waals gebied, een tweetalig rijksgebied (de hoofdstad), met vast afgebakende grenzen;
| |||||||
[pagina 543]
| |||||||
Sommigen zullen misschien vinden dat, volgens het voorgaand schema, de twee Volksraden, representatieve organen, enerzijds van Vlaanderen, anderzijds van Wallonië, slechts het recht van beschikking verkrijgen in de mate waarin het hun afgestaan wordt door de Koning en de twee wetgevende Kamers; dat deze laatste organen, de hoogste organen van de Belgische staat, hun souverein beschikkingsrecht ongeschonden behouden; dat aldus te veel geofferd wordt aan de Belgische eenheid. Ten eerste is de functie van twee representatieve organen, het een voor Vlaanderen, het ander voor Wallonië, zelfs wanneer hun beschikkingsrecht door de koning en door beide wetgevende Kamers begrensd wordt, belangrijker dan op het eerste zicht schijnt. Alleen reeds als tolk van de overheersende volkswil in Vlaanderen en Wallonië, zouden zij invloed hebben op de hoogste organen van de staat. De moties, nu en dan aangenomen door provinciale raden en gemeenteraden, gaan thans niet ongemerkt voorbij. Zij zijn wenken voor de regering en de beide Kamers. De draagwijdte van de wenken zou groter worden indien die moties werden ingediend door een raad die, nu eens uit naam van het gehele Vlaamse volk, dan weer uit naam van het gehele Waalse volk zou spreken. Ten tweede zouden de twee Volksraden ook over de mogelijkheden beschikken, waarvan thans de provinciale raden zo ruim gebruik maken op vele gebieden, b.v. op het gebied van het onderwijs. Ten slotte zouden de regeringen en de beide Kamers, enerzijds door de samenstelling van de nieuwe Senaat, anderzijds ook door het bestaan van de twee Volksraden en dus van nieuwe mogelijkheden, er toe komen sommige vraagstukken geheel of ten dele aan de nieuwe organen over te laten, hetzij dat zij niet zouden wensen zich deze vraagstukken voor te behouden, hetzij dat zij er geen voor beide volken aannemelijke oplossing voor zouden kunnen vinden. Neen, de Volksraden die wij in het leven willen zien roepen, zijn geen schim, geen schijn van een werktuig voor de Vlaamse volkswil. Zulks zou | |||||||
[pagina 544]
| |||||||
het geval zijn indien de macht die hun bevoegdheid te omlijnen heeft, boven en buiten hun bereik zou liggen. Dit echter is uitgesloten, want beide volken hebben een beslissende medezeggenschap in twee van de hoogste staatsorganen, namelijk de Kamer en de Senaat. Er kan geen enkele wet tot stand komen indien beide volken niet hun instemming betuigen in de Kamer en de Senaat en het recht van beschikking gaat vanzelf naar de Volksraden over indien het onmogelijk blijkt, in de hoogste wetgevende organen, voor het gehele land te beschikken. Blijkt het onmogelijk, in de Senaat b.v., te beschikken voor het gehele land, omdat een van de beide volksgroepen eenparig weigert, dan komt geen algemene wet tot stand en krijgen de Volksraden haast automatisch het recht om zelf te beschikken over de betrokken aangelegenheid. Alleszins zouden de verschillende hervormingen aan Vlaanderen schenken wat het sedert de 18de eeuw niet meer bezeten heeft: instellingen die het Vlaamse stambewustzijn zouden kweken. Dit zou inderdaad geschieden in de paritaire Senaat, in de paritaire stadsraad van de hoofdstad, in de Volksraad. Natuurlijk zullen in deze organen niet alleen Vlamingen en Walen zitting hebben, maar liberale, socialistische en katholieke Vlamingen en Walen. Doch de structuur zelf van die organen zou het onderscheid tussen Vlamingen als volk en de Walen als volk steeds op de voorgrond brengen. Dit heeft een uitzonderlijke betekenis. Daardoor zou niet meer door private verenigingen en alleenstaande propagandisten, maar door de instellingen zelf opgewekt en onderhouden worden wat ons altijd het meest ontbroken heeft, hetgeen alle misstanden mogelijk makte, de overheersing van het Frans toeliet en de Vlamingen in een minderwaardige positie dreef, ondanks hun numerieke meerderheid: Vlaams nationaal bewustzijn. Het is waar dat wij de bevoegdheid van de Koning, de Kamer der Volksvertegenwoordigers en de Senaat, dragers van het hoogste gezag, principieel ongeschonden in stand willen houden. Iedere staatsorganisatie moet rekening houden met de werkelijkheid waarvoor zij bestemd is. Welnu de Belgische werkelijkheid omvat niet alleen de belangstelling van de twee volken voor hun eigen wezen, taal, cultuur en traditie. Zij omvat ook stromingen die beide volken gemeen zijn, die veel spanning en veel strijd uitlokten, die ouder zijn dan België zelf en in overwegende mate de ontwikkeling van het land in het verleden hebben bepaald. In het Parlement zelf wordt het federalisme alleen door Walen uit de linkse partijen (liberalen, socialisten, communisten) met instemming bejegend. De Vlamingen, zowel van de rechtse als van de linkse partijen, evenals de Walen van de rechtse partij, wijzen het af. Waarom? Hier spreekt in ruime mate de eeuwenoude links-rechtse, de vrijzinnig-katholieke tegenstelling: de Waalse katholieken vrezen de heerschappij van de vrijzinnigen in een zelfstandig Wallonië; de Vlaamse vrijzinnigen vrezen de heerschappij van de katholieken in een zelfstandig Vlaanderen. Deze zienswijzen hebben niets te maken met de zaak die ons hier bezig- | |||||||
[pagina 545]
| |||||||
houdt, namelijk de samenleving, in de schoot van de Belgische staat, van de twee volken, het Vlaamse en het Waalse, Zij spelen nochtans een belangrijke rol in de houding van de politieke partijen tegenover het vraagstuk van de Vlaams-Waalse samenleving. Nog een andere overweging speelt een rol bij vele oprechte Belgische vaderlanders, namelijk deze dat de zelfstandigheid van de Vlamingen en de Walen tot de ontwrichting van het land zou kunnen voeren. Benevens het feit dat de eerste voorstanders van het federalisme verdacht waren van vijandschap jegens België, was er een ander dat de eerste wetsvoorstellen als onaannemelijk moest doen voorkomen: zij gingen te ver in de richting van de zelfstandigheid van beide landsdelen en lieten te weinig ruimte over aan de hoogste staatsorganen, de Koning, de wetgevende Kamers, het centraal bestuur. Dit kon, enerzijds bij de dragers van de zuiver Belgische vaderlandsliefde, anderzijds bij de Vlaamse vrijzinnigen en bij de Waalse katholieken, slechts verzet uitlokken. De hoogste staatsorganen waren altijd en zijn steeds wat meer dan het verbindingsteken voor alle delen van het land. Zij zijn niet alleen het symbool van de Belgische eenheid. Zij verzekeren het evenwicht tussen uiteenlopende en tegenstrijdige strevingen. Zij zijn een beschermende wal voor de Vlaamse vrijzinnigen. Zij zijn een beschermende wal voor de Waalse katholieken. Om al deze redenen is het niet mogelijk een systeem in België op te bouwen waarin de hoogste organen van de staat de functie zou ontnomen worden die zij van oudsher hebben vervuld en die beantwoordt aan algemene, diepe en eeuwenoude stromingen in onze gewesten, in Vlaanderen evenals in Wallonië. | |||||||
Een belgisch federalismeWij hebben voorgaand plan van hervormingen geschetst zonder het woord federalisme neer te schrijven. Wij hebben gewag gemaakt van de termen autonomie en decentralisatie, hoofdzakelijk om op zekere bezwaren te wijzen. De term paritair hebben wij slechts gebruikt in verband met de Senaat, zoals wij reeds gedaan hadden in een vroeger verschenen studie (Zie Dietsche Warande en Belfort, Mei 1949) en in verband met de stadsraad van het rijksgebied. Toch kunnen al deze termen wel te pas worden gebracht bij de benaming van voorgaand plan. Van een paritaire schikking kan er wel sprake zijn, vermits een poging gedaan wordt om beide volken, Vlamingen en Walen, een volkomen gelijkwaardige positie in het Belgische raam te verschaffen. Een decentralisatie behelst voorgaand plan eveneens, met dien verstande dat deze verkregen wordt, niet door onttakeling van het thans bestaand centraal bestuur ten voordele van de provinciale en gemeentelijke overheden, doch door de splitsing van het centraal bestuur dat voor het overige gehandhaafd is. De autonomie van beide volken wordt op twee wijzen verkregen: op het administratief gebied, door de vestiging van een zelfstandig centraal bestuur | |||||||
[pagina 546]
| |||||||
voor Vlaanderen en voor Wallonië; op wetgevend gebied, althans potentieel, door de oprichting van twee Volksraden welke als wetgevende lichamen beschikken in de mate waarin het niet geschiedt door de huidige wetgevende macht (de Koning en de twee Kamers). Ten slotte is voorgaand plan een stap in federalistische richting. Het behelst inderdaad de kern van al wat bij een federatieve organisatie behoort: de erkenning van het bestaan van twee volken met eigen grondgebied; de erkenning van de gelijke waardigheid en de gelijkheid in rechten van de twee volken; de invoering van een eigen centraal bestuur voor ieder van de twee volken; de beslissende medezeggenschap van beide volken in twee van de hoogste organen van de staat, namelijk de wetgevende Kamers; de principiële mogelijkheid van beide volken om zelfstandig te beschikken; de vereniging van beide volken; de samenwerking van beide volken. Het schept niet automatisch twee autonome staten die min of meer los tegenover elkaar staan. Het doet een leniger oplossing aan de hand: het schept het kader dat evenzeer zelfstandigheid als samenwerking waarborgt. De samenwerking wordt verzekerd door de hoogste souvereine staatsorganen. De zelfstandigheid wordt verzekerd door het eigen centraal bestuur; zij wordt volledig indien de samenwerking in de hoogste organen niet kan gehandhaafd blijven. Het voorgaand plan dwingt de wil niet. Het opent mogelijkheden voor de toekomstige wil, welke deze ook moge worden, later. Het scheidt niet. Het neemt voorzorgen tegen de scheiding: ten eerste verschaft het aan iedere volksgemeenschap de waarborg dat niets tegen haar eer, haar welzijn en haar veiligheid door de andere zal worden ondernomen, zodat het aan de voornaamste verzuchtingen van beide volken voldoet en aldus de kansen van de separatistische stromingen aan beide zijden vermindert; ten tweede brengt het een uitweg klaar voor het geval dat de verstandhouding niet mogelijk zou zijn. Het verschaft aan beide volken de mogelijkheid om te zamen tot stand te brengen dat waarover zij het allebei eens zijn; het ontneemt aan ieder volk de mogelijkheid om zijn eigen wil op te dringen aan het andere zo dit laatste zich verzet; het schenkt aan ieder volk de mogelijkheid om voor zich zelf te verwezenlijken wat, bij gebrek aan eensgezindheid, niet voor allebei kan worden bereikt. Aldus wordt voor ieder volk verzekerd, en wel in de ruimste mate, wat in een federatief verband en namelijk in een statenbond, aan ieder lid van de bond toegewezen is, Dit is het federalisme zoals wij het zien in het Belgische raam en, buiten België om, in het West-Europese raam. Het is het enige federalisme dat, in de huidige verhoudingen, mogelijk is, in België. Het is de formule die even veel eerbied heeft voor de Belgische eenheid als voor de integriteit van de beide volken die België bewonen; die meer dan welke andere ook, tevens aan Vlaanderen, aan Wallonië en aan België kan schenken wat hun toekomt; die derhalve Vlaanderen en Wallonië met elkander en met België kan verzoenen. |
|